Na de opstand in Berbice: overwinnende rebellen dwongen eerdere lotgenoten opnieuw tot slavernij

In de plantagekolonies in het Atlantisch gebied kwamen regelmatig opstanden voor. Een van de grootste en langdurigste vond in 1763 plaats in de Hollandse kolonie Berbice. Marjoleine Kars volgt het verloop van deze opstand, en ziet dat de rebellen die de macht in de kolonie overnamen de slavernij niet afschaften. Waarom dwongen zij hun voormalige lotgenoten opnieuw tot slavernij?

‘Naar de barbiesjes gaan’ betekent niet veel goeds. Het is een verbastering van Berbice, en wie daar in de koloniale tijd heen ging, wachtte een hels, heet en kort bestaan. Berbice (tegenwoordig in Guyana) was vanaf 1627 zo’n twee eeuwen lang een kleine Nederlandse kolonie ten westen van het veel grotere Suriname. 

De basis van de economie was het plantagesysteem, waar producten zoals suiker en koffie voor de Europese markt werden geproduceerd met behulp van slavenarbeid. Tot slaaf gemaakten rebelleerden met zekere regelmaat tegen hun lot, ondanks de aanzienlijke risico’s. Niemand heeft geteld hoeveel opstanden er precies geweest zijn in de vroegmoderne Atlantische wereld. De meeste opstanden waren maar klein en werden binnen enkele dagen onderdrukt. Een andere optie was weglopen. Sommige tot slaaf gemaakten, meestal mannen, wisten de plantages te ontvluchten en stichtten dorpen diep in de binnenlanden. Hier leefden ze min of meer onafhankelijk van de koloniale samenleving; ze werden marrons genoemd. De meeste tot slaaf gemaakten waagden zich echter niet aan gewapend verzet of weglopen. 
 

Links op de kaart Suriname, rechts Berbice. 'Landkaart van de Volkplantingen Suriname en Berbice', uitgegeven door Reinier en Josua Ottens, ca. 1758-1767. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.

 

Dit maakt de opstand in Berbice des te interessanter. Hier vond tussen februari 1763 en juli 1764 een van de grootste opstanden in het 18de-eeuwse Caribische gebied plaats. Deze rebellie is om verschillende redenen opmerkelijk. Het opvallendst eraan is dat de rebellen als meesters optraden: zij maakten hun tegenstanders tot slaaf, zoals verderop duidelijk wordt. De opstand was ook langduriger dan elders en omvangrijker: bijna alle tot slaaf gemaakten van Berbice werden erin meegesleurd, goedschiks of kwaadschiks. 

Pas dertig jaar later, op Haïti, zouden opnieuw tot slaaf gemaakten in grote aantallen in opstand komen. Deze revolutie, die honderdduizenden mensen omvatte, is veel bekender geworden dan die in Berbice, omdat zij uiteindelijk leidde tot onafhankelijkheid van Frankrijk. Na dertien jaar strijd werd Haïti in 1804 het eerste postkoloniale ‘zwarte’ land ter wereld. In Berbice gebeurde dit niet. Nieuw bronnenonderzoek laat echter zien dat de opstand in Berbice een voorafschaduwing was van die op Haïti. Ook hier ging het niet alleen om verzet tegen de slavenstatus, maar ook om zelfbestuur. 

Coalities
De slavernij was van cruciaal belang in Berbice; niet alleen als basis van de koloniale economie, maar ook als sturende kracht in de verhouding met de gemeenschappen die het gebied oorspronkelijk al bewoonden, de Arowakken en Cariben. Zij verkochten namelijk tot slaaf gemaakten, die ze bijvoorbeeld in onderlinge oorlogen gevangen hadden gemaakt, aan de Nederlanders en waren daarom bereid hen in hun gebied te gedogen. In de tweede helft van de 17de eeuw leidde deze handelsrelatie echter steeds vaker tot conflicten omdat de kolonisten bij gebrek aan arbeiders ook de oorspronkelijke bewoners – hun bondgenoten – tot slaven probeerden te maken. Bij deze (kortstondige) opstanden sloten zich ook Afrikaanse tot slaaf gemaakten aan. 

Dergelijke coalities wilden de kolonisten koste wat het kost voorkomen. Er kwamen daarom net als in Suriname verdragen die planters verboden bevriende oorspronkelijke bewoners tot slaaf te maken, en Arowakken en Cariben op hun beurt verplichtten om weggelopen tot slaaf gemaakten op te speuren en het Nederlands gezag militair te steunen in geval van een aanval of opstand. 

Tegen 1763 waren er zo’n vijf- tot zesduizend tot slaaf gemaakten in Berbice. We weten niet precies hoeveel van hen in Afrika geboren waren en hoeveel in Berbice zelf. Dit onderscheid zou tijdens de opstand een rol spelen. De laatsten, aangeduid met de term ‘creolen’, waren beter geïntegreerd in de slavencultuur van het land. Ze hadden meer familiebanden in de kolonie en spraken dezelfde taal, ‘Berbice Nederlands’. Recent uit Afrika gearriveerde tot slaaf gemaakten vormden veelal etnische verbanden gebaseerd op hun geografische afkomst in West-Afrika. 

De leef- en werkomstandigheden van de tot slaaf gemaakten waren, net als elders in de Atlantische wereld, erbarmelijk maar de situatie verslechterde nog eens sterk in de jaren vlak voor de opstand. De Zevenjarige Oorlog (1756-1763) bemoeilijkte de invoer van voedsel uit de Republiek. Een serie epidemieën eiste veel slachtoffers. De overgebleven tot slaaf gemaakten moesten harder werken en kregen minder te eten. 
 

Van de opstand in Berbice in 1763 zijn nauwelijks afbeeldingen bekend. Wel zijn er impressies van de volgende grote opstand in de West, die op Haïti (1791-1804). Hier wordt de havenstad Cap-Français in brand gestoken. Prent uit: Saint-Domingue, ou Histoire de ses révolutions (Parijs ca. 1820).

 

Kofi en Atta
De exponentieel toegenomen werkdruk en het voedseltekort leidden uiteindelijk in februari 1763 tot een opstand, georganiseerd door een creools-Afrikaanse coalitie onder leiding van Kofi. De met geweren, messen en pijl-en-bogen gewapende rebellen overweldigden de 350 blanke kolonisten gemakkelijk; het koloniaal gezag stortte bijna meteen in omdat plantage-eigenaren en bestuursambtenaren in paniek op de vlucht sloegen naar naburige koloniën of zich verschansten op koopvaardijschepen om daarmee naar Nederland te varen. Na de eerste grote aanvallen luwden de gevechten. 

Er ontstond een patstelling. Gouverneur Simon van Hoogenheim groef zich in op een grote suikerplantage bij de kust met een aantal burgers en zo’n 150 soldaten gestuurd uit Sint Eustatius en Suriname. Zij konden echter weinig anders doen dan wachten op versterking uit de Republiek. Kofi op zijn beurt koos voor onderhandelen, misschien in navolging van marrons in Suriname die in deze zelfde periode door diplomatiek overleg hun officiële onafhankelijkheid hadden verkregen.

De onderhandelingen in Berbice liepen echter op niets uit. Sterker, ze zaaiden onenigheid in de groep rebellen, zo blijkt uit ooggetuigenverslagen van oorspronkelijke bewoners en tot slaaf gemaakten uit deze periode. De scheidslijn liep waarschijnlijk grotendeels parallel aan de lijn creool-Afrikaan: veel creolen wilden onderhandelen, veel Afrikanen wilden vechten – vermoedelijk omdat de creolen de Europeanen meer vertrouwden en bovendien meer te verliezen hadden, terwijl veel Afrikanen meer fiducie hadden in hun militaire capaciteiten omdat veel van hen voor ze tot slaaf werden gemaakt, soldaat waren geweest. Hoe dan ook, aan het eind van de zomer werd de creool Kofi vervangen door de Afrikaan Atta. 

De patstelling werd pas doorbroken toen in november 1763 militaire eenheden uit de Republiek arriveerden. De rebellen werden van de plantages verdreven. Arowakken en Cariben verhinderden dat ze dieper in het binnenland marrondorpen stichtten. De rebellen raakten zo geïsoleerd en kampten met tekorten aan wapens, kruit en voedsel. Bovendien raakten zij steeds meer verstrikt in een onderlinge oorlog, waarbij de herkomst in Afrika vaak de loyaliteit bepaalde. 

De situatie werd zo voor veel rebellen onhoudbaar, en in de eerste maanden van 1764 begonnen zij zich in steeds grotere aantallen aan de Nederlanders over te geven. Toch duurde het nog zes maanden voor de kolonisten hun kolonie weer onder hun gezag kregen. Meer dan 140 mensen werden daarna geëxecuteerd op de brandstapel, op het rad en aan de galg.
 

Een Cariben-gezin rond 1770. De oorspronkelijke bewoners in Berbice moesten weggelopen tot slaaf gemaakten opspeuren en het Nederlands gezag militair steunen abij een opstand. Daar stond tegenover dat de planters ze niet meer tot slaaf konden maken. Uit John Stedmans reisverslag over Suriname uit 1796. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam.

 

Eerst de bomba
De bronnen voor de rebellie zijn zeer uitgebreid en zij omvatten, naast koloniale correspondentie, de ‘examinatien’ van bijna 900 tot slaaf gemaakten, zowel mannen als vrouwen, uit 1764. Deze verhoren laten zien hoe bijzonder deze opstand was. Ze bewijzen dat de rebellie in Berbice niet enkel verzet tegen de slavernij als zodanig was. De leidende rebellen maakten namelijk zelf de mensen die niet mee wilden doen, tot slaaf. 

Dit heeft te maken met het feit dat niet iedereen achter de opstand stond. De bronnen relativeren de schijnbare massaliteit van de rebellie. Het is waar dat alle tot slaaf gemaakten meegesleurd werden, maar sommigen deden mee onder dwang of met weinig enthousiasme, anderen verlieten hun plantages maar vooral om zich voor het geweld te verstoppen. Velen hadden gemengde gevoelens want er stond enorm veel op het spel en als de rebellen verloren, waren de consequenties fataal. Op sommige plantages waren de machtige ‘bomba’s’ (meesterknechts, zelf ook tot slaaf gemaakten) tegen de opstand; onder hun invloed vluchtten de tot slaaf gemaakten het bos in of vochten ze tegen de rebellen. Wanneer die op zulke plantages aankwamen, doodden ze vaak de bomba als eerste. Als de rebellen niet van plan waren de plantage in productie te houden, namen ze alles mee wat ze gebruiken konden en zetten de gebouwen, inclusief de hutten, in brand om ze onbewoonbaar te maken. Zij rekruteerden jonge mannen voor het leger, soms met geweld, en namen mooie jonge vrouwen mee voor de rebellenleiders. Dit wekt misschien niet zo veel verbazing, maar frappant is wel dat zij zich als meesters opwierpen en de rest van de mensen dwongen voor hen te werken. Dat de rebellen slaven maakten, staat in veel verhoren en inheemse spionnen voor de Nederlanders bevestigen het. Zulke gedwongen arbeiders maakten suiker en rum voor de nieuwe ‘heren’, werkten als ambachtslieden en persoonlijke dienaren, terwijl vrouwen wasten, kookten en schoonmaakten en soms seksuele diensten moesten verlenen. Sommige getuigen vertelden dat ze door rebellen waren verhandeld. 

Waarom deden zij dit? De opstandelingen zagen zich geconfronteerd met moeilijke keuzes. Om de Nederlanders blijvend uit Berbice te verjagen en alle zwarte mensen vrij te krijgen moesten zij tegenstand in eigen kring de kop indrukken om hun slagkracht tegen de kolonisten en het bestuur te vergroten. Zij moesten zichzelf en hun volgelingen voeden. En voor een eventuele latere handelsrelatie met Europeanen hadden zij een exportgewas nodig. Bijna als vanzelf leidde dit ertoe dat ze hun tegenstanders tot slaven maakten. 

Het is ook mogelijk dat de rebellenleiders vanaf het begin niet algemene emancipatie maar een nieuw regime op het oog hadden, ditmaal met zichzelf in het zadel. Dit zou terug te voeren zijn op de situatie in West-Afrika, waar slavernij gewoon was. Archiefstukken over de kortstondige opstand in 1734 op het Deense Sint-Jan (nu deel van de Amerikaanse Maagdeneilanden) of de serie opstanden op Engels Jamaica in 1760 zinspelen ook op een dergelijke dynamiek. 

Historici realiseren zich pas sinds zeer kort dat tot slaaf gemaakten niet altijd louter rebelleerden in naam van de vrijheid. De complexe opstand in Berbice, waarover voormalige rebellen en andere tot slaaf gemaakten zelf vertellen, is een van de belangrijke bronnen voor dit nieuwe inzicht. 
 

Dit artikel verscheen eerder als ‘De Slavenopstand van Barbice’ in Geschiedenis Magazine 2012-6. De geschiedenis van 'Nederlands Guyana', waaronder Berbice, is niet veel bestudeerd. Kort geleden kwamen er echter twee nieuwe boeken over uit, waaronder één van Marjoleine Kars. Benieuwd? Jean Jacques Vrij voorziet ze van commentaar in nummer 5 van Geschiedenis Magazine, vanaf 15 juli in de winkel!  

 

Verder lezen?
• P. M. Netscher, Geschiedenis van de Kolonien Essequebo, Demerary en Berbice, van de Vestiging der Nederlanders aldaar tot op onzen tijd, ‘s Gravenhage, 1888
• Leo Balai, Het Slavenschip Leusden. Slavenschepen en de West-Indische Compagnie, 1720-1738, Walburg Pers, 2011 
• Erik van der Doe e.a. (red), De Smeekbede van een Oude Slavin en andere verhalen uit de West (Sailing Letters Journaal II) Walburg Pers, 2009 
• Frank Dragtenstein, Alles voor de Vrede. De brieven van Boston Brand tussen 1757 en 1763, Ninsee/Amrit, 2009
 

 

Delen: