De Kleine IJstijd in Nederland (ca. 1400-1850)

Twee eeuwen geleden was de gemiddelde temperatuur in Nederland in januari zeven graden onder het vriespunt. Kouder is hier nooit gemeten. Het is misschien moeilijk voor te stellen gezien de huidige opwarming van de aarde, maar de periode die we de Kleine IJstijd noemen, ligt niet zo ver achter ons. Adriaan de Kraker neemt ons mee terug.

Ons klimaat is geen stabiel natuurlijk systeem. Het is niet alleen aan kortetermijnschommelingen onderhevig, maar verandert ook na verloop van tijd. IJstijden (glacialen), waarbij de ijskap zich naar het zuiden uitbreidde, werden gevolgd door warmere perioden. Zo was het tijdens de hoge middeleeuwen (ca.1000-1250) tamelijk warm en konden er in de Nederlanden druiven geteeld worden, maar dit begon in de 14de eeuw te veranderen. Rond 1320 was het enige jaren heel slecht weer, waardoor de oogsten mislukten, met hongersnood in Engeland en Frankrijk tot gevolg. De pest leidde vervolgens tot de dood van ruim een derde van de reeds verzwakte bevolking.
 

Aert van der Neer, Riviergezicht bij winter (ca.1654). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (public domain)
Aert van der Neer, Riviergezicht bij winter (ca.1654). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (public domain)

 

Het begin van de Kleine IJstijd

Sommige onderzoekers zien hier de eerste tekenen van het afkoelen van het klimaat: de Kleine IJstijd. Anderen laten deze begin 15de of zelfs 16de eeuw pas beginnen, onder andere omdat de Vikingen rond 1410 hun nederzettingen op het steeds kouder wordende Groenland verlieten. Het KNMI neemt 1430 als beginpunt van de Kleine IJstijd, maar licht dit verder niet toe. Wel heeft Jan Buisman voor zijn omvangrijke Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen (deel 2) uitgezocht dat er op 1430 vier bitter koude winters volgden.

Alle onderzoekers zijn het erover eens dat de Kleine IJstijd, wanneer die ook precies begon, van de 16de eeuw tot in de 19de eeuw het weer in Europa beheerste. Wat maakt deze periode tot een Kleine IJstijd? Onderzoekers hebben aan de hand van de gemiddelde jaartemperatuur en het verloop daarvan over een aantal eeuwen vastgesteld dat er het tussen circa 1560 en eind 18de eeuwen kouder was dan ervoor en erna, én dat er drie erg koude subperioden waren, de zogeheten Grindelwald Fluctuation (1560-1630), het Maunder Minimum (circa 1650-1720) – vermoedelijk het koudste – en de laatste decennia van de 18de eeuw.

Wat was de oorzaak van de Kleine IJstijd?

Waarom deze relatief kouder waren is moeilijk te zeggen. Gewezen kan worden op een lichte afwijking in de baan die de aarde om de zon maakte, verminderde zonneactiviteit en vulkaanuitbarstingen die as de atmosfeer inbliezen waardoor er minder zonlicht de aarde bereiken kon. Berucht is het jaar zonder zomer, 1816, na de uitbarsting van de Tamboravulkaan op Sumbawa in 1815. De impact van zulke enorme uitbarstingen is groot, maar in feite beperkt tot een temperatuurdaling gedurende enkele jaren: een vele decennia durende periode kunnen ze niet verklaren.

Hoe weten we eigenlijk hoe warm het was voordat er officiële temperatuurmetingen werden gedaan? Wat waren de negatieve (en positieve) gevolgen van de Kleine IJstijd? En hoe kwam de Kleine IJstijd tot een einde? Je leest het in het volgende Geschiedenis Magazine. Meld je voor donderdag 26 januari aan als abonnee, bestel ‘m eind januari online of haal ‘m dan in de winkel.

Delen: