Feministes waren tegen vrouwensport

Mogen vrouwen sporten? Aan het begin van de 20ste eeuw zei men hier voorzichtig ‘ja’ op, maar het moest niet te fanatiek worden. Dat stond zo lelijk. En straks wilden die vrouwen ook nog op andere terreinen met de mannen meedoen. Dat ouderwetse mannen dit vonden, dat valt te begrijpen. Verassend genoeg dachten veel feministes van die tijd er ook zo over.. 

‘Laat ons aesthetisch blijven, mijne zusteren’
Vrouwen in de sport werd raar van opgekeken. Dit gold echter niet voor alle sporten en ook de argumenten verschilden. Vrouwen op schaatsen waren bijvoorbeeld van oudsher een bekend beeld. Zwemmen en gymnastiek hadden al voor de eeuwwisseling duizenden vrouwelijke beoefenaars met eigen verenigingen. Ook op tennisbanen en hockeyvelden waren vrouwen welkom. Dat was anders bij het steeds populairder wordende voetbal, wielrennen en de zwaardere atletieknummers. Zeker in wedstrijdverband waren die fysiek belastend en stonden daarom te boek als echte ‘mannensporten’, ongeschikt voor het in de 19e eeuw geïdealiseerde fragiele vrouwenlichaam. Daarnaast waren er ook meer algemene bezwaren tegen de hele sportcultuur. Zo zouden de minder verhullende sportkleding en de kameraadschappelijke omgang tussen de seksen op en rond het sportveld de openbare zedelijkheid in gevaar brengen.

Prent van een schaatsende vrouw. Haar rokken wapperen in de wind. In de hand heeft ze een mof. Achter haar een schaatser en enkele figuren bij een wak. (ca. 1670-1724) van Jacob Gole naar ontwerp van Cornelis Dusart (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)

 

Slak in een zoutkeet
Niet verwonderlijk was dat die tegendruk voor een belangrijk deel kwam uit confessionele hoek, waar zedelijkheid en een gereglementeerde omgang tussen de seksen belangrijke morele hoekstenen waren. Katholieke dag- en weekbladen stonden er vol mee en ook de gereformeerden lieten zich niet onbetuigd. Befaamd is de toespraak van SGP-Kamerlid en dominee Gerrit Kersten toen in 1925 in het parlement de staatssteun aan de Olympische Spelen van 1928 ter sprake kwam. Hij fulmineerde tegen de plaatjes van vrouwensport in het buitenland, die hij in tijdschriften had gezien: ‘gemoderniseerde en geëmancipeerde dames-kerels, in kleeding en manieren gelijk’. Door en door zedeloos en onterend, luidde zijn oordeel, het ‘sexuele geheim’ moest bewaard blijven.

Ook de neutrale pers toonde zich vaak afkeurend. De bekende sportjournalist Leo Lauer schreef dat een meisje dat het overdreef bij het fietsen of gymnastieken ‘als vrouw’ zou ontaarden. Ook zijn collega Joris van den Bergh wenste de seksegrenzen van de sportwereld te bewaken: ‘Een vrouw op de Spelen is een slak die een zoutkeet binnenkruipt’, luidde zijn oordeel.

Orde der natuur
Het is opmerkelijk dat de argumentatie tegen de vrouwelijke wedstrijdsport behalve om onzedelijke kleding hoofdzakelijk draaide om de heersende seksescripts. Het ging voortdurend over de mogelijke overschrijding van waaraan mannen en vrouwen zich in sociaal-cultureel opzicht dienden te houden. Het grote gevaar bestond eruit dat sportende vrouwen zouden vermannelijken en ook dezelfde rechten als mannen zouden willen. ‘’t Is een opmerkelijk verschijnsel van onzen tijd: vrouwen, die mannen willen zijn, en mannen, die zich in veel opzichten gedragen als vrouwen. Juist de orde der natuur omgekeerd!’, schreef een commentator.

Vrouwelijke sporters feministen?
Sportvrouwen werden snel gelijkgeschakeld met feministes en daarmee verdroegen zowel de confessionele leiders als vele mannelijke journalisten zich slecht. De ironie wil echter dat feministische voorvrouwen juist maar matig in sport geïnteresseerd waren vanwege het apolitieke karakter ervan. Weliswaar juichten zij meer mobiliteit en bevrijding van knellende vrouwenkleding toe, maar de sportwereld was hen vreemd. Omgekeerd hadden veel sportsters niet veel op met het feminisme en wilden helemaal geen vrouwenstrijd – behalve op het sportveld.

Gymnastiekdemonstratie in park Sonsbeek in Arnhem, ca. 1948 (Foto: Ben Merk/Anefo, Nationaal Archief)
 

In deze bijdrage verken ik drie momentopnames in de vroege sportgeschiedenis die iets van de ambivalenties laten zien waarmee vrouwensport was omgeven: de representatie ervan op twee van de grote vrouwententoonstellingen die rond de eeuwwisseling werden gehouden (in 1889 en 1913) en het debat in de jaren twintig over de vanuit gender-oogpunt meest problematische sport: vrouwenvoetbal.

Sport op vrouwententoonstellingen
Een eerste moment waarop bleek dat feminisme en sport niet per definitie een goede match vormden, deed zich voor in 1898, toen in Den Haag de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid werd gehouden (met 90.000 bezoekers een groot succes). De organisatie daarvan was in handen van vrouwen die een belangrijke rol speelden in de vrouwenbeweging. Hun houding tegenover vrouwensport was ambivalent. Naast het recht van vrouwen op onderwijs was dat op arbeid een belangrijke inzet van de eerste feministische golf en juist daarom had sport geen hoge prioriteit. 

Portret van Cornelia Hendrika Jonker op de tennisbaan (ca. 1880 – 1940) (Foto: Collectie Rijksmuseum, publiek domein)

 

Sport werd nogal eens geassocieerd met het vrije, blije en tot niets verplichtende leven van hogere burgermeisjes die het alleen te doen was om ‘pretmakerij’, ‘fuifgeest’ en ‘fietstochten en andere sport’. Met de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid wilde de organisatrices onder meer juist een andere, meer maatschappelijk bewuste, mentaliteit onder de meisjes uit hogere kring bevorderen.

De vrouwelijke natuur
Een ander feministisch argument tegen sport, met name de zwaardere wedstrijdsport, was dat in het maatschappelijk debat daarover het verschil tussen mannen en vrouwen teveel nadruk kreeg. Voor- en tegenstanders beargumenteerden hun standpunten door voortdurend te verwijzen naar ‘de vrouwelijke natuur’. Juist van dat discours wilden veel feministen – zeker de radicale – af, omdat het ook als argument tégen emancipatie kon worden gebruikt.

Sommigen koesterden ook bezwaar tegen het competitie-element, waardoor vrouwen niet sámen maar tégen elkaar streden. Sport bleek dus op tegenstrijdige manieren te kunnen worden toegeëigend, zelfs als antifeministisch symbool.

Praktisch feminisme
Wel vond de organisatie van de Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid het belangrijk om te propageren dat vrouwen, als tegenwicht tegen zittende of eentonige arbeid, aan gymnastiek moesten doen. Ook mocht de vrouwenkleding wel wat minder knellend. Met dat doel werden enkele demonstaties gegeven, zowel van lichaamsoefeningen als van dans. Ook werden fietstochten gepropageerd als voorbeeld van ‘practisch feminisme’. Een commissie voor sport en gymnastiek schreef een prijsvraag uit voor ‘gezonde, practische en toch smaakvolle wielrijdsterskleeding’ (zonder korset). In een bijzaal van de grote tentoonstelling werden ook rijwielen tentoongesteld met en zonder hygiënische zadels (met uitsparing in het midden, waardoor minder huidirritatie optrad).

Groepsportret van vijf vrouwen, met fietsen aan de hand staand voor een geschilderd achtergronddoek met boslandschap. (ca. 1890 – 1910) (Foto: Collectie Rijksmuseum, publiek domein)

 

Een eeuw Koninkrijk
In 1913 werd wederom een tentoonstelling gehouden, ditmaal in Amsterdam. Aanleiding was de herdenking van een eeuw Koninkrijk. ‘De Vrouw 1813-1913’ wilde in kaart brengen hoe vrouwenlevens zich sinds 1813 hadden ontwikkeld. Daarbij hoorde ook lichaamsbeweging, gymnastiek in het bijzonder. De commissie ‘Gymnastiek’, bestaande uit vijf gymnastiekleraressen, loofde het voortrekkerswerk van enkele liberale mannelijke hygiënistische artsen en leraren die hadden gepleit voor lichamelijke opvoeding. 

Hoewel bij het Nederlandsch Gymnastiek Verbond al 1782 vrouwen en 2213 meisjes (onder de zestien) waren aangesloten, bestonden er onder vrouwen ook nog steeds weerstanden tegen lichaamsoefeningen. De organisatie hoopte ‘alle misschien nog bestaande vooroordeelen tegen het turnen van meisjes en vrouwen te helpen opheffen’ door enkele grote optredens van gymnastes van zestien verenigingen uit Amsterdam en omgeving.

Feminisme als masculien activisme
Ook stond een roeidemonstratie op het programma, te geven door stijlroeisters van Amsterdamse verenigingen. De organisatie daarvan had echter aanvankelijk nogal wat voeten in aarde vanwege ‘de antifeministische elementen’ binnen de verenigingen, aldus één der roeisters van studentenroeivereniging Nereus. Wat bleek: de roeiende studentes hadden weinig op met het feminisme, dat zij associeerden met overdreven en masculien activisme.

De silhouetten van vier meisjes van een Amerikaanse roeiclub in een roeiboot op Chautauqua Lake, New York (ca. 1896) (Foto: Library of Congress)
 

Dat men daarvan weinig moest hebben bleek ook uit de weerstand tegen het juist in deze tijd opkomende ‘race-roeien’ door vrouwen, iets dat de meeste mannen maar ook vrouwen onvrouwelijk en arbeideristisch vonden en associeerden met militante Engelse suffragettes. Het ‘demonstratieroeien’ op de Amstel in het kader van de tentoonstelling ‘De Vrouw’ – waartoe een tiental Amsterdamse roeisters uiteindelijk wel bereid bleek – bestond dan ook uit sierlijk stijlroeien, waarmee ook de organisatie van de vrouwententoonstelling tevreden was. De moderne vrouw was wetenschappelijk geïnteresseerd én bewoog zich vrijer dan in het verleden, zo luidde de boodschap van beide vrouwententoonstellingen, maar een sportvrouw was ze niet.

Voetbal is ongeschikt
Ronduit uitgesproken anti-wedstrijdsport toonden verschillende voorvechtsters voor vrouwenrechten zich in 1921, toen het weekblad De Groene een enquête hield onder 23 bekende vrouwen, waarin het ging over de geschiktheid van sportbeoefening. Wandelen en lichaamsoefeningen vond vrijwel iedereen aanvaardbaar, wat tennisspel, recreatief fietsen, zwemmen en stijlroeien eveneens. Maar wedstrijden vond men ongewenst. Met name de vraag: ‘Acht U het voetbalspel geschikt voor de vrouw?’ oogstte vrijwel louter negatieve reacties. De enige twee voorstanders verwierpen eigenlijk alle wedstrijdsport en voetbal in het bijzonder, maar vonden uit principieel oogpunt dat vrouwen op alle gebied dezelfde rechten toekwam als mannen, dus ook in de sport.

Ruw en onesthetisch
Van de geënquêteerden vonden er 21 het vrouwenvoetbal te ruw en ook onesthetisch – een eufemisme voor ‘onvrouwelijk’. Opmerkelijk is dat de meeste respondenten wel de kiesrechtstrijd en het recht van vrouwen op alle soorten arbeid waren toegedaan, waarbij óók maatschappelijk aanvaarde seksegrenzen werd overschreden.

Onder de tegenstanders waren vooruitstrevende journalistes als Anna Zuikerberg en Emmy Belinfante, de bekende arts en feministe Catharina van Tussenbroek en vrouwenarts Marie Fiedeldij Dop des Bouvrie, en Guurtje Riemens-Reurslag, die als schrijfster pleitte voor erkenning van de huisvrouw als volwaardig werkend beroep. Die laatste verwierp wedstrijdsport door vrouwen als excessief, omdat ze dan ‘een copie (of een caricatuur) van den man worden.’ Van Tussenbroek vond voetballen zowel uit hygiënisch als esthetisch oogpunt ongewenst voor meisjes, anderen vreesden vergroving, gespannen kaakspieren en zwoegende dijen en kuiten. ‘(…) laat ons aesthetisch blijven, mijne zusteren’, vatte Lydia van Heemskerck Veeckens de algemene teneur samen: voetbal was onvrouwelijk en overschrijding van de seksegrens was ongewenst. Beweging voor vrouwen was prima en zelfs noodzakelijk, maar kon ook langs andere weg worden gerealiseerd. Een enkeling echode de visie van ‘schoonheidsdokteres’ Margaret Hallam, een Engelse auteur die in haar boek Health and Beauty for Women and Girls (ook in het Nederlands vertaald) beweerde dat vooral huishoudelijk werk de ‘beste vrouwensport’ genoemd kon worden.

Tot slot
Sportende vrouwen stuitten ruim een eeuw geleden op vele weerstanden, óók van hun seksegenoten. De vrees van veel mannelijke (confessionele en andersdenkende) commentatoren dat sport – en met name wedstrijdsport – vrouwen zou doen vermannelijken en hen tot feministes zou maken, ging voorbij aan het feit dat veel feministes weinig met vrouwensport ophadden, zoals ook veel sportvrouwen niet sympathiseerden met de vrouwenbeweging.

De feministische beweging was in de eerste plaats een politiek-geëngageerde beweging, die ijverde voor het recht op arbeid en politieke participatie. De gematigde, maar zeker de meer radicale feministes verwierpen het discours van ‘de vrouwelijke natuur’, dat juist rond sport werd gevoerd. Ook competitie van vrouwen onderling was niet in het belang van de vrouwenstrijd. Daarnaast sloten de eeuwig debatterende en vergaderende middelbare vrouwen uit de eerste feministische golf niet echt aan bij de leefwereld van een jongere generatie, die al bezig was de vruchten te plukken van hun inspanningen. Sportbeoefening door vrouwen en meisjes werd vanaf de jaren twintig steeds meer onderdeel van de sociale orde, zowel dankzij als ondanks het feminisme.
 

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine verschenen artikel (jaargang 49 (2014), nummer 2) 

Verder lezen: 

J. Steendijk-Kuypers, Vrouwen-beweging. Medische en culturele aspecten van vrouwen in de sport, gezien in het kader van de sporthistorie. Erasmus Publishing, 1999.

Jennifer HargreavesSporting females. Critical Issues in the History and Sociology of Women's Sports, Routledge, 1994. 

Delen: