De wederopbouw van België na de Eerste Wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog, of ook wel ‘de moedercatastrofe van de 20ste eeuw’, liet littekens in Europa achter, die nog altijd zichtbaar zijn. Op sommige plekken waar de strijd zeer hevig was, zijn ze echter opvallend áfwezig, zoals in België. Na 1918 werden frontsteden als Ieper en Leuven niet gerestaureerd maar naar een (gefantaseerd) middeleeuws verleden opnieuw opgebouwd.

De Eerste Wereldoorlog in België

De Duitsers dachten dat het een fluitje van een cent zou worden. Op 4 augustus 1914 vielen ze België binnen met de verwachting in een paar weken tijd dit onooglijke landje plat te walsen om vervolgens snel Frankrijk binnen te vallen.
 

Onbekende maker, Duitse soldaten bij Ieper (1914). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Onbekende maker, Duitse soldaten bij Ieper (1914). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Maar België bood onverwacht weerstand. Bij ongeveer elke rivier hielden de Belgen de aanvaller tegen. Op 12 augustus vond bij Halen, 30 kilometer ten noordoosten van Leuven, de Slag der Zilveren Helmen plaats. Het was de laatste grote cavalerieaanval met de sabel in Europa. Aan Belgische kant streden normale troepen met vuurwapens, Duitsland zette ruiters met sabels en lansen in. Er sneuvelden 160 Belgen en 140 Duitsers. Op zich waren deze verliescijfers niet schokkend. Bijzonder was dat de cavaleristen hoofdzakelijk van adel waren – Jan Soldaat kon zich geen paard of een blinkende helm permitteren. Duitse officieren waren ziedend om de dood van hun adellijke collega’s in Halen. Propagandaberichten dat Belgische burgers in het geniep soldaten neerknalden, maakten de Duitsers nog nerveuzer. Hun reactie was hard. Duizenden burgers kregen de kogel, dorpen en steden werden afgebrand. Visé, Dendermonde, Dinant, Aarschot gingen in vlammen op.

Ook in de universiteitsstad Leuven dachten de Duitsers dat burgers op hen hadden geschoten, al ging het waarschijnlijk om verdwaalde kogels uit het eigen kamp. Uit wraak zetten ze de halve stad in lichterlaaie. Meer dan duizend huizen gingen in as op. Het centrum veranderde in een ruïne en de beroemde universiteitsbibliotheek werd in puin herschapen. Militair leverde deze brand de Duitsers niets op, maar politiek had hij enorme gevolgen. In het buitenland ontstond alom verontwaardiging. De reacties waren vergelijkbaar met het internationale protest dat oprees toen in 2001 de Taliban eeuwenoude boeddhabeelden opbliezen. Al snel sprak men in Amerika over het ‘brave little Belgium’ dat moedig weerstand bood tegen de Duitse Hunnen. Reeds tijdens het eerste oorlogsjaar werd geld ingezameld om de Leuvense bibliotheek te herstellen.
 

Onbekende maker, Verwoesting van Ieper (ca. 1916). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Onbekende maker, Verwoesting van Ieper (ca. 1916). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Achter het oorlogsgebied was de situatie voor de bevolking al even benard. Na een paar maanden trokken de Belgen zich terug tussen de Noordzee en de rivier de IJzer. Vlak daarvoor, tot in Ieper, lagen Britse en Franse soldaten. Het vormde het begin van een front dat vanaf de Noordzee dwars door Frankrijk tot de Zwitserse grens liep. Deze strook van gemiddeld zo'n 20 kilometer breed bestond uit bunkers, loopgraven en ruïnes. Vooral ruïnes. In de Belgische frontlijn waren alle woningen, kerken en gebouwen kapotgeschoten of opgeblazen. Steden als Ieper, Veurne of Poperinge lagen er onherkenbaar bij. Niemand woonde er nog. Bijna alles wat hoger was dan een meter of twee, werd weggemaaid om te voorkomen dat de vijand zich kon verschuilen of iets als herkenningspunt zou gebruiken. De gevolgen zijn tot vandaag zichtbaar: nog steeds tref je in de regio geen honderdjarige bomen aan.

Wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog

Op 11 november 1918 lag België bezaaid met ruïnes: 100.000 woningen waren compleet vernield. Bij zijn terugkeer had menige inwoner moeite zijn eigen huis op te sporen. Het land moest dringend worden heropgebouwd. Een speciale overheidsinstantie, met de welluidende naam Dienst der Verwoeste Gewesten, kon aan de slag. Meteen ontstond een discussie over hoe men alles het beste kon aanpakken. Voor Ieper rees het voorstel om de stad als ruïne te bewaren, als eeuwigdurende aanklacht tegen de oorlog. Vooral de Britten die daar 250.000 soldaten hadden verloren, steunden dit idee. Zij spraken over een ‘heilige grond’ die eeuwig herdacht moest blijven. De plaatselijke bevolking zag zoiets echter niet zitten. Zij wilde in de eerste plaats terug naar huis, de woning heropbouwen en het leven van voor de oorlog hervatten. Al snel werden de Britse plannen opgeborgen.
 

Onbekende maker, Ieper voor en na de Eerste Wereldoorlog (ca. 1915). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Onbekende maker, Ieper voor en na de Eerste Wereldoorlog (ca. 1910 en 1915). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Het gilde van architecten en stedenbouwkundigen zag in de heropbouw een uitgelezen kans. Zij wilden van de gelegenheid gebruikmaken de steden planmatig en volgens de meest moderne inzichten te renoveren. Weg met de benauwde kronkelige steegjes waarin een mens amper kon ademen, weg met de smalle panden met onleefbare kamers en weg met alle smakeloze huizen.

Als voorbeeld golden de Engelse tuinsteden zoals die vanaf 1900 werden ontworpen, met brede straten met bomen en huizen vol licht en lucht. ‘The new towns must be bright and gay’, luidde het motto dat ook in België opgang moest maken. Het moderne verkeer zou er volop de ruimte krijgen. Natuurlijk moesten daardoor sommige panden opschuiven, om plaats te maken voor nieuwe constructies. Ongetwijfeld zouden sommige burgers worden onteigend, maar dat kon geen bezwaar opleveren aangezien toch nauwelijks iets nog overeind stond.

Heimwee naar een veilig verleden: terug naar de Middeleeuwen

Een probleem was dat de stedelijke bevolking en haar politici afkerig waren van de ideeën van het modernisme. Iedereen begreep dat de heropbouw kansen bood, maar de burgerij die in de steden de huizen bezat, gaf de voorkeur aan een vernieuwing die op de traditie voortbouwde.
 

Davidh820, De Lakenhal met het Belfort in Ieper (2013). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)
Davidh820, De Lakenhal met het Belfort in Ieper (2013). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

 

In de 19de eeuw had de bevolking de neogotiek leren kennen en waarderen. In veel gevallen hadden stedelingen persoonlijk bijgedragen aan de neogotische verbouwing van hun parochiekerk. Ook de romantiek met haar voorliefde voor geschiedenis had haar werk gedaan. Vanaf 1877 was in Antwerpen een deel van de oudste stadskern afgebroken om plaats te ruimen voor nieuwe Scheldekaaien. In 1894 werd die stadskern compleet nagebouwd op de afdeling Oud-België van de wereldtentoonstelling. De reconstructie van de merendeels renaissancistische gebouwen gold als voorbeeld voor nieuwe stadsuitbreidingen. De Cogels-Osylei in Antwerpen getuigt er nog steeds van.

Ook de onvrede met de industriële revolutie, die in België al meer dan een eeuw aan de gang was, speelde een rol. De moderne wereld werd als koud en bedreigend ervaren. In de Middeleeuwen werkten patroons en werklieden broederlijk in gilden naast elkaar, zo werd gezegd, nu kende men stakingen en klassenstrijd. De burgerij gruwde ervan.

Na de oorlog nam de heimwee naar een veilig verleden nog toe. Alles lag overhoop, warmte en zekerheden waren weggeslagen. Haast niemand zag brood in de nieuwlichterij van de moderne architectuur. Een land als België dat voor zijn vrijheid en onafhankelijkheid had gestreden, moest zijn verleden eren, al was het maar als les voor volgende generaties.
 

Velvet, Kasselrij in Ieper (2011). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)
Velvet, Kasselrij in Ieper (2011). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

 

En als men dan toch naar vroeger teruggreep, waarom dan niet naar héél vroeger? Dus niet naar het stadsbeeld van 1914, maar naar enkele eeuwen eerder, de tijd waarin het rijke Vlaanderen Europees aan de top stond. Voor de provincies West- en Oost-Vlaanderen viel dit hoogtepunt in de 14de eeuw, voor Brabant en de Maasregio in de 16de eeuw. In bouwstijlen uitgedrukt betekende dit voor West- en Oost-Vlaanderen een terugkeer naar de gotiek, voor de Maasregio naar de renaissance en voor Brabant naar de barok.

Gotischer en renaissanceachtiger dan ooit

Naar Belgische gewoonte bepaalden de gemeentebesturen en huiseigenaren hoe alles werd heropgebouwd. De traditionele aanpak won hierdoor overal het pleit. Een nieuw Oud-België werd gecreëerd. Sommige centra kregen zelfs een stadsarchitect die persoonlijk de openbare gebouwen ontwierp en op de andere projecten toezicht hield. Zo was men helemaal zeker dat binnen de stad een oud karakter als stijleenheid werd opgeroepen. Dit was dan wel een eenheid in verscheidenheid, want ook na de die zich graag van zijn buren onderscheidde. Elk pand kreeg daarom eigen accenten: de een een iets andere dakkapel, de ander een hogere trapgevel.

Na enkele jaren zagen de heropgebouwde centra er gotischer of renaissanceachtiger uit dan ooit. Steden als Ieper of Poperinge getuigen daar nog altijd van, en ook de bibliotheek en het centrum van Leuven bieden de voorbijganger een reis naar het verleden. Wie niet beter weet, denkt dat hij in een middeleeuwse of 16de-eeuwse stad rondkuiert. Pas wie beter kijkt, merkt aan details dat het plaatje niet klopt. Zo hielden ze in de Middeleeuwen niet van balkons, maar die waren nu volop aangebracht.

Sprookjesverleden

Het architectuurbeleid van de heropbouw bemoeide zich alleen met voorgevels, wat de stijleenheid niet bevorderde. Stadsarchitect Jules Coomans uit Ieper omschreef het zo: 'Het is voldoende om het buitenuitzicht te bepalen van de gevels aan de straatzijde, zonder voor elk van die gebouwen de binnenindeling aan te geven.' Achter de gevel mocht eenieder ongestoord zijn gang gaan. Meestal werd daar simpelweg teruggegrepen naar de situatie voor de Eerste Wereldoorlog.
 

Jos Dierckx, Oude Markt in Leuven (2012). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)
Jos Dierckx, Oude Markt in Leuven (2012). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 3.0)

 

Tot vandaag blijven de meningen over deze manier van heropbouwen verdeeld. Sommigen prijzen de sfeer die door de panden wordt opgeroepen, anderen praten over een gemiste kans en smalen over een façade- of Disneylandstijl. Strikt genomen hebben de critici gelijk: de gevels roepen een sprookjesverleden op dat nooit heeft bestaan.

Misschien maakt dat nu juist de kracht van de huizen uit. Tegenwoordig zijn precies deze steden en wijken bijzonder in trek, zowel bij huizenkopers als bij toeristen. Een provincienest als Ieper trekt jaarlijks tienduizenden bezoekers. De Oude Markt van Leuven is dermate aantrekkelijk dat hij vol cafés en terrassen staat en als de langste toog van het land wordt omschreven. Kennelijk is ook de mens van vandaag vatbaar voor een terugkeer naar een verleden dat nooit heeft bestaan, maar een overdosis aan geborgenheid oproept.


Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine 2014-1.
Ben je nog geen abonnee van Geschiedenis Magazine? Word 't dan nu!

Delen: