‘Het voelde alsof zij, mannen die voor Nederland hadden gevochten, als vuilnis aan de kant werden gezet’

Natte sneeuw begroette de Kota Inten, toen het schip 70 jaar geleden de eerste Molukse KNIL-soldaten naar Nederland bracht. In totaal zouden 12.500 Molukkers naar Nederland komen. Trouw schreef over de aankomst van de eersten op 22 maart 1951: ‘Bij guur en somber weer, onder hagel- en natte sneeuwbuien begon vanochtend om 8 uur aan de Lloydkade te Rotterdam de ontscheping van het troepentransportschip Kota Inten.’ Het kille weer was een voorbode van de ontvangst die hun ten deel viel. Ze hadden één troost: het zou allemaal tijdelijk zijn, misschien een maand of zes. Maar de realiteit bleek anders.
 

Hans van Dijk, Demonstratie Zuid-Molukkers in Den Haag (25 april 1980). Bron: Nationaal Archief / Anefo (930-7918 / CC0)
Tijdens het 30-jarig bestaan van de Republik Maluku Selatan, de Republiek der Zuid-Molukken, demonstreerden Zuid-Molukkers voor een afhankelijke republiek. Hans van Dijk, Demonstratie Zuid-Molukkers in Den Haag (25 april 1980). Bron: Nationaal Archief / Anefo (930-7918 / CC0)

 

Elitesoldaten
Met de Kota Inten kwamen in Rotterdam 70 jaar geleden mannen aan die in Indonesië hadden gevochten voor Nederland – dit is essentieel om de latere geschiedenis te begrijpen. Molukkers maakten al sinds de 19de eeuw deel uit van het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) en golden als uiterst trouwe elitesoldaten. Toen Nederland na de Tweede Wereldoorlog niet accepteerde dat Indonesië op 17 augustus 1945 zijn onafhankelijkheid had uitgeroepen, werden op de Molukken weer nieuwe militairen gerekruteerd. Met politieke en militaire middelen probeerde Den Haag de koloniale macht te herstellen en vervolgens het onafhankelijkheidsproces te sturen. De Molukse militairen werden een belangrijke steun voor Nederland, maar er vochten ook Molukkers aan Indonesische zijde.

De strijd eindigde in 1949 toen Nederland op 27 december officieel de soevereiniteit overdroeg aan de Verenigde Staten van Indonesië. Dit betekende ook de demobilisatie van KNIL-militairen. Nederlandse en Indo-Europese KNIL-militairen vertrokken naar Nederland en hun Indonesische collega’s konden kiezen: ter plekke afvloeien, worden teruggebracht naar hun plek van herkomst of overgaan naar het Indonesische leger.

De demobilisatie van de Molukse militairen verliep echter moeizaam, onder meer vanwege spanningen met Indonesische troepen. Regelmatig kwam het tussen hen tot incidenten als zij elkaar op straat tegenkwamen. De spanning werd nog gevoed door politieke ontwikkelingen. De Verenigde Staten van Indonesië was geen sterke federatie. Al snel na de soevereiniteitsoverdracht begon deze af te brokkelen richting de eenheidsstaat die in 1945 was uitgeroepen. Molukse ex-KNIL-militairen in afwachting van demobilisatie waren betrokken bij enkele acties tegen die afbrokkeling, zoals pogingen tot machtsovername in de deelstaat Pasundan op Java en de deelstaat Oost-Indonesië. In de ogen van de regering in Jakarta maakte dat de Molukse KNIL’ers verdacht als potentiële vijanden van de Republiek Indonesië. En zij zagen daarin de hand van Nederland.
 

Onbekende fotograaf (DLC), Namlea (1947). Bron: Nationaal Archief (8081 / CC0)
De kazerne van het KNIL-detachement in Namlea, op het Molukse eiland Buru. Onbekende fotograaf (DLC), Namlea (1947). Bron: Nationaal Archief (8081 / CC0)

 

Demobilisatie en overkomst
Op 25 april 1950 ontstond een nieuwe, explosieve situatie toen op de Molukken de onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek (Republik Maluku Selatan, RMS) werd uitgeroepen, met doorslaggevende steun van Molukse ex-KNIL’ers die al op de Molukken waren aangekomen. Nog niet gedemobiliseerde Molukse KNIL-militairen elders in de archipel steunden de proclamatie, maar Den Haag en Jakarta niet. De Nederlandse én de Indonesische regering zagen het niet zitten als deze RMS-sympathisanten en getrainde militairen – met hun wapens – ook naar de Molukken zouden afreizen.

Terugkeer naar de Molukken werd hierdoor belemmerd. Een patstelling ontstond toen een Nederlandse rechter, na een door een Molukse delegatie aangespannen geding, oordeelde dat Nederland Molukse militairen niet tegen hun wens mocht afvloeien op een plek die door Indonesië werd beheerst. Hiermee viel heel Indonesië, inclusief de door Indonesië in november 1950 heroverde Molukken, weg als demobilisatieplek.

Omdat de Molukse militairen bleven weigeren in Indonesië af te vloeien, zij niet wilden overgaan naar het Indonesische leger en er geen andere demobilisatielocatie te vinden was, restte de Nederlandse overheid weinig anders dan de Molukse militairen naar Nederland te brengen. De Molukse militaire delegatie stond achter deze keuze, die dus voortvloeide uit politieke ontwikkelingen in Indonesië in 1950 en de impact daarvan op de verplichte opheffing van het KNIL.
 

Joop van Bilsen (Anefo), Aankomst Kota Inten (1951). Bron: Nationaal Archief (904-4835 / CC0)
Passagiers van de Kota Inten op 22 maart 1951. Families houden zich gereed om van boord te gaan; de labels dienden zeer waarschijnlijk voor de ordelijke ontscheping en verdeling van de duizenden mensen over de wachtende bussen. Veel kinderen dragen een trainingspakje dat de Nederlandse overheid had verstrekt vanwege de kou. Joop van Bilsen (Anefo), Aankomst Kota Inten (1951). Bron: Nationaal Archief (904-4835 / CC0)

 

Het idee was: dit duurt zes maanden misschien. De Molukse militairen kregen tijdelijk de status van leden van de Koninklijke Landmacht, want het KNIL werd op 26 juli 1950 opgeheven. Nederland regelde schepen om de militairen op te halen. Als eerste vertrok op 20 februari 1951 in Surabaya de Kota Inten. Tot 21 juni kwamen met twaalf transporten, waarvan acht naar Rotterdam en vier naar Amsterdam, 3500 Molukse ex-KNIL-militairen met hun gezinnen over, in totaal 12500 personen. Er waren ook marinemensen bij, Molukkers die werden veiliggesteld omdat zij in de voorhoede van de Nederlandse veiligheidsdiensten hadden gewerkt en een groepje burgers die vanwege de RMS weg wilden uit Indonesië. De mensen waren afkomstig van verschillende Molukse eilanden; 93 procent was protestant en er waren ook moslims bij.

Woonoorden
Vanuit Rotterdam en Amsterdam werden de Molukkers naar het militaire complex de Boskamp in Amersfoort gebracht voor een medische keuring. Vervolgens werden ze ondergebracht in woonoorden verspreid over het land. Omdat het om een tijdelijk verblijf ging, werden de Molukkers collectief gehuisvest, zodat de aanstaande terugkeer makkelijk geregeld kon worden. De woonoorden waren voormalige kloosters, landhuizen en voormalige werkkampen van de Dienst Uitvoerende Werken (DUW). Ook in twee kampen die in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers waren gebruikt, het SS-kamp Vught en het doorgangskamp Westerbork, werden Molukkers gehuisvest. Westerbork ging Schattenberg heten en kamp Vught kreeg de naam Lunetten. Het waren grote woonoorden met elk zo’n 3000 inwoners.
 

Rob Bogaerts (Anefo), Molukse kamp Lunetten in Vught (16 juli 1984). Bron: Nationaal Archief (933-0333 / CC0)
Lunetten, het voormalige kamp Vught, zou decennialang blijven bestaan en een van de laatste barakkenkampen voor Zuid-Molukkers worden. Rob Bogaerts (Anefo), Molukse kamp Lunetten in Vught (16 juli 1984). Bron: Nationaal Archief (933-0333 / CC0)

 

Omdat de Nederlandse overheid verantwoordelijk was voor de Molukkers totdat zij terug zouden gaan werd gekozen voor een volledige verzorging in de woonoorden, zoals dat voorheen ook min of meer in de kazernes was geregeld. Het eten kwam uit een centrale keuken, voor kleding kreeg men bonnen die konden worden besteed bij lokale bedrijven en kolen voor de kachels werden centraal geregeld. Wekelijks kregen de Molukkers zakgeld.

De grote deceptie: ontslag
Bij aankomst van de eerste schepen in de kille winterse buien kregen de ex-KNIL’ers een extra koude douche: hun werd een papiertje overhandigd waarop stond dat zij uit militaire dienst waren ontslagen. De teleurstelling kon niet groter zijn. Het voelde alsof zij, mannen die voor Nederland gevochten hadden, als vuilnis aan de kant werden gezet. Het besluit om hen te ontslaan – de Molukse mannen die dienden in de marine, bleven overigens in dienst – was al eerder genomen. Het werd pas na aankomst bekendgemaakt omdat de militaire autoriteiten tijdens de reis gezag over de troepen wilde houden. Omdat het bericht over het ontslag zich snel verspreidde, vernamen Molukse ex-KNIL-militairen op latere transporten het al tijdens de reis of zelfs voor vertrek.

Het ontslag legde de basis voor een enorm wantrouwen jegens de Nederlandse overheid. De Molukkers voelden zich bovendien aangetast in hun basisrechten. Zo hebben ex-KNIL’ers het recht om te worden teruggebracht naar de plaats van herkomst, in hun geval de Molukken, maar hier kwam de Nederlandse regering niet meer op terug. Nog altijd wordt bij conflicten tussen Molukkers en Nederlandse autoriteiten gewezen op dat oorspronkelijke KNIL-recht, dat zij nog steeds claimen.
 

Herbert Behrens (Anefo), Herdenking van het 10-jarig bestaan van de Republiek der Zuid Molukken (25 april 1960). Bron: Nationaal Archief (911-1890 / CC0)
Uit protest bleven Molukse oud-KNIL-militairen hun uniform dragen. Herbert Behrens (Anefo), Herdenking van het 10-jarig bestaan van de Republiek der Zuid Molukken (25 april 1960). Bron: Nationaal Archief (911-1890 / CC0)

 

De militairen lieten het er niet bij zitten en protesteerden op allerlei wijzen tegen het ontslag. Ze bleven de eerste jaren hun uniform dragen en hielden appèls rond de RMS-vlag, die in de meeste woonoorden of bij herdenkingen elders met militair eerbetoon gehesen werd. Ook manifesteerden zij zich bij openbare gelegenheden zoals een defilé op Koninginnedag in uniform. Ze vochten het ontslag aan bij het militaire ambtenarengerecht, dat hen op 26 november 1951 in het gelijk stelde door het ontslag nietig te verklaren. De staat ging in hoger beroep. In maart 1952 oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat de militaire ambtenarenrechter niet bevoegd was om te oordelen, waarmee de nietigverklaring werd teruggedraaid. De eisers besloten om niet nog een gang naar een rechtbank te maken, hoewel Molukkers het ontslag als onrechtmatig bleven beschouwen.

Eigen gemeenschap
Door het ontslag ontstond vrijwel meteen een diepe kloof tussen Molukkers en de Nederlandse regering. Door Molukkers apart te huisvesten in woonoorden die vaak buiten dorpen lagen, groeide hun maatschappelijk isolement. Op onvoorziene wijze echter stimuleerde deze aanpak, geboren uit het idee dat het allemaal maar tijdelijk zou zijn, de ontwikkeling van een eigen, Molukse gemeenschap.
 

Rob Mieremet (Anefo), Bezoekers van de kerkdienst (25 april 1975). Bron: Nationaal Archief (927-8922 / CC0)
De kerkdienst ter ere van het 25-jarig bestaan van de Republiek der Zuid-Molukken. Op de eerste rij zitten prominente Molukkers zoals Jozef Pieter Nikijuluw, Josina Soumokil, president van de RMS Johan Manusama en Kitty Manusama-De Kock (half zichtbaar). Rob Mieremet (Anefo), Bezoekers van de kerkdienst (25 april 1975). Bron: Nationaal Archief (927-8922 / CC0)

 

De woonoorden werden vanaf 1952 bestuurd en beheerd door Nederlandstalige ambtenaren van het Commissariaat Ambonezen Zorg (CAZ). Om met de bewoners te communiceren en regels te kunnen doorgeven, werden kampraden ingesteld die door de bewoners zelf werden gekozen. En er ontstonden organisaties voor vrijetijdsbesteding zoals sportclubs.

Belangrijk was dat de met de militairen meegekomen Molukse legerdominees het geestelijke leven in de woonoorden organiseerden. Aansluiting (als noodgemeente) bij de Protestantse kerk op de Molukken was niet mogelijk, want deze erkende de RMS niet. Zo werd in 1952 een eigen Molukse evangelische kerk, de Geredja Indjili Maluku (GIM), opgericht. Deze droeg het RMS-ideaal uit. Er kwam een bloeiend kerkelijk leven inclusief koren en jongeren- en vrouwenorganisaties van de grond.

Er ontstonden ook andere dwarsverbanden tussen de woonoorden: Molukkers uit hetzelfde dorp organiseerden zich in zogeheten kumpulans. Deze konden traditionele taken vervullen waar normaal een dorpsfunctionaris, dorpsraad of familie voor nodig was.
Direct na aankomst ontstonden ook belangenorganisaties die zich opwierpen als landelijke vertegenwoordigers van de Molukse militairen. Hieronder waren bijvoorbeeld de Badan Perwakilan Rajat Maluku Selatan (BPRMS, Vertegenwoordiging van het Zuid-Molukse Volk) en de Commissie Rechtspositie Ambonese Militairen en Schepelingen. De meeste stonden achter het RMS-ideaal.
 

Rob Bogaerts (Anefo), Badan Persatuan (12 augustus 1977). Bron: Nationaal Archief (929-3060 / CC0)
De Molukse vlag wordt gehesen bij de opvolger van de BPRMS, de Badan Persatuan (de Eenheidspartij). Deze organisatie was lange tijd de belangrijkste vertegenwoordiger van Molukkers in Nederland. Rob Bogaerts (Anefo), Badan Persatuan (12 augustus 1977). Bron: Nationaal Archief (929-3060 / CC0)

 

Conflicten tussen Molukkers onderling leidden tot het ontstaan van nieuwe belangenorganisaties. Zo voelden mensen afkomstig van de Zuidoost-Molukse eilanden zich achtergesteld door de organisaties die werden gedomineerd door Molukkers uit de Midden-Molukken; ook wilden zij zich van de RMS afwenden. In de meeste gevallen werden zij in een eigen woonoord ondergebracht. Zo verhuisden ook enkele honderden islamitische Molukkers in 1954 naar Kamp Wyldemerck in het Friese Balk.

Toch niet tijdelijk
De kampraden, oorspronkelijk ingesteld als simpel doorgeefluik voor beleid, stelden zich op als lokale vertegenwoordigers van de belangenorganisaties. Als die niet akkoord gingen met een maatregel, weigerden de kampraden ze uit te voeren. Het CAZ sanctioneerde de positie van zowel de kampraden als de hoofdbesturen van de belangenorganisaties door met ze te overleggen en mee te gaan in de structuur die de Molukkers zelf gecreëerd hadden. Als bijvoorbeeld de Commissaris van Ambonezen Zorg een woonoord bezocht, werd hij vergezeld door hoofdbestuursleden van belangenorganisaties. De belangenorganisaties met de kampraden vormden, naast de kerk en de kumpulan, de derde pijler voor het ontstaan van een Molukse gemeenschap in Nederland.

De ‘noodopvang’ in woonoorden duurde nog jaren, maar vanaf augustus 1956 kwam er een zelfzorgregeling. Vanaf 1960 werden Molukkers overgeplaatst naar speciale Molukse wijken, vele tientallen door het gehele land, een proces dat pas in de jaren zeventig was afgerond. Het kamp Lunetten in Vught is niet opgeheven, maar in afgeslankte vorm gerenoveerd. Pas na de gijzelingsacties waarmee Molukse jongeren in de jaren zeventig aandacht voor de RMS probeerden te krijgen, lieten Molukkers de gedachte langzaam los dat hun verblijf in Nederland maar tijdelijk was.

 

Dit artikel verscheen eerder als ‘1951-2021: zeventig jaar Molukkers in Nederland. Natte sneeuw begroette de Kota Inten’ in Geschiedenis Magazine 2021-2.

Delen: