Hoe de Atheense Parthenonbeelden in Londen terechtkwamen

De Britse premier Rishi Sunak zegde deze week op het laatste moment een ontmoeting af met zijn ambtgenoot Kyriakos Mitsotakis. Die laatste had bij de BBC onderstreept dat de Parthenonsculturen, ook bekend als de Elgin Marbles, terug moeten naar Griekenland. De huidige situatie noemde hij vergelijkbaar met "het doorsnijden van de Mona Lisa." Als het aan Sunak ligt, blijven de beelden echter in het British Museum. Maar hoe zijn ze daar eigenlijk ooit terecht gekomen? Fik Meijer volgt het spoor terug naar de 19de-eeuwse Lord Elgin die ze uit Athene weghaalde. 

In het begin van de 19de eeuw maakte Griekenland deel uit van het Ottomaanse Rijk. De herinnering aan het roemrijke klassieke verleden werd alleen nog levend gehouden door een kleine Europese elite van schrijvers, kunstenaars en wetenschappers die met toenemende ergernis zagen hoe de sultans de kunstschatten van het oude Hellas verwaarloosden. In die tijd was Thomas Bruce, de zevende graaf van Elgin, Brits ambassadeur in Istanbul. Hij maakte zich zorgen over de deplorabele toestand van de Parthenontempel op de Akropolis van Athene. De Turken hadden al in 1460, kort na de verovering van de stad, van de tempel een moskee gemaakt. Later, toen vijanden de Akropolis belegerden, stopten ze het Parthenon vol met kruit waardoor de tempel in 1687 tijdens een belegering door Venetianen was ontploft. Een groot deel van het dak en de muren van de binnentempel waren ingestort.

Toen Elgin zich bij sultan Selim III van Turkije meldde met een plan om tekeningen, kopieën en afgietsels van de mooiste kunstvoorwerpen te maken, kreeg hij snel de gevraagde toestemming. Kort daarop veranderde hij echter van gedachten en smeedde hij een veel ingrijpender plan: de Akropolis ontmantelen en de kunstschatten naar Engeland verschepen. De Turkse onderhandelaars legden hem geen strobreed in de weg en Elgin mocht de mooiste kunststukken van de Akropolis weghalen. 

William Gell, ‘De verwijdering van de beeldhouwwerken van het Parthenon door Elgin’ (Benaki Museum).
 

In stukken gezaagd
De Parthenontempel was het eerst aan de beurt, gevolgd door het Erechtheion, de Propylaeën en de Nikètempel. Van 1801 tot 1812 werden de muren gestript en werden complete reliëfs verwijderd. Meer dan tachtig meter van de friezen, vijftien van de 92 metopen (grote gebeeldhouwde muurdecoraties) en zeventien losse sculpturen verdwenen van hun plaats. Sommige daarvan waren zo groot dat ze in stukken moesten worden verzaagd voordat ze in grote kisten aan boord gebracht en naar Engeland verscheept konden worden. 

Vermoedelijk heeft Elgin zijn financiële mogelijkheden overschat, want toen hij de balans opmaakte, bleek dat de transporten hem 74.000 pond hadden gekost. Hij zag zich gedwongen zijn collectie te verkopen. Maar de ‘kunstkenners’ in Engeland wilden hem niet eens de kostprijs betalen, omdat ze niet overtuigd waren van de waarde van de kunstschatten. Moeizame onderhandelingen tussen de Britse overheid en Elgin volgden. Uiteindelijk werd de staat in 1816 voor 35.000 pond eigenaar van zijn enorme collectie. De kunststukken werden eerst tentoongesteld in het Montagu House en in 1852 overgebracht naar het British Museum, waar ze zich nu nog steeds bevinden, in de Duveen Gallery. 
Elgin is altijd blijven vinden dat hem hulde toekwam voor zijn ‘reddingsactie’. Hij had er per slot van rekening voor gezorgd dat de sculpturen van de Akropolis verdere schade bespaard was gebleven.

Byron, Keats en Goethe
Na de onafhankelijkheid van Griekenland in 1831 laaiden de discussies op. De romanticus, dichter en voorstander van een herleving van de oude Griekse idealen Lord Byron had harde kritiek op de handelwijze van Elgin. De verwijdering en verscheping van de ornamenten zag hij als een onvergeeflijke misdaad, van dezelfde orde als de wandaden van de Visigoot Alarik, die in 410 Rome had ingenomen en de stad drie dagen lang had geplunderd. 

Er waren echter ook andere geluiden te horen. De jonge dichter John Keats toonde zich er juist verheugd over dat pronkstukken van de Griekse kunst in Engeland te bezichtigen waren. De Duitse schrijver Johann Wolfgang von Goethe viel hem bij en noemde de opstelling in het British Museum ‘het begin van een nieuwe tijd voor de grote kunst’. De opvattingen van Keats en Goethe werden overgenomen door Britse overheidsdienaren, die niet van een wandaad van Elgin wilden horen en keer op keer benadrukten dat hij de sculpturen op legale wijze in handen had gekregen en ze van de ondergang had gered. 

Hypermodern Akropolismuseum
Herhaaldelijk klonken er protesten op. Ook niet-Grieken betuigden hun sympathie voor de Griekse zaak. De Amerikaanse first lady Jackie Kennedy ging tijdens een bezoek aan Griekenland in 1961 met (witte) parels om haar hals en gekleed in blauwe jurk – de kleuren van de Griekse vlag – de Akropolis op en deed er een klemmend beroep op Engeland om werk te maken van de teruggave. Pas toen Melina Merkouri, de Griekse minister van Cultuur in de jaren 1980, de kwestie op de internationale politieke agenda plaatste, begon men de Griekse aanspraak serieus te nemen. Haar emotionele toespraken over dit onvervreemdbare bezit van ‘de bakermat van de democratie’ zetten velen aan het denken, maar concreet resultaat hadden ze niet. 

De onwrikbare directie van het British Museum bleef zich erop beroepen dat de sculpturen, die in Londen gratis te bezichtigen zijn, velen liefde voor het oude Griekenland hebben bijgebracht en dat dat minder zou zijn geweest als de Elgin Marbles onzichtbaar waren gebleven en in Griekenland nog langer aan verwaarlozing zouden hebben blootgestaan. Heel lang konden de Britten bovendien aanvoeren dat de lucht in Athene te vervuild was, dat het museumpje op de Akropolis onvoldoende ruimte bood om al die sculpturen een goede plaats te geven en dat het dus maar beter was dat de Elgin Marbles in Londen bleven. 

Sinds in juni 2009 het nieuwe hypermoderne Akropolismuseum aan de voet van de gelijknamige heuvel is geopend, hebben die argumenten hun kracht verloren. Het gebouw, ontworpen door de Zwitserse architect Bernard Tschumi, biedt licht én ruimte. De bezoeker stijgt als het ware langzaam uit de prehistorie naar de klassieke tijd, die belicht wordt in de zaal die uitziet op het echte Parthenon. Daar zie je alle metopen en friezen die ooit de grote tempel van de godin Athene sierden, de originelen én kopieën in gips van de stukken die nog in het British Museum zijn.

Het Erechtheion met de overgebleven kariatiden, getekend in 1813 door Louis-Francois Cassas. Op de voorgrond steenhouwers die de bouwblokken uit de Oudheid hergebruiken (Benaki Museum).

 

Op de agenda houden
De vraag is hoe lang het museum in Londen nog kan volhouden dat teruggave onbespreekbaar is. De kritiek zwelt aan. In Engeland ijvert het British Committee for the Reunification of the Parthenon Marbles voor restitutie. Griekse politici doen er met uiteenlopende voorstellen alles aan om de kwestie op de agenda te houden. Zo stelde op 5 juni 2000 de toenmalige Griekse minister van Buitenlandse Zaken George Papandreou namens zijn regering voor om doorlopend kostbare objecten in bruikleen te geven voor de Duveen Gallery, als tegenprestatie voor restitutie. Het British Museum is er niet op ingegaan. De directie en de Britse overheid reageerden in 2015 – anderhalf jaar na ontvangst – negatief op een aanbod van de Unesco om te bemiddelen, met het argument dat Elgin de kunst wettig had verkregen.

De voorstanders van een teruggave mogen nog hoop koesteren. De onderhandelingen op regeringsniveau tussen Londen en Athene zijn niet geheel afgebroken. Ook de besprekingen over de Brexit gaven een opening: voor de uittredingsregeling is de goedkeuring van alle lidstaten nodig. Griekenland maakte van de gelegenheid gebruik om daar iets voor terug te vragen: teruggave van de Partenonsculpturen.

Er is evenwel geen reden tot optimisme op de korte termijn, ook al tekent zich in de publieke opinie een groeiende meerderheid voor teruggave af. Slechts heel weinigen zeggen nog onomwonden dat de geroofde beelden en reliëfs in Londen moeten blijven. Anderen stellen een definitief oordeel uit. Intuïtief zijn ze misschien wel voor terugkeer naar Athene, maar tegelijk realiseren ze zich dat teruggave een precedentwerking kan hebben met verstrekkende gevolgen voor vele andere musea. De discussie is nog lang niet geëindigd. 

Maar wie wil zien hoe veel betekenis de huidige Atheners aan het Parthenon toekennen, moet naar het nieuwe Akropolismuseum gaan, naar de ‘nagebouwde’ Parthenontempel. Hier horen de sculpturen thuis, dat wordt direct duidelijk. Hoewel de Britse premier Rishi Sunak dat nu tegenhoudt, denk ik dat ze ooit weer te zien zullen zijn in de stad waar ze 2300 jaar waren voordat Elgin ze verwijderde. Wanneer en onder welke omstandigheden durf ik niet te voorspellen. 

Dit artikel verscheen in januari 2021 in Geschiedenis Magazine. Ben je nog geen abonnee? Word 't dan nu!
 

Delen: