Nazi-top vecht om Rembrandts

In de late zomer van 1939 had de Poolse graaf Antoni Lanckoroński het eindelijk geregeld. Na jarenlange onderhandelingen met de Oostenrijkse autoriteiten kreeg hij samen met zijn zusters Karolina en Adelajda toestemming om hun familiebezit, een kostbare kunstverzameling, naar Polen uit te voeren. Gerdien Verschoor schetst hoe het daarna vreselijk mis ging: zowel Göring als Hitler eigenden zich de collectie toe.

De kunstverzameling van de Lanckoroński’s was voor het grootste deel bijeengebracht door hun vader, de puissant rijke ‘kunstgraaf’ Karol Lanckoroński, die in Wenen een speciaal paleis had laten bouwen om zijn gigantische collectie te kunnen huisvesten.

Wie in die vooroorlogse jaren het Palais Lanckoroński mocht bezoeken, wandelde door vertrekken volgepropt met familieportretten, Aziatische boeddhabeelden, Vlaamse tapijten, Griekse en Romeinse sculpturen en oosters houtsnijwerk. In vitrines lagen antieke waaiers en stonden kommetjes van ragfijn Japans porselein. Tussen die curieuze mix van waardevolle kunstobjecten en exotische parafernalia trokken twee prachtige schilderijen meteen de aandacht: het Meisje in een schilderijlijst en de Geleerde aan zijn lessenaar van Rembrandt van Rijn.

Een van de Rembrandts uit Lanckoroński’s verzameling die in de oorlog op drift raakten. Meisje in een schilderijlijst, 1641. Olieverfschilderij 105,5 x 76,3 cm, Koninklijk Paleis Warschau, (inv. ZKW/3906), foto Andrzej Ring, Lech Sandzewicz

 

Eeuwenlange reis door Europa

De schilderijen uit 1641, altijd in elkaars gezelschap, hadden een eeuwenlange reis door Europa achter de rug. Ze sierden de wanden van Amsterdamse grachtenpanden en hoorden tot de lievelingen van de laatste Poolse koning, Stanisław August Poniatowski. Na zijn dood in 1798 werden ze door zijn erfgenamen verkocht aan de edelman Kazimierz Rzewuski, die ze door vererving doorgaf aan de in Wenen woonachtige familie Lanckoroński. Na de Poolse onafhankelijkheid (1918) groeide bij de Lanckoroński’s het verlangen om de verzameling terug te brengen naar hun thuisland. Enkele schilderijen, waaronder de Rembrandts, waren echter zo belangrijk voor het ‘Oostenrijkse’ cultuurbezit dat het jaren kostte om de nodige uitvoerpapieren te krijgen, en toen ze eenmaal kwamen, waren ze te laat: enkele dagen later trokken Duitse troepen op 1 september 1939 de Poolse grens over en begon de Tweede Wereldoorlog. Antoni, Karolina en Adelajda waren voor de Duitse autoriteiten van de ene op de andere dag onderdanen van een vijandelijke mogendheid geworden. De werken bleven in Wenen.

Het Führermuseum

Sinds Hitler in 1933 aan de macht was gekomen, had hij steeds intensiever gewerkt aan het opbouwen van zijn eigen kunstcollectie. In de zomer van 1938, vlak na de annexatie van Oostenrijk, namen zijn plannen voor de bouw van zijn eigen Führermuseum in het Oostenrijkse Linz steeds serieuzere vormen aan. Om de duizenden kunstwerken bijeen te brengen die nodig waren om de museumzalen te kunnen vullen, begon er een tot in de puntjes georganiseerde kunstroof die in een hoog tempo door steeds weer nieuwe wetten werd gerechtvaardigd. In de zomer van 1938 stelde Hitler het Führervorbehalt in, een regeling waarmee hij zichzelf het recht gaf op alle geconfisqueerde kunstwerken en de zeggenschap over de bestemming. Zo kon hij de mooiste stukken voor zijn eigen museum kiezen. Hij riep ook een speciale commissie in het leven die de collectie door confiscaties en aankopen bijeen zou brengen: de Sonderauftrag Linz. Aan het hoofd daarvan stond Hans Posse, die als directeur van de Gemäldegalerie in Dresden een echte connaisseur was en bovendien een enorm internationaal netwerk had, zowel binnen de museale wereld als onder particuliere verzamelaars. Het duurde dan ook niet lang voordat Palais Lanckoroński samen met de gehele inboedel in beslag werd genomen.

Na de bevrijding: generaal Dwight D. Eisenhower bekijkt naziroofkunst in de zoutmijnen bij Altaussee (Nationaal Archief Washington).

 

Meer geïnteresseerden

Posse was zeer ingenomen met wat hij aantrof op de inventarislijsten van de Lanckoroński-collectie en na zijn bezoek aan het paleis reserveerde hij naast 63 andere werken het Meisje en de Geleerde voor het Führermuseum. Posse was echter niet de enige die wist van de collectie Lanckoroński.

Ook Göring had een oogje laten vallen op de Rembrandts van Lanckoroński… Hoe dat afliep, leest u in het juli/augustusnummer van Geschiedenis Magazine, vanaf 5 juli in de winkel!

Delen: