Van aanmoedigers naar topspelers: vrouwen in de Olympische Spelen

Vrouwen waren aanvankelijk niet welkom op de moderne Spelen die in 1896 begonnen. Maar dankzij Alice Milliat en andere activisten zal de komende editie een belangrijke mijlpaal vormen: het aantal mannelijke en vrouwelijke deelnemers is in 2024 voor het eerst ongeveer gelijk. Gijsbert Oonk brengt die evolutie in kaart.

De (zelfverklaarde) grondlegger van de moderne Olympische Beweging, Pierre de Coubertin (1863-1937), vond vrouwen ongeschikt voor zijn Spelen. Niet alleen trof hem de aanblik van sportende vrouwen als ‘het meest onesthetische tafereel dat menselijke ogen kunnen aanschouwen’, hij beschouwde ook de individuele ‘fysieke superioriteit’ en ‘gespierde mogelijkheden’ als de enige graadmeter van succes in competities. De ‘echte’ Olympische atleet was in zijn ogen van het mannelijke geslacht. Vrouwen mochten wél aanwezig zijn: om kampioenen te steunen en aan te moedigen. In 1912 betoogde hij: ‘De Olympische Spelen moeten voorbehouden zijn aan mannen (…) We moeten blijven proberen het volgende te bereiken: de plechtige en periodieke verheerlijking van mannelijke atletiek, met internationalisme als basis, loyaliteit als middel, kunst als setting en vrouwelijk applaus als beloning.’

Fysieke overbelasting
Artsen en pedagogen ondersteunden zijn visie, en beweerden dat sporten voor meisjes en vrouwen onwenselijk en ongezond was. Vrouwen zouden er minder aantrekkelijk uit gaan zien, het vrouwenlichaam zou niet bestand zijn tegen fysieke belasting en ze zouden geen kinderen meer kunnen krijgen.  

Olympische kampioenes op de 100 meter hardlopen, Londen, 1948: eerste plaats Fanny Blankers-Koen, tweede Dorothy Manley (Groot Brittannië), derde Shirley Strickland (Australië). (Afbeeldng: Nationaal Archief).
 

Viering van hoogtepunten
Tijdens de eerste Moderne Olympische Spelen in 1896 in Athene deden inderdaad geen vrouwen mee. De volgende Spelen waren veelal onderdeel van de wereldtentoonstellingen, waarop landen zich presenteerden; centraal stonden de viering van wat in de afgelopen eeuw was bereikt en de promotie van de technologische en maatschappelijke ontwikkeling van de komende eeuw. Hier hoorden ook de ‘nationale sporten’ bij. Het was niet altijd duidelijk of de competities tijdens deze evenementen onderdeel waren van de Spelen of van de wereldtentoonstelling.

Schermster ca. 1900. (Afbeelding: Library of Congress).
 

'Typische' vrouwensporten
In elk geval waren tijdens de tweede editie in 1900 in Parijs 22 van 997 sporters vrouw. Ze deden mee bij tennis, zeilen en andere bootraces, boogschieten, golf en croquet, waarbij nu eenmaal vaak gemengde teams bestonden. Het waren typische elitesporten die ook vrouwen beoefenden. Deze rijkere dames hadden meer bewegingsvrijheid en ook vrije tijd dan vrouwen uit lagere klassen, en kregen - net als mannen in hun omgeving - steeds meer belangstelling voor sport. Ook weigerden ze vaak te voldoen aan het ideaalbeeld van kinderen baren en voor man en kroost zorgen. Ze kregen de meeste kansen in sporten als tennis waarin ze samen met een mannelijke partner speelden zodat er toch nog controle was. Ook zeilen ging met gemengde teams. Boogschieten was als individuele sport ‘veilig’, evenals zwemmen en kunstrijden op de schaats, die er in 1912 op de Spelen in Stockholm bijkwamen. Deze laatste twee zouden bovendien de schoonheid en het vrouwelijke figuur benadrukken en konden dus door de beugel bij de sceptici.

Rugby en voetbal waren rond 1900 ook vooral een liefhebberij van de elite, maar teamsport was lang taboe voor vrouwen. Die gold als te ruw en hard en bovendien vonden veel mannen (en ook vrouwen) het fysieke contact, de botsingen en de felle gevechten om de bal onesthetisch en ‘niet vrouwelijk’.

Nederlands atlete Fanny Blankers-Koen op de 80 meter horden tijdens de Olympische Spelen in Londen. (Afbeelding: Sport & General / Nationaal Archief).
 

Alice Milliat komt in verzet
Sommige historici noemen de visie van mensen als Coubertin, die na 1920 nog vele jaren weigerde meer onderdelen voor vrouwen open te stellen, typisch voor die tijd. Het patriarchale wereldbeeld was inderdaad dominant, maar er bestonden zeker mensen - óók mannen, zelfs binnen Coubertins Olympisch Comité - die in verzet kwamen tegen deze eenzijdige en traditionele kijk op de maatschappelijke rolverdeling. Een van de belangrijkste personen in dit verband is Alice Milliat (1884-1957), een felle en vasthoudende pleitbezorger van sport en gelijkheid voor vrouwen. Ze groeide op in Nantes als oudste van vijf kinderen. Haar passie voor sport werd gevoed door haar ouders, die tegen de tijdgeest in het idee omarmden dat fysieke activiteit van vitaal belang was voor het algehele welzijn.

Milliat streed voor deelname van meer vrouwen aan de Spelen. Ze was mede oprichter van de Fédération Sportive Féminine Internationale (FSFI) en hielp mee met de organisatie van de Olympische Vrouwenspelen, wat een groot (commercieel) succes werd. Coubertin stond het uiteindelijk toch toe om meer sportdisciplines open te stellen voor vrouwen. Maar daarmee was de (wed)strijd nog niet gestreden. In het nieuwe nummer (editie 5) van Geschiedenis Magazine lees je hier meer over. Neem vóór donderdag 27 juni een abonnement, dan krijg ook jij dit nummer omstreeks 11 juli in de brievenbus. Of haal het nummer vanaf 11 juli in huis via de website of in de winkel.

Delen: