De humorenleer: het medicijn tegen zwartgalligheid

We staan er in het dagelijks leven niet bij stil, maar wanneer we zeggen dat iemand kookt van woede, zijn gal spuwt of een flegmatisch type is, dan gebruiken we uitdrukkingen die voortkomen uit de humorenleer. Tegenwoordig zijn dit figuurlijke beelden, maar eeuwenlang waren deze uitdrukkingen letterlijk bedoeld en verwezen ze naar processen die in het lichaam plaatsvonden.

Emoties spelen zich af in het innerlijk van een individu, althans, zo kijken wij er nu tegenaan. In de Oudheid, de Middeleeuwen en vroegmoderne tijd bestond er een veel vloeiender beeld. Het land en het klimaat waar men opgroeide, het voedsel dat men at, de poëzie die men hoorde – alles was van invloed op de cruciale balans van sappen (humoren) in het lichaam, en daarmee op de emoties.

De wetenschap van lichaamssappen
De humorenleer is gebaseerd op het werk van de Griekse arts Hippocrates (ca 460-ca 370 v.Chr.)
en werd later uitgewerkt door de Grieks-Romeinse arts en filosoof Galenus (129-201 n.Chr.). Volgens de theorie zijn er vier lichaamssappen of humoren: bloed, slijm, zwarte en gele gal. Zijn de vier sappen in balans, dan is er sprake van een optimale gezondheid (eucrasia). Raken de sappen uit balans, dan veroorzaakt dat ziekte of ongeluk (dyscrasia). 

De humorenleer veronderstelt dat de lichaamssappen in verband staan met de vier elementen (vuur, lucht, aarde en water), de planeten en de seizoenen. Het lichaam is geen afgesloten eenheid, maar functioneert als een open systeem dat voortdurend in contact staat met de omgeving. Het lichaamssap slijm bijvoorbeeld hoort bij het element water en heeft ook de karakteristieken koud en nat. Het houdt verband met de avond, met oudere mensen en met de maan. Gele gal hoort bij het element vuur. Het is heet en droog en wordt daarom geassocieerd met de zomer, met de man wanneer hij volwassen is en met de planeet en de oorlogsgod Mars.

Tabak als geneesmiddel
De humorenleer heeft een lange geschiedenis. Vanaf de Oudheid tot in de 19de eeuw vormde zij de basis voor de geneeskunde. Opvallend genoeg bleef zij dat ook na de ontdekking van de bloedcirculatie (1613) en zelfs nog kort na de ontdekking van ziektekiemen (eind 19de eeuw). Zo waren in de 19de eeuw klisteerspuiten, purgeermiddelen en de praktijk van aderlaten geaccepteerde onderdelen van de geneeskunde. Al deze technieken komen voort uit de humorenleer en waren gericht op het herstellen van de balans tussen lichaamssappen. Dit deed de arts door aderlatingen toe te passen, de patiënt gal te laten spuwen, of in te grijpen in de factoren die de balans tussen de humoren bepaalden, zoals beweging, rust, slapen, voedsel, drank en de omgeving.

 

Spotprent. Eén betekenis van het woord schoonmaken: het reinigen van de darmen van een zieke met een klisteerspuit. Prent door Johan Coenraad Braakensiek (ca. 1890 - 1910) (Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
 

De kennis van de humorenleer was breed. Adviesboeken voor een gezonde levensstijl waren populair onder de hogere- en middenklassen. Vaak waren zij gebaseerd op de humorenleer, zoals The Castel of Helth (1541) van Thomas Elyot. Volgens Elyot was neusverkoudheid de meest voorkomende ziekte in Engeland, omdat het klimaat er zo koud en nat is. Om de aanmaak van koud en nat slijm tegen te gaan raadde hij het roken van tabak aan, een hete en droge substantie die de aanmaak van gele gal stimuleerde en de humoren weer in evenwicht bracht.

Humoren en emoties
De vier humoren hebben niet alleen invloed op lichamelijke maar ook op emotionele processen, die deels aangeboren zijn. Bijna niemand wordt geboren met de vier lichaamssappen in een perfecte balans. Er is altijd sprake van een bepaalde humorale constitutie, een temperament. Een persoon bij wie het slijm de overhand heeft, is vaak kalm en flegmatisch. Iemand met vooral gele gal is snel boos en slechtgehumeurd (cholerisch), terwijl iemand met veel zwarte gal snel geïrriteerd en moedeloos is (melancholisch). Een overwicht van het sap bloed – dat overigens wordt aangemaakt in de lever en niet hetzelfde is als het reguliere bloed – zorgt voor een optimistische en gezellige persoonlijkheid (sanguinisch). De niet erg bekende 17de-eeuwse Italiaanse astroloog Damascene herkende de vier humorentypes aan hun lach: een melancholicus lacht ‘hi hi hi’, een cholericus ‘ha, ha, ha’, een flegmatisch type ‘he he he’, en de lach van een sanguinisch type klinkt als ‘ho ho ho!’.

Zo bestaan er meer typeringen. Vrouwen zijn bijvoorbeeld van nature kouder en natter en daarom meer geneigd tot flegmatiek dan mannen, die warm en droog zijn en daarom meer geneigd tot een cholerisch temperament. Oude mensen zijn door het verval van hun levenssappen koud en droog en daarom geneigd tot melancholie. Ook de omgeving beïnvloedt het temperament. Zo worden Italianen in de vroegmoderne tijd gezien als cholerisch vanwege de invloed van het warme en droge klimaat, terwijl de Engelsen en ook de Hollanders worden beschouwd als flegmatisch vanwege de koude en natte omgeving. Ook sociale klassen en beroepen worden in deze holistische humorentheorie ondergebracht. Vissers, zeelui en bodes zijn bijvoorbeeld flegmatische beroepen.

 

Portret van arts en schrijver Johannes van Beverwijck. Prent door Salomon Savery, naar Jacob Gerritsz Cuyp (ca. 1643-1650) (Collectie Rijksmuseum)

 

Woede koelen met aalbessen
Humoren beïnvloeden niet alleen het karakter of de gemoedstoestand van groepen en volkeren, maar ook van individuen. Als iemand langdurig melancholisch is, zoeken artsen de oorzaak van de droefheid in een overschot aan zwarte gal. Te veel gele gal daarentegen kan een patiënt woedend en impulsief maken. In zijn bestseller ‘Schat der ongesontheyt, ofte Genees-konste van de sieckten’(1642) beschrijft de Dordtse stadsarts Johan van Beverwijck razernij als een kortstondige woedeaanval die vergezeld kan gaan met koorts. De plotselinge woede wordt veroorzaakt door ‘eenighe hete dampen, van beneden opstijgende’. 

Om te zorgen dat razernij niet overgaat in uitzinnigheid, is het zaak om de hitte te matigen: de dampen die naar het hoofd zijn gestegen, moeten worden teruggedreven en onderschept. Om de hitte van het bloed te koelen, raadt Van Beverwijck verkoelende geneesmiddelen aan. Bijvoorbeeld aalbessen, citroen, azijn, witlof, zuring, meloen en komkommer. Wat ook helpt, is over de benen wrijven of aderlaten in arm of voet.  Als de koorts dan wat afnam, ‘magh men op den goeden dagh in-geven een sachte Purgatye [purgeermiddel] van Manna, Cassia, Thamarinden, ende wat Syroop van Rosen met Rhabarber’. 

Het medicijn voor zwartgalligheid
Van Beverwijck raadt verder aan om blaren te trekken op de armen of benen, en onder de voeten balletjes te binden met een mengsel van zuurdesem, zeep, zout en vlierazijn, bestreken met mosterd. Om de stoffen die al in het hoofd zitten te lozen, dienen de aderen onder de tong geopend te worden. Ook kan een doormidden gesneden levende en dus nog warme duif op het hoofd
worden gelegd, of in plaats van een duif de warme longen van een lam. Daarbij moet men wel oppassen dat het hoofd niet warm wordt, anders wordt de woede juist weer aangewakkerd.

Bladzijde uit de Boeren Oft Schapers Almanak voor het jaar 1712. Hierop worden de plaatsen op het menselijk lichaam weergegeven om te aderlaten. Ïn welck Lidt de Maen is / waer u doot / bloet te laen ten zy groot noot; Als Peste / Pleures is / ende sulck quaet /oock niet sonder des Meestersraet. (Collectie Rijksmuseum)

 

In het geval van melancholie of zwaarmoedigheid ligt de oorzaak in ‘melancholijcke vochtigheyt, die in sommige onsuyver, in andere suyver is, in eenige wat aengebrant; daer nae de nature en gelegentheyt van de Herssenen, en ’t geheele Lichaem’. Als de melancholie door zwart en onzuiver bloed wordt veroorzaakt, adviseert Van Beverwijck een aderlating. Geneesmiddelen die zwarte gal afdrijven en zorgen voor droogte, werken ook tegen de melancholie, zoals bijvoorbeeld de geneeskrachtige plant sene (ook wel blazenkruid genoemd), die ‘bequamelick de verbrande Melancholyye, de Gal, ende dick Slijm afzetten’. Ook de zwarte nief-wortel trekt zwarte gal, niet alleen uit de ingewanden, maar zelfs uit de aderen en de hersenen. Dit kruid is wel veel moeilijker
en ‘schrickelick’ om te gebruiken, dus niet geschikt voor behandeling van kinderen, ouderen of verzwakten.

Ecologie van de passies
Emoties hadden dus hun oorsprong in de humoren. Omgekeerd beïnvloedden emoties de balans tussen de lichaamssappen. De ‘passies of perturbaties van de ziel’ waren volgens Galenus – naast slaap, voedsel en beweging – van invloed op de verhouding tussen de humoren. Extreme emoties konden de balans tussen de sappen verstoren en de gezondheid van de patiënt in gevaar brengen. Emoties waren geen innerlijke opwellingen van iemands diepste gevoelens, maar bewegingen van het hart die veroorzaakt werden door de beweging van de lichaamssappen. 

De nabijheid van een knapperend haardvuur kon het bloed van een man zo opwarmen dat hij ontstak in kokende woede. Het eten van een natte komkommer kon hem weer kalmeren. Er is in deze manier van denken dus sprake van een ecologie van de passies: een uitwisseling tussen het systeem van sappen in het lichaam en de omgevingsfactoren. Koude mist, heet gekruid eten, zoete poëzie of scherpe satire hadden allemaal een lichamelijk effect dat een verandering in de balans van de humoren en daarmee van de emotionele gesteldheid van een mens teweeg kon brengen. Een dergelijke ecologie van de passies schept een heel specifiek historisch beeld van het zelf. Tegenwoordig zien we emoties vaak als fenomenen die binnen in ons lichaam ontstaan: we denken bijvoorbeeld dat onze hormonen de oorzaak zijn van een chagrijnige bui of een stevige verliefdheid. 

In de tijd dat de humorenleer het denken over emoties bepaalde, werden woede en lust eerder veroorzaakt door externe factoren. Allerlei processen in het lichaam werden beïnvloed door de omgeving, en het zelf hield niet op bij de grenzen van het lichaam, maar stond voortdurend in contact met de buitenwereld.

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine verschenen artikel uit jaargang 49 (2014), nummer 8.
 

Delen: