Een 'Dry January' van dertien jaar

Saloonhouders in Kansas vreesden de komst van Carrie Nation. Psalmen galmend sloeg deze ruim 50-jarige vrome geheelonthoudster met een bijl het barinterieur aan gruzelementen. Nation werd tussen 1900 en 1910 ruim dertig keer gearresteerd wegens zulke gerichte vernielingen. De boetes betaalde ze op z’n Amerikaans uit de inkomsten van haar lezingen en door souvenirbijltjes en foto’s van zichzelf te verkopen.

In haar krantjes The Smasher’s Mail (Post van de Vernieler) en The Hatchet (De Bijl) legde Carrie uit wat haar bewoog: dronkaards raakten aan lagerwal of stierven aan hun verslaving (wat ze bij haar eerste man had meegemaakt). Alcoholisten mishandelden hun vrouw en kinderen en anders sloegen ze met hun verslaving wel een gat in het gezinsinkomen. De Blauwe Knoop-redenering dus: drank stond voor moreel verval en dus maatschappelijke ontwrichting.

Carrie Nation was weliswaar in haar fanatisme een excentriekeling, maar ze stond allerminst alleen. Ze was lid van de Woman’s Christian Temperance Union. Deze dames demonstreerden zingend en biddend voor bars in een morele oproep tot matiging aan de drinkende mannen daarbinnen. De Anti Saloon League (1893) zocht het in de politiek en lobbyde voor iedere kandidaat die een alcoholverbod beloofde te steunen. Er is in 1869 zelfs een aparte Prohibition Party opgericht (die nog altijd bestaat).

Vijfde colonne van Duitsers

De matigingslobby wist al in de 19de eeuw steden, county’s en soms zelfs hele staten zover te krijgen dat ze ‘dry’ werden: de verkoop en productie van alcohol verboden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen de geheelonthouders een duwtje in de rug. Ze sloten aan bij de groeiende xenofobe weerzin tegen de massale immigratie uit Oost- en Midden-Europa door bijvoorbeeld te wijzen op de ‘on-Amerikaanse’ gewoonte van Italianen om wijn bij het eten te drinken. De publieke opinie keerde zich bovendien uit angst voor een vijfde colonne tegen al wat Duits was, ook tegen al generaties lang in Amerika gevestigde families en bedrijven. De geheelonthouderslobby wees erop dat veel grote bierbrouwers Duitse wortels hadden, zoals de makers van Budweiser. Toen de Verenigde Staten in 1917 zelf aan de oorlog gingen deelnemen, werd een landelijk alcoholverbod verkocht als patriottische daad: het graan kon beter worden verkocht aan de bondgenoten in hongerend Europa. Hoe langer de oorlog duurde, des te meer immers de Amerikaanse soldaten gevaar liepen.

 

Vrouw schenkt tic uit haar wandelstok in haar limonade, Washington DC, 13 februari 1922. Library of Congress. 

 

In 1917 nam het Congres inderdaad een grondwetswijziging aan, die begin 1919 door de vereiste driekwart van de deelstaten was geratificeerd. De productie, verkoop en het vervoer van alcohol werd verboden (het drinken zelf niet). De wet die regelde hoe de controle op deze Drooglegging in zijn werk zou gaan, ging in januari 1920 in. Een Dry January die voor altijd bedoeld was. Hoe hielden de Amerikanen dat uit? Simpel. Door de wet aan hun laars te lappen.

Historici hebben het aantal gevallen van levercirrose en alcoholgerelateerde sterfgevallen voor en tijdens de Drooglegging vergeleken. Ze concludeerden dat er minder gedronken moet zijn. Destijds kon het echter niemand ontgaan, zeker de ontgoochelde anti-alcohollobby niet, dat veel mannen bleven drinken en dat ze bovendien steeds vaker gezelschap kregen van modern kortgekapte en rokende vrouwen, die een elegante cocktail hanteerden als signatuur van hun vrijgevochten identiteit. 

Canada verdiende goed

Hoe kwam je aan drank? Mensen leerden het zelf te stoken of kochten het rechtstreeks van illegale ‘moonshiners’. Apothekers verkochten ‘medicinale whiskey’, want daarvoor maakte de wet een uitzondering, ook al was het doktersrecept duidelijk vervalst. Criminelen verkochten drank. Ze organiseerden zich in hechte gangstersyndicaten om de drank uit Mexico, de Cariben en Canada de Verenigde Staten binnen te smokkelen. Vooral Canadese producenten en de Canadese fiscus verdienden hier goed aan. In 1929 was de export naar het buurland goed voor naar schatting 20% van alle belastingopbrengsten in Canada; zolang er uitvoerrechten en accijns betaald werden, vroeg de Canadese overheid niet naar de bestemming van de verkochte vaten en flessen. Gangsters transporteerden de legaal aangeschafte waar vervolgens over de grens met de VS. 

Favoriete routes liepen via Lake Erie en de andere Grote Meren en over zee. De rum runners legden dan meestal aan in de internationale wateren vlak voor Atlantic City in New Jersey. Vandaar brachten bootleggers in speciaal geprepareerde supersnelle bootjes de contrabande aan land. De kustwacht had het nakijken. Toen die zelf ook snellere boten kreeg, en samen met de douane efficiënter kon opereren, werd smokkelen riskanter. 

Maar de gangsters waren niet voor één gat te vangen: ze begonnen op grote schaal industriële alcohol te stelen. Het werd bijvoorbeeld gebruikt bij het maken van verf en medicijnen maar  was met toevoegingen ondrinkbaar gemaakt, soms zelfs bewust vergiftigd door de overheid om het drinken tegen te gaan. Dat proces was echter min of meer omkeerbaar. Om de slechte smaak te verdoezelen ging er vervolgens kraanwater en soms wat echte whiskey of rum door. Niet toevallig stamt de cocktail uit deze tijd: met wat tonic of een zoet stroopje gemengd proefde je het minder als de alcohol niet van denderende kwaliteit was. Er zijn duizenden mensen overleden en invalide geraakt door deze vervuilde alcohol. 

 

De matigingslobby streed al decennia tegen alcoholconsumptie. Op deze omslag van Puck (17 oktober 1883) komt een dame met een bezwerend handgebaar een saloon binnen; ze doet aan anti-alcoholboegbeeld Carrie Nation met haar bijltje denken. De prent gaat over de mislukte poging om Ohio ‘droog’ te maken (Library of Congress).

 

Huurfeestjes

Wie in gezelschap wilde drinken, had verschillende mogelijkheden. Nu de voorheen populaire hotelbars en dansgelegenheden drooggelegd waren, stelden vermogende mensen hun salon open voor cocktailparty’s. Uit hun radio of grammofoon klonk dansmuziek. Het blad Vanity Fair gaf tips hoe je je gasten subtiel kon laten weten dat er geschonken werd: zet op de invitatie dat ze een kurkentrekker meebrengen. Lang niet iedereen pakte het zo groots en luxueus aan als F. Scott Fitzgerald en zijn vrouw Zelda – hij beschreef het in The Great Gatsby (1925) – maar de cocktailparty raakte wijdverbreid. 

Wie een kleinere beurs had, verzon iets anders. Zogeheten huurfeestjes waren een uitkomst voor bijvoorbeeld de vele zwarte Amerikanen die nog niet zo lang geleden uit het Zuiden waren gekomen en moeite hadden de eindjes aan elkaar te knopen. Werk was moeilijk te vinden, de woningen in wijken als Harlem waren duur en de shows in beroemde jazzclubs onbetaalbaar. Voor zo’n feest ontruimde een huurder zijn appartement gedeeltelijk, zorgde voor een piano, stoelen en drank. De prijs van het toegangskaartje voor de gasten dekte de kosten én een bijdrage in de huur. Sommige gastheren serveerden tegen extra betaling ‘soul food’ of stelden hun achterkamer ter beschikking voor gokken, drugsgebruik of seks. 

Speakeasy

Men kon ook terecht in illegale bars, inventief verscholen achter onopvallende façades. Zo’n ‘speakeasy’ kon vermomd zijn als tearoom, synagoge of winkel. Er was drank te krijgen in de achterkamer van een zogenaamd advocatenkantoor. De International Hair Net Manufacturers’ Association in New York had kantoortje met een vitrine waarin een demonstratiehaarnetje én een officieel ogend bureau – met daarin glazen en een volle fles. Andere speakeasy-uitbaters hanteerden een wachtwoordsysteem of zorgden er bijvoorbeeld voor dat ze de drankvoorraad snel in het speciaal daarvoor aangekochte buurpand konden verstoppen. 

Speakeasy’s bestonden in het gehele land, maar vooral in grote steden zoals New York, Detroit, Cleveland en Chicago ontstond een levendig circuit. Neem de ervaring van de Berlijnse burgemeester Gustav Böß die in 1929 een week in New York verbleef. Böß ging op rijtoer door de stad met burgemeester James Walker, bezocht banketten en raadsvergaderingen en vroeg zijn gastheer bij zijn vertrek in alle onschuld: ‘En, wanneer gaat die drooglegging nu van start?’  

Het blad Manhattan. A Weekly for Wakeful New Yorkers publiceerde in 1932 een getekende plattegrond van de nachtclubs in Harlem zoals de Cotton Club en Club Hot-Cha. Hier traden zwarte entertainers en jazzmuzikanten op, en zwarte mensen vonden er welkome werkgelegenheid in de bediening, in de keukens en verder achter de schermen; de eigenaars waren blank, evenals de klanten. Zij gingen ‘slumming’: ze zochten exotische avonturen in de sloppenwijken, opwinding vanwege de opzwepende nieuwe muziek en de verboden alcohol. ‘Ask for Clarence,’ plaatste de kaartmaker als tip bij Club Hot-Cha: een hint dat hier en in de andere gelegenheden geschonken werd. Hij tekende voor alle zekerheid dronken mannetjes op de stoep. Waar de speakeasy’s waren, stond niet aangegeven je liep je er zo tegenaan, aldus de kaart, want het waren er wel 500 (in New York als geheel zaten tegen 1930 zo’n 30.000 illegale bars). 

 

De politie vernietigde drank als ze het aantroffen, 1923 (Library of Congress).

 

De onkreukbare ‘Untouchables’

Het bleek dus onmogelijk de wet te handhaven. Niet alleen omdat zoveel gewone burgers de hand ermee lichtten en de politie zich vaak liet omkopen en een oogje dichtkneep. Ook voor de speciale eenheid agenten die in 1929 onder leiding van Elliott Ness in Chicago aan de slag ging en die vanwege hun morele toewijding en onkreukbaarheid ‘The Untouchables’ genoemd werden, was het handenvol werk. Er waren nu eenmaal zeer veel criminelen bij de illegale handel en productie betrokken. Ness kreeg weliswaar gangster Al Capone in de gevangenis, maar dit was het topje van de ijsberg. Hij pakte Capone overigens op belastingfraude, wat de term witwassen heeft opgeleverd: Capone pompte zijn zwarte geld in een wasseretteketen. 

De Drooglegging heeft tot de professonalisering van de Amerikaanse misdaad geleid, menen bijna alle historici. Het binnensmokkelen, stelen, opslaan en distribueren van illegale drank vereiste een hoge mate van samenwerking. Lokale gangs groeiden in de jaren ’20 uit tot machtige nationale syndicaten die geleidelijk ook andere illegale verdienmodellen ontdekten, zoals de drugshandel, gokken en prostitutie. 

De Drooglegging had dus niet het gewenste resultaat. Begin jaren ’30 had Amerika bovendien met de Depressie te kampen, waardoor de kwestie haar urgentie verloor en de overheid de gederfde accijnzen danig begon te missen. Geen wonder dat in 1933 eerst bieren en wijn werden toegestaan, en eind dat jaar een nieuw amendement op de grondwet werd aangenomen: staten, county’s en steden mochten zelf bepalen of ze dry bleven, maar Washington hief gewoon weer belastingen.
 

Delen: