Stadhouder Willem V: ‘De bederver van zijn vaderland’

Willem V had een slechte pers: hij zou een tiran zijn en een zwakkeling tegelijk, een drankorgel, een hoerenloper en een domoor. En historici zijn bijna net zo kritisch. Hoe kwam de laatste stadhouder aan dit slechte imago, en in hoeverre kunnen we hem überhaupt nog leren kennen?

De laatste stadhouder was opvallend lelijk. De vele portretten van hem tonen stuk voor stuk blozende dikkige wangen en tuitlippen – wellicht doordat hij na een val van een paard wat tanden miste –, een week gezicht met terugwijkende kin boven smalle afhangende schouders en een bolle buik, strak omspannen door het fluweel van zijn – meestal blauwe – jasjes. Ook naar de maatstaven van zijn eigen tijd was hij uitgesproken onaantrekkelijk. Dit speelde hem als stadhouder parten: tijdens zijn bewind raakte de opvatting in zwang dat persoonlijkheid en leiderschapskwaliteiten uit het fysieke voorkomen vielen af te leiden. Zo grepen Willems patriotse tegenstanders zijn onappetijtelijke voorkomen aan voor het plegen van politieke karaktermoord. Willems tegenstanders vuurden aan de lopende band aanvallen-op-de-man af  en drukten zonder schroom al dan niet verzonnen details uit Willems privéleven af in de veelgelezen nieuwe politieke weekbladen. Hiermee had nog geen stadhouder te maken gehad. 

Hofschilder Tethart Philipp Christian Haag koos voor het genre van het martiale ruiterportret toen hij in 1789 Wilhelmina van Pruisen afbeeldde. We zien een vorstin met kaarsrechte rug in herenzit op een licht steigerend paard. De boodschap was voor de 18de-eeuwers helder: zij, en niet haar man stadhouder Willem V, had de teugels in handen. Haag schilderde het twee jaar nadat Wilhelmina bij Goejanverwellesluis werd aangehouden door een eenheid van het Goudse vrijkorps, een legertje van de patriotten die naar meer inspraak en zeggenschap voor burgers streefden en in vele steden en dorpen de macht van de stadhouder en zijn regenten hadden overgenomen. Terwijl Willem V zich bangelijk verschanste achter de dikke muren van Het Valkhof in Nijmegen en ruiterlijk toegaf: ‘ik ben […] niet bekwaem’, toog zijn kordate echtgenote per koets naar Den Haag om er in de Staten Generaal orde op zaken te laten stellen. De legers van Wilhelmina’s broer, de Pruisische koning Frederik Willem II, kwamen eraan te pas om Willem weer in het zadel te helpen. In een ongepubliceerd ‘Zelfportret’ (1788) noteerde hij met enige zelfspot dat hij ‘er meer van [hield] stadhouder te zijn in theorie dan in de praktijk’. 

 

Wilhelmina van Pruisen te paard, door Tethart Ph. Ch. Haag in 1789 (Rijksmuseum Amsterdam).

 

Boze burgers in koffiehuizen
Willems start was juist veelbelovend. Als driejarige peuter bekleedde hij door het overlijden van zijn vader in 1751 al de functie van stadhouder, die toen net erfelijk was verklaard. Zijn moeder Anna van Hannover, dochter van de Engelse koning George II, en zijn mentor Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (de ‘dikke hertog’) vervulden zijn taken tot hij vanaf zijn achttiende zelf over de zeven gewesten heerste. Hij was bevelhebber van leger en marine, benoemde alle bestuurders op alle niveaus in de hele Republiek en was lid van alle belangrijkste bestuurlijke colleges. 

Tegen de loop van de grotere geschiedenis bleek zijn bewind echter niet bestand. De Republiek was economisch en militair niet opgewassen tegen de opkomende grootmacht Engeland en de Franse revolutionaire legers, maar Willem struikelde vooral over de felle tegenstand van de patriotten. Na het neerslaan van hun beweging door de Pruisische legers in 1787 vluchtten ze met duizenden naar de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. 

In 1795 keerden ze terug in het kielzog van de Franse troepen en uiteindelijk wisten ze Willem, voor hen dé vertegenwoordiger van de oude orde, te vervangen door een moderne natiestaat, met een grondwet en parlement, de basis van onze hedendaagse democratische rechtsstaat. 

Ze kregen hierbij militaire steun van de Fransen, maar beschikten over een misschien nog veel machtiger wapen: het politieke drukwerk, dat eind 18de eeuw grote opgang maakte en dat de oppositie actief ontwikkelde tot een podium voor publiek debat en kritiek op Oranje. Talrijke kranten, opiniebladen en pamfletten met titels als De Bloedraad of de gevloekte zaamensweering (1786) verschenen in hoge oplagen, maar ook satirische toneelteksten zoals Willem de Vyfde of de Wraakgierige (1786). Ze gingen van hand tot hand en domineerden de gesprekken van de boze burgers in koffiehuizen.

 Nepbiografie
De anti-Oranjepropaganda legde vooral het staatkundige disfunctioneren van de stadhouder bloot. Tot de effectieve wapens behoorde het opdissen van soms gewoon verzonnen details uit Willems privéleven, die zijn reputatie schade toebrachten. Dit was een typisch onderdeel van de politieke satire die toen gouden jaren beleefde, en die met karaktermoord op één persoon de hele beweging waartoe hij behoorde in diskrediet probeerde te brengen. 

De aanvallen werden ook gevoed door de 18de-eeuwse fascinatie voor het innerlijke leven van het individu (‘het zelf’) en de weerslag van het karakter op het uiterlijk. De propaganda tegen Willem V kreeg dan ook soms de vorm aannam van een (nep)biografie. 
Een van de felste was afkomstig van de patriot Gerrit Paape. Hij was in 1787 na de terugkeer van de Oranjes gevlucht en in Duinkerken beland. In 1791 stuurde hij vanuit zijn ballingsoord een manuscript naar de Amsterdamse boekhandelaar Jan Verlem, die het anoniem uitgaf onder de explosieve titel: Het leven van zijne doorluchtigste hoogheid Willem den Vijfden, prins van Oranje en Nassau, Neerlands tedergeliefden Erfstadhouder, bijgenaamd de bederver van zijn vaderland. Zogenaamd op basis van serieuze, bewijsbare feiten uit orangistische bronnen speelt Paape met het biografische genre en met de bestseller Physiognomische Fragmente, waarin Johann Lavater uitlegt hoe aan de gelaatstrekken het karakter valt af te lezen. Het boek was in 1780 in Nederlandse vertaling uitgekomen. 

Volgens Paape beloofde Willems uiterlijk weinig goeds. Sterker, het was altijd al een duidelijke indicatie dat hij ongeschikt zou zijn voor zijn regeringstaak. Willem had immers als kind al een leugenachtig gelaat, starende ogen en geopende mond en domme, malle gelaatstrekken. Hij was behept met een ‘breinloos hoofd’; constant wijn drinken verergerde zijn onvermogen. Hij beschikte over een ‘ongefatsoeneerd’ en ‘bekrompen’ hart, mede door zijn frequent hoerenbezoek, al was hij ook ‘de gehoorzaamste bijslaap’ van zijn ‘Huisvoogdes’ Wilhelmina. 

Tot zover Paape. Zijn politiek-satirisch werk werd door de nerveuze autoriteiten zo opruiend en gevaarlijk gevonden dat uitgever Verlem straf kreeg: zes jaar in het rasphuis, waarvan hij er bijna drie heeft uitgezeten.

 

Willem V te paard, door door Isaac L. la Fargue van Nieuwland in 1778 (Rijksmuseum Amsterdam).

 

‘Vlug, vrolijk, en geestig, maar argloos’ 
Paape was beslist niet de enige die tegen Willem V tierde. De stadhouder was, zo vatte historicus Jeroen Koch in Oranje in revolutie en oorlog (2018) de portee van de patriotse spotprenten op hem samen, ‘een tiran en een zwakkeling tegelijk […] een zuipende nietsnut die zich liet koeioneren’ door zijn vrouw, ‘het manwijf uit Pruisen’. Dat hij een drankorgel, hoerenloper en domoor zou zijn, kleurt al heel lang ons beeld van de stadhouder. Zijn karakter kenmerkte zich volgens historici door ‘genotzucht en zelfmedelijden, argwaan en koppigheid’, aldus Koch. 

Er zijn maar heel weinig positieve typeringen van Willem V als privépersoon uit de tijd zelf overgeleverd. Orangistische lofprijzingen zijn er te over, maar deze betreffen zijn politiek functioneren. Willem Bilderdijk, die de stadhouder persoonlijk kende, noemde hem in zijn Geschiedenis des vaderlands (1839) ‘vlug, vrolijk, en geestig, maar argloos’. 

Nog steeds is het moeilijk om uit de kluwen van fictionele en non-fictionele elementen Willems intellectuele vorming, persoonlijkheid, staatkundige ideeën en bestuurlijke kwaliteiten te peuren. Begrijpen wie hij echt was, voor zover historici dit überhaupt kunnen achterhalen, blijft ook voor een kundig historicus als Edwin van Meerkerk lastig. Hij publiceerde in 2009 de meest recente levensbeschrijving, met veel aandacht voor Willem als vader en echtgenoot van Wilhelmina. Haar vindt Van Meerkerk net als de critici destijds én veel historici staatkundig namelijk toch net wat interessanter én bekwamer dan hem. 

Van Meerkerk schetst in zijn dubbelbiografie onder andere op basis van de echtelijke brieven een hecht gezin, dat leefde naar de opvoedingsidealen van de Verlichting. Het paar kreeg naast de twee baby’s die overleden drie kinderen; de oudste was dochter Louise, gevolgd door de latere erfprins Willem Frederik (die koning Willem I werd) en de wat ziekelijke Willem Georg Frederik. Willem V was als vader wat minder bewust bij de dagelijkse opvoeding betrokken dan zijn vrouw, maar gaf zijn kinderen een brede belangstelling voor cultuur en natuur mee: hij legde een kunst- en rariteitenkabinet aan en bezat een privédierentuin, met de eerste in Europa levende orang-oetan. Hij had een eigen hoforkest en acteerde zelf in toneelstukken die in het bijzijn van familie, hovelingen en bedienden binnenshuis werden gespeeld. 

Buitenshuis presenteerde hij zich naar het een stadhouder betaamde als beschermer van de publieke kerk. Hij gaf de aanzet tot een nieuwe psalmberijming (1773) omdat hij bezwaar had tegen een vers in Psalm 78 waarin God met een dronkaard werd vergeleken. Hij sprak zich erover uit tijdens een dienst in de Haagse Kloosterkerk. 

Ontspannen
In 1795 nam het stadhouderlijk gezin bij de nadering van de Franse troepen de benen naar Engeland. Hun balzaal uit 1793 werd de vergaderruimte van het eerste parlement (en later van de Tweede Kamer). Willem V leek eerder opgelucht dan teleurgesteld. Hij nestelde zich comfortabel in een van zijn Britse familie geleend gastenverblijf in Hampton Court, later in een kleiner Londens appartement. De balling wandelde ontspannen in de natuur, bezocht oude kastelen, frequenteerde het nieuwe panoramagebouw aan Leicester Square en genoot naar hartenlust van het Londense uitgaansleven. Hij leek er niet mee te zitten dat hij door toedoen van de patriotten en later Napoleon alles kwijtraakte en op kosten van de Britse schatkist leefde. Hij zette nooit meer voet aan wal in Nederland en stierf in 1806 op zijn 58ste aan een beroerte. 

 

Prent door Reinier Vinkeles in de orangistische biografie van Cornelis van der Aa (1806), Rijksmuseum Amsterdam.

 

‘Bolle en vleeschige tronie’
Veel goeds was er intussen niet over hem geschreven, maar kort na Willems overlijden probeerde Oranjeaanhanger Cornelis van der Aa het beschadigde imago van de voormalige stadhouder op te kalefateren. Hij schreef een vijfdelige ‘biografie’ getiteld Geschiedenis van het Leven, Character en Lotgevallen van wijlen Willem den Vijfden, Prinse van Oranje en Nassau (1806). Van der Aa nam net als Paape Willems karakter onder de loep aan de hand van zijn gezicht, met Lavaters leer in het achterhoofd. Hij liet daartoe een zeer recent door Reinier Vinkeles vervaardigd portret van de stadhouder opnemen, ‘om den lezer […] te doen zien welke veranderingen de veele rampen en wederwaardigheden op het gelaat van den besten vorst veroorzaakt hebben’. 

Van der Aa doelde onder andere op de inauguratie van Rutger Jan Schimmelpenninck als staatshoofd in 1805. Dit zou voor Willem een ‘bron van grievende smerte’ zijn geweest, die hem niet alleen zichtbaar had getekend maar hem zelfs  fataal was geworden. Het nieuwe bewind deed bij hem een ‘nieuwen en verderffelijken worm […] geboren worden, die hem in korten tijd de hartader geheel doorknaagden, en aan zijn rampspoedig leven een einde maakte’. 

Een kritische recensent van het culturele tijdschrift De Vaderlandsche Letteroefeningen zag overigens in het bewuste portret slechts een tamelijk jeugdig ogende ‘bolle en vleeschige tronie’, al wilde hij het ‘gerustlijk aan ieders oordeel overlaaten, of in dit afbeeldsel zo duidelijke spooren van kommer en verval zijn te vinden’.

Van der Aa, hoewel een fervent orangist en vol medelijden, onderstreepte in feite het slechte imago van zijn held. Ook hij zet een wat huilebalkerig, overgevoelig type neer en geeft toe dat Willem een ‘zwak’ had: een ‘bijna charactermatigen zwaai tot veranderlijkheid of besluiteloosheid’. Oftewel, Willem wist niet wat hij wilde of maakte geen vuist, een zwakte die zelfs door zijn ‘kundigste vrienden met leedwezen’ was opgemerkt. Hiermee bevestigde Van der Aa het snoeiharde oordeel van de critici. Met zulke vrienden had de ex-stadhouder geen vijanden meer nodig en bleef zijn reputatie onverminderd slecht. Genoeg interessante bouwstoffen voor een toekomstige biografie.
 

Ook de reputatie van Willems mentor, Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel (de ‘dikke hertog’), liet veel te wensen over. Politieke tegenstanders en latere historici beweerden dat hij snode plannen had met zijn pupil, die hij tot willoze marionet zou hebben gemaakt… én dat hij dit had vastgelegd in een geheim contract. In het nieuwste nummer van Geschiedenis Magazine bekijkt Olaf van Nimwegen of dit klopt. Meld je uiterlijk 25 januari aan als abonnee, dan krijg je het februarinummer thuisgestuurd. Of bestel het nummer vanaf eind januari online.
 

Delen: