De Watersnoodramp van 1916: het einde van de Zuiderzee

De dijken beschermen ons tegen de Zuiderzee – in het Noord-Holland van begin twintigste eeuw was dit vertrouwen sterk. De laatste keer dat de dijken braken, was immers al heel lang geleden: 1825. Toch bezweken ze her en der in de stormnacht van 13 januari 1916 en verdronken 51 mensen. Deze Watersnoodramp van 1916 was koren op de molen van minister van Waterstaat Cornelis Lely. De Kamer durfde zijn plannen voor een Afsluitdijk en inpoldering van de Zuiderzee nu niet meer te dwarsbomen.

De Watersnoodramp van 1916

Gelukkig hadden veel bewoners van Waterland en de oostkant van de Zaanstreek, waar de overstroming het grootst was, een bootje. En lagen de boerderijen, dorpen en steden meestal hoger dan de weilanden. Zonder deze oude overlevingsstrategieën waren er meer doden gevallen. Wat ook hielp waren de kleine binnendijkjes die het vlakke land opdeelden en het binnenstromende zeewater afremden. Zo kreeg men tijd naar zolder te vluchten of het vee uit de stallen te halen. De boeren dreven van oudsher bij dreigende overstroming zonder overleg hun vee naar de kerk, die op het hoogste punt was gebouwd – al kon in 1916 lang niet de hele uitgedijde veestapel erin.
 

Marken werd misschien wel het zwaarst getroffen door de Watersnoodramp van 1916. Na de watersnood (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)
Marken werd misschien wel het zwaarst getroffen door de Watersnoodramp van 1916. Na de watersnood (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)

 

Dat de hulp vanuit de omringende steden meteen op gang kwam, heeft ook voorkomen dat er mensen nadien zijn omgekomen door kou en ontbering. Leerlingen van de Kweekschool voor de Zeevaart bijvoorbeeld voeren de dag na de overstroming Waterland in en bevrijdden tientallen mensen uit hun ondergelopen huizen.

De slachtoffers vielen vooral tijdens de stormnacht, op zee maar vooral op Marken. Het verleden had de Markers geleerd om rekening te houden met hoge waterstanden. Hun kaden liepen bij storm altijd onder en hun huizen stonden daarom hoger, op werven, en waren gebouwd op palen. Maar de afgelopen jaren was daar de hand mee gelicht. Bij nieuwe huizen waren de palen vervangen door stenen muurtjes. En die bleken in januari 1916 te dun. De golven sloegen ze weg, sleurden tientallen huizen mee, verwoestten andere en smeten botters op de kaden. Zestien Markers verdronken.
 

Rousel/RVD, Koningin Wilhelmina bezoekt het getroffen Marken (1915). Bron: Nationaal Archief (PD)
Rousel/RVD, Koningin Wilhelmina bezoekt het getroffen Marken (1915). Bron: Nationaal Archief (PD)

 

Hulp kwam snel op gang

Het gebeurde midden in de Eerste Wereldoorlog. Dit had voordelen: gemobiliseerde militairen waren snel ter plaatse om te helpen met de evacuatie, het aanleggen van noodkeringen of het wegvoeren van vee. Er kwamen nationale collectes; de zesjarige prinses Juliana gaf het goede voorbeeld en doneerde de inhoud van haar beursje en spaarpot. Schoollokalen, kerken en hotels in Amsterdam, Zaandam en Purmerend zaten vol evacués. Andere daklozen logeerden bij particulieren. Gemeentelijke diensten stelden boten ter beschikking en brachten drinkwater naar de achtergebleven bewoners in het rampgebied.

Er was natuurlijk veel schade en mensen zaten tijdelijk zonder inkomen of moesten logies betalen. De overheid had er geld voor, maar je kreeg alleen iets als je de kosten écht niet zelf kon dragen. Hierover beslisten plaatselijke commissies onder leiding van de burgemeesters. Het droogpompen en herstellen van de dijken was een taak van Provinciale Waterstaat. Begin zomer was het land weer begaanbaar.
 

Hulp kwam gelukkig snel op gang. Vluchtelingen uit Oostzaan (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)
Hulp kwam gelukkig snel op gang. Vluchtelingen uit Oostzaan (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)

 

‘Voordelen’ van de Eerste Wereldoorlog?

Een tweede gunstige gevolg van de oorlog was de hoge vleesprijs op de Duitse markt. Om de gedupeerde boeren te helpen gaf minister F.E. Posthuma van Landbouw, Nijverheid en Handel daarom tijdelijk toestemming om melkkoeien als slachtvee te exporteren naar Duitsland. Deze ‘bevoordeling van een oorlogvoerend land’ door het neutrale Nederland kwam hem op kritiek te staan van Engeland.

Posthuma kreeg ook de wind van voren van het linkse weekblad De Tribune. Er heerste hier immers voedselschaarste omdat de oorlog de import van buitenlandse granen belemmerde. Posthuma had een stringent stelsel ontworpen van rantsoenering, uitvoerverboden en andere regels om te zorgen dat er geen hongersnood uitbrak. En nu verdween dat kostelijke vlees zomaar naar het buitenland? Volgens De Tribune kon de regering best én de boeren compenseren én het vlees tegen lage prijzen verdelen onder de arbeiders.
 

Dijkdoorbraak bij Katwoude (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)
Dijkdoorbraak bij Katwoude (1916). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)

 

De ramp kreeg ruime aandacht in kranten en geïllustreerde bladen, met foto's van bijvoorbeeld koningin Wilhelmina die een nestje poezen redt of manhaftig de elementen trotseert. De tijdschriften, brochures, herinneringsboekjes, het plakplaatjesalbum van een theehandel en enkele spannende jeugdboeken ademen de sfeer van de gezamenlijke strijd tegen de oude vijand het water. Een ideaal literair thema, maar door de oorlog en door de voedselschaarste, zegt Frouke Wieringa in De Waterwolf in Waterland (Pirola 2015), was het aantal romans over ‘1916’ destijds beperkt.

De Afsluitdijk, het einde van de Zuiderzee

Politiek kreeg de ramp grote gevolgen. Waarom hadden de dijken het niet gehouden, dat was de grote vraag voor politici en waterstaatdeskundigen. Had iemand schuld? In De Waterwolf in Waterland analyseert Diederik Aten als eerste historicus die kwestie en concludeert dat de waterschappen, verantwoordelijk voor dijkonderhoud en alarmering, niet op hun taak waren berekend. Er was sprake van vriendjespolitiek bij het vergeven van bestuursfuncties en de aanbesteding. Maar Provinciale Waterstaat ging niet vrijuit, deze had eerder moeten ingrijpen. In 1919 werd inderdaad het beheer geconcentreerd in een modern Hoogheemraadschap.
 

De Afsluitdijk volgde op de Watersnoodramp van 1916, en betekende het einde van de Zuiderzee. Bouw van de Afsluitdijk (ca. 1930). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)
De Afsluitdijk volgde op de Watersnoodramp van 1916, en betekende het einde van de Zuiderzee. Bouw van de Afsluitdijk (ca. 1930). Bron: Noord-Hollands Archief (PD)

 

Verstrekkender was het wetsontwerp voor afsluiting en drooglegging van de Zuiderzee dat minister Cornelis Lely in september in de Kamer verdedigde. In de troonrede van 1913 was het al aangekondigd. Zijn plannen sneuvelden ditmaal niet, zoals eerder wel was gebeurd; in 1918 werd de Zuiderzeewet aangenomen. Met de ramp als tragisch bewijs van Lely’s gelijk slikten de Kamerleden hun bezwaren in tegen dit dure en technisch ingewikkelde project. Bijkomend argument voor inpoldering was de voedselschaarste tijdens de oorlog. Het scheppen van nieuwe landbouwgrond was voor Lely overigens altijd het hoofddoel van zijn Zuiderzeeplannen.

Voor anderen was dat de veiligheid van de mensen achter de oude zeedijken en op eilanden als Marken en Urk. Die veiligheid kwam er met de Afsluitdijk in 1932. Maar ze had een prijs. Haring en garnalen verdwenen uit het zoete IJsselmeerwater. Een hele bedrijfstak verdween mee: de zeevisserij, mandenmakerijen, scheepswerfjes. De Zuiderzeesteunwet van 1925 voorzag in een compensatieregeling. De havenstadtradities zijn langs de oude Zuiderzee vooral bewaard als toeristenattractie.


Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine 2015-8.
Ben je nog geen abonnee van Geschiedenis Magazine? Word 't dan nu!

Delen: