Roofkunst Hitler geroofd

De door Hitler bij elkaar geroofde kunstbuit werd in de laatste dagen van de oorlog geplunderd door Duitsers. Ironisch is het zeker, maar ook lastig: de schilderijen zijn door de dubbelroof nog moeilijker op te sporen. Het Zentralinstitut für Kunstgeschichte (ZI) doet nu onderzoek naar de vermiste kunst die Hitler had ‘verzameld’ in de kelders van het Münchense Führerbau en het naastgelegen nazihoofdkwartier. Lukt het om de werken te achterhalen? En wat gebeurt er daarna met de kunst?

Op 29 april 1945 bestormde een hongerige menigte de Führerbau in München. Er heerste chaos in de gebombardeerde straten. De Amerikaanse troepen nadereden en Hitler zou de volgende dag zelfmoord plegen in zijn Berlijnse bunker. De nazi bewakers die belangrijke gebouwen moesten beschermen, waren gevlucht.

Eerst plunderden de mensen de voedsel- en drankvoorraden en het meubilair. Daarna wendden ze zich tot de schuilkelder die volstond met kunst. Om bij de schilderijen te komen moesten ze over stapels Panzerfaust anti-tank granaten klimmen.

 

De Führerbau, een belangrijk partijkantoor van de nazi's gelegen aan de Königsplatz in München (foto via wikimedia commons).

 

‘Toen het plunderen aan het einde van de tweede dag eindelijk stopte, waren alle schilderijen verdwenen’, zo rapporteerde Edgar Breiterbach, een inlichtingenofficier voor kunst van het Amerikaanse leger.

Veel van de kunst in de kelders was daar samengebracht door kunsthandelaren die Europa afstroopten op zoek naar kunstwerken om het door Hitler geplande Führermuseum in zijn thuisstad Linz te vullen.

Hoewel het grootste deel van de kunst die bestemd was voor het Führermuseum met het oog op bombardementen al lag opgeslagen in Oostenrijkse zoutmijnen, stonden er in de Münchense kelders toch nog zo’n 1500 werken. Daarvan werden er de laatste dagen van april 1945 minstens 700 gestolen, veel meer dan aanvankelijk gedacht. Een groot deel van de kunst was eerder door de nazis geconfisceerd uit Joodse verzamelingen. Honderden van de objecten in de kelders waren arkomstig van de familie van Adolphe Schloss, een Franse Jood die oude Hollandse en Vlaamse meesters verzamelde – schilderijen die Hitler erg bewonderde.

Generaal Dwigth D. Eisenhouwer inspecteert nazi-roofkunst in de zoutmijnen bij Altaussee (National Archives Washington, publiek domein).
 

In de weken na de plundering wisten de autoriteiten bijna 300 schilderijen terug te vinden. Sommige waren begraven in een nabijgelegen aardappelveldje. In 1948 werden er nog eens dertig schilderijen teruggevonden in een huis op enkele minuten loopafstand van de Führerbau. Het zoekwerk werd ten dele gedaan door de zogenaamde Monuments Men, de opsporingsgroep die de geallieerden in 1943 hadden ingesteld om roofkunst en geconfisqueerde archieven en dergelijke te achterhalen. De groep was echter niet berekend op het grote aantal vermiste kunstwerken.

In de decennia die volgden deden de Duitse ambtenaren en bestuurders weinig om de nog ruim 400 missende werken op te sporen. Dat is nu echter veranderd: aangespoord door het nieuwe onderzoek, maakt de Duitse regering nu serieus werk van de opsporing van de dubbelgeroofde kunst. Zo heeft de regering de diefstallen uit 1945 alsnog gerapporteerd aan Interpol en aan de Duitse federale recherche. Bovendien zijn de werken opgenomen in twee databases van vermiste kunst, het Art Loss Register en lostart.de.

Tot nu toe heeft het onderzoek sporen gevonden van ongeveer 35 van de vermiste kunstwerken, waaronder het Stilleven met boek en geldbuidel van Gerrit Dou, dat zich sinds 1964 bevindt in het Fisher Museum of Art aan de Universiteit van Southern California. Wie het schilderij voor de oorlog bezat en hoe Hitler het in handen kreeg, is echter nog onduidelijk.

Gerrit Dou, Stilleven met boek en geldbuidel (1647).

 

En zelfs wanneer de werken zijn teruggevonden en de vooroorlogse eigenaars zijn achterhaald, blijft teruggave moeilijk. Het principe van Ersitzung in het Duitse recht vormt daarbij namelijk een belangrijk obstakel. Ersitzung houdt in dat iemand die een voorwerp te goeder trouw verwerft en het meer dan tien jaar in bezit heeft, de rechtmatige eigenaar wordt.

De Duitse regering blijft vooralsnog de formele eigenaar van de honderden werken die, ondanks de eerste indruk van het Amerikaanse leger, in 1945 waren achtergelaten door de plunderaars. Sinds 2000 heeft de regering 54 van deze kunstobjecten teruggegeven aan de (nazaten van) Joodse families waarvan ze waren gestolen.

Vaak komt het echter ook niet van restitutie. Zo vertelt Dr. Stephan Klingen van het ZI dat hij in 2009 een schilderij van Frans Franken de Jongere, De preek op de berg op de Duitse televisie zag, in een programma vergelijkbaar met Tussen kunst en kitsch. Hij herkende het werk dat was gestolen uit de Führerbau en waarschuwde de politie.

Hoewel er wel aanwijzingen waren dat het schilderij ontvreemd was uit een Joodse collectie, waren die niet afdoende. De rechter gaf het werk terug aan de laatste eigenaars, de nakomelingen van een huisbewaker van de Duitse legerbarakken, die in 1945 in München woonde. De rechtbank concludeerde dat de erfgenomen niet wisten dat het kunstwerk gestolen was: volgens de Ersitzungs-regel zijn ze de rechtmatige eigenaars.

De teleurstelling over de uitkomst van dit proces vormde de aanleiding voor het uitgebreide onderzoek door het ZI naar alle uit München vermiste kunstwerken.

Dit nieuwsbericht is gebaseerd op een artikel dat eerder verscheen in The New York Times.

Hitler had voor zijn Führermuseum ook verschillende Rembrandts op het oog. Maar hij was niet de enige… ook Göring wilde de schilderijen graag in zijn collectie. Benieuwd hoe dat afliep? Lees het in het juli/augustus-nummer van Geschiedenis Magazine of op hier geschiedenismagazine.nl

Delen: