Opkomst van moderne doodsoorzaken: van pokken naar hart- en vaatziekten

Waar mensen in het begin van de 19de eeuw nog vaker overleden aan infectieziekten zoals cholera en pokken, hadden rond 1900 degeneratieve aandoeningen zoals kanker en hart- en vaatziekten de overhand. Nieuw onderzoek naar de Amsterdamse doodsoorzakenregistratie geeft een preciezer inzicht het ontstaan van dit moderne ziektepatroon, en laat zien dat er net als tegenwoordig belangrijke sociaaleconomische verschillen bestonden. 

Historicus Owen Lammertink onderzocht de Amsterdamse doodsoorzakenregistratie voor zijn proefschrift, dat hij 12 mei zal verdedigen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Het Bureau voor Statistiek heeft hier tussen 1854 en 1926 van alle overleden Amsterdammers niet alleen de doodsoorzaak genoteerd, maar ook andere sociaaleconomische gegevens, zoals geslacht en laatste woonadres. Het is een bijzondere bron: ‘Andere gemeenten hebben ook wel doodsbriefjes, maar in Amsterdam zijn de gegevens veel langer structureel bijgehouden,’ aldus Lammertink. ‘Deze informatie bood een uniek inkijkje in de verschuiving van het negentiende-eeuwse ziektepatroon naar moderne doodsoorzaken.’

Rond 1870 begon er een verschuiving, waarbij mensen steeds minder vaak overleden aan infectieziekten en vaker aan zogenaamde ‘degeneratieve aandoeningen’, zoals kanker of hart- en vaatziekten. Uit Lammertinks telling blijkt dat na de cholera-epidemie van 1866 en de pokken van 1871 de sterfte aan zulke epidemieën onder de volwassen Amsterdamse bevolking eigenlijk niet meer hoger kwam dan de sterfte aan moderne ziekten.

Kaart van Amsterdam waarop de verspreiding van de cholera en het aantal sterfgevallen aan de ziekte is ingetekend, voor de de periode van 1 juni t/m 18 oktober 1866. G.L.A. Amand, Stadsarchief Amsterdam. - Klik op de afbeelding om in te zoomen -

 

Lage huur? Korter leven…

Net als tegenwoordig bestonden er duidelijke sociaaleconomische verschillen in sterfte en specifieke doodsoorzaken. Ook de 19de-eeuwers waren hier zich sterk van bewust: vanaf ongeveer 1850 organiseerden veelal liberaal georiënteerde artsen zich, om de volksgezondheid en leemomstandigheden van met name het armere deel van de bevolking op de politieke agenda te krijgen. 

Lammertink kan die sociaaleconomische sterfteverschillen nu precies bevestigen. Hij zocht uit wat de huurwaarde was van de panden waarin mensen woonden, zo kon hij een inschatting maken van hun inkomen. ‘Mensen die met vijf gezinsleden in een achterkamertje in de Jordaan woonden, verdienden minder dan mensen in een ruim grachtenpand. En het lijkt erop dat mensen die de hoogste huur betaalden, vaak ook op latere leeftijd stierven dan hun tijdsgenoten – en vaker aan degeneratieve aandoeningen.’

Rijken rookten meer

‘De toplaag van de bevolking at gezonder en werkte onder betere omstandigheden dan de rest van de stedelingen,’ legt de historicus uit. ‘Maar de rijken rookten veel en kregen dus relatief vaker longkanker of hart- en vaatziekten.’ 

Toch is het volgens hem de vraag of de toename van de sterfte aan degeneratieve aandoeningen in de negentiende eeuw wel zo reëel is. ‘Artsen zijn ook gewoon beter geworden in het stellen van diagnoses. Tot 1870 gaven artsen bij doodsoorzaken ook vaak ‘onbekend’ of ‘ouderdom’ op. Inmiddels is het veel makkelijker om degeneratieve aandoeningen in het lichaam op te sporen.’

 

Meer historisch nieuws lees je in het komende nummer van Geschiedenis Magazine. Meld je uiterlijk maandag 5 juni aan als abonnee of bestel het nummer begin juni online.

Delen: