Bloed, zweet en walvistraan. Hoe het imago van walvisvaarders veranderde

27 oktober 1946: in de stromende regen keken duizenden toeschouwers hoe vanuit IJmuiden het eerste fabrieksschip voor de Nederlandse walvisvaart vertrok. Het schip, de Willem Barendsz, had plaats voor het slachten en verwerken van ruim zestig walvissen per dag, en werd triomfantelijk onthaald. De walvisvaart was na 1945 de trots van de wederopbouw: ‘we gaan de wereld weer over!’ Van dat naoorlogse positieve beeld is vandaag de dag weinig meer over.

Met de tentoonstelling ‘Bloed, zweet en walvistraan’ vertelt gastcurator Anne-Goaitske Breteler de geschiedenis van Nederlandse walvisvaart door de eeuwen heen. Onze redactiestagiair Koen Enneking sprak met haar.
 

Abraham Storck, Walvisvangst bij de kunst van Spitsbergen (1690). Bron: Rijksmuseum het Zuiderzeemuseum (CC0)
Abraham Storck, Walvisvangst bij de kunst van Spitsbergen (1690). Bron: Rijksmuseum het Zuiderzeemuseum (CC0)

 

Waarom werd er eigenlijk op walvissen gejaagd?
Dat verschilt per periode. Aanvankelijk joeg men in de eerste plaats voor de walvistraan. Deze oude walvisvaart begon in 1614 met de oprichting van de Noordse Compagnie, die op de Noordelijke IJszee voer. De traan van de walvis werd in de 17de en 18de eeuw gebruikt voor lampolie. Met de ‘overblijfselen’ van de dieren werden andere dingen gemaakt, zoals korsetten, hoepelrokken en paraplu-spaken.

Ook bij de nieuwe walvisvaart, vanaf 1946, ging het om walvistraan, maar dan voor margarine in plaats van lampolie. Na de oorlog was er namelijk een groot tekort aan voedzame oliën en vetten en margarine was door zijn lange houdbaarheid ideaal. Anders dan voorheen werd er nu gevaren op de Zuidelijke IJszee. Betere schepen maakten immers langere tochten mogelijk. Vanuit Amsterdam gingen de schepen naar Curaçao of Trinidad om brandstof in te slaan. Na de eerste stop reisden ze door naar Kaapstad waar extra bemanning aanmonsterde. Daarna begon het jagen. Overigens denken mensen bij walvistraan al snel aan de lepel levertraan, maar die levertraan kwam van kabeljauw.
 

Van de walvisbaarden uit de bekken van walvissen werden allerlei producten gemaakt, waaronder dit korset. Het materiaal kan gevormd worden door het te weken en te persen, en is buigzaam en kras- en vuurbestendig. Onbekende maker, Korset. Bron: Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum (B000117 CC BY-SA 4.0)
Van de walvisbaarden uit de bekken van walvissen werden allerlei producten gemaakt, waaronder dit korset. Het materiaal kan gevormd worden door het te weken en te persen, en is buigzaam en kras- en vuurbestendig. Onbekende maker, Korset. Bron: Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum (B000117 CC BY-SA 4.0)

 

Waarom moest deze tentoonstelling gemaakt worden?
Er rustte lange tijd een taboe op het onderwerp, maar de walvisvaart is wel een belangrijk onderdeel van het lokale Friese erfgoed en de Nederlandse naoorlogse geschiedenis. Bovendien is dit het laatste moment waarop we nog kunnen beschikken over informatie uit de eerste hand. Toen ze meevoeren waren de meeste mannen in de twintig en nu zijn ze dus in de tachtig. Voor mijn boek De traanjagers (2018) over de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse walvisvaart heb ik veel van hen gesproken en sindsdien heb ik er veel achteruit zien gaan. Het is een uitstervende generatie en daarom zeiden we: we moeten dit nu doen, want nu kunnen we deze geschiedenis nog vastleggen.

Waarom werd uitgerekend de walvisvaart tijdens de wederopbouw gezien als de trots van de natie?
Na de oorlog was de walvisvaart een van de eerste bedrijfstakken die opbloeide. Al in 1946 werd door de Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart (NMW) een tweedehands walvisfabrieksschip uit Zweden gekocht. De media blies de aankoop enorm op; eindelijk was er weer een reden voor nationale trots. Op het polygoonjournaal sprak men van ‘zelf de kolen uit het vuur halen en zelf het vet uit het water’. Duizenden toeschouwers kwamen naar de kade om te kijken hoe het fabriekschip de Willem Barendsz vanuit IJmuiden het grote water opging. Zo kort na de bezetting bracht de walvisvaart een gevoel van vooruitgang: ‘we gaan de wereld weer over!’ 
 

De laatste Nederlandse walvisvaarder Willem Barendsz in de Noordersluis te IJmuiden op weg naar Amsterdam. Dit is overigens het tweede fabriekschip met deze naam. De eerste Willem Barendsz (I) uit 1946 werd na de aankoop van Willem Barendsz (II) herdoopt in Bloemendael. Cees de Boer, De laatste Nederlandse walvisvaarder (ca. 1953). Bron: Noord-Hollands Archief/Fotopersbureau De Boer (CC0)
De laatste Nederlandse walvisvaarder Willem Barendsz in de Noordersluis te IJmuiden op weg naar Amsterdam. Dit is overigens het tweede fabriekschip met deze naam. De eerste Willem Barendsz (I) uit 1946 werd na de aankoop van Willem Barendsz (II) herdoopt in Bloemendael. Cees de Boer, De laatste Nederlandse walvisvaarder (ca. 1953). Bron: Noord-Hollands Archief/Fotopersbureau De Boer (CC0)

 

Wat voor mannen gingen mee op de walvisvaart? Wat was hun achtergrond?     
Het was wel een bepaald slag volk. Het waren overigens niet alleen Friezen, maar ook veel jonge mannen uit de kuststreken van Zeeland en Noord-Holland. Ze werden gezien als stoere zeemannen: jonge jongens die belust waren op avontuur en buiten de strenge kaders van hun opvoeding wilden treden. Dat merk je nu nog steeds. De mannen zeggen zelf allemaal dat ze heel braaf waren, maar de verhalen laten zien dat ze de grenzen opzochten van wat wel en niet kon.

Wanneer ze bijvoorbeeld op Curaçao waren, wisten de walvisvaarders direct waar ze naar toe moesten: Campo Alegre, het grootste legale bordeel van het eiland. Aan boord golden er strenge regels, maar tijdens het passagieren mochten ze hun gang gaan. Er heerste een code dat je al die verhalen niet mee naar huis nam: what happens in Curaçao, stays in Curaçao. In Kaapstad gebeurde eigenlijk hetzelfde. Ook daar bleven de schepen nog even in de haven liggen. En hoewel daar destijds sprake was van Apartheid, heb ik veel verhalen gehoord van Nederlandse mannen die relaties aanknoopten met zwarte vrouwen; eigenlijk was dat verboden. Ook tijdens de jacht werkten de Nederlandse walvisvaarders samen met zwarte Zuid-Afrikaanse bemanningslieden. Het verbaasde me dat dat mogelijk was onder het Apartheidsregime. De jongens kwamen na hun expeditie met een veel breder wereldbeeld thuis.  
 

Twee walvisvaarders in de bek van een walvis. De rechter vaarder heet Durk van der Veen. Onbekende fotograaf, Walvisvaarders. Bron: © De Traanjagers, Fries Scheepvaart Museum
Twee walvisvaarders in de bek van een walvis. De rechter vaarder heet Durk van der Veen. Onbekende fotograaf, Walvisvaarders. Bron: © De Traanjagers, Fries Scheepvaart Museum

 

Hoe zag het werk op zee er uit? En verdiende het werk goed?
De bemanningslieden waren gemiddeld zeven maanden onderweg. De vloot vertrok in de herfst en kwam in het voorjaar weer terug in Nederland. De walvisvaarders waren verdeeld over verschillende schepen: meerdere vangstschepen en een fabrieksschip. Dat laatste was speciaal uitgerust voor de verwerking van gedode walvissen. Daar gebeurde het echt vuile werk: de buitenste speklaag werd van de walvis afgesneden. In lange repen werd de ‘blubber’ laag voor laag met flensmessen verwijderd. Vervolgens werden de losse stukken spek met behulp van stoomlieren en haken naar traanpotten gesleept. In die traanpotten werd, op hoge temperatuur, het vlees of spek vermalen, zodat er traan uit gewonnen kon worden. Het fabriekschip was verder verwijderd van de vangstschepen, waardoor veel walvisvaarders nooit met eigen ogen hebben gezien wat daar gebeurde. De walvisvaart verdiende heel erg goed. Na twee jaar zwoegen konden de zeelieden een vakantiehuisje op de Waddeneilanden kopen, zonder hypotheek. De meesten schaften na terugkomst direct een nieuwe brommer aan. Hun inkomen was echter wel deels afhankelijk van de vangst.
 

Durk van der Veen en Nutte Dijkstra voor de ribbenkast van een walvis. Onbekende fotograaf, Walvisvaarders. Bron: © De Traanjagers, Fries Scheepvaart Museum
Durk van der Veen en Nutte Dijkstra voor de ribbenkast van een walvis. Onbekende fotograaf, Walvisvaarders. Bron: © De Traanjagers, Fries Scheepvaart Museum

 

De walvisvaarders waren te herkennen aan hun baarden. Kun je me wat meer vertellen over hun imago?
Er hing een soort mythische sfeer rond de zeemannen die zo lang en ver van huis waren, maar ik denk dat ze dat imago vooral ook zelf creëerden. Het was in die tijd bijvoorbeeld helemaal geen mode om een baard te laten staan en daar speelden de mannen dus op in. Ze wilden zich thuis graag presenteren als echte zeevaarders. Het hele dorp wist meteen dat ze er weer waren en dat ze geld hadden. Ze scheurden rond op hun nieuwe brommers en waren zich zeker bewust van de aandacht die ze kregen. Ook thuis bleven de walvisvaarders elkaar opzoeken, onder andere in café De Bûnte Bok in het dorpje Lioessens. De eigenaar van deze kroeg was zelf een oud-walvisvaarder.  

Vanaf 1986 werd de commerciële jacht op walvissen verboden, in ieder geval tot de walvis niet meer met uitsterven werd bedreigd. Wat betekende dit voor de walvisjagers? Waar kwamen zij terecht?    
Om financiële redenen werd de Nederlandse walvisvaart ‘al’ in 1964 beëindigd. Er waren toen namelijk nog maar weinig walvissen over. Bovendien kwam de internationale invoer van oliën en vetten weer op gang, waardoor de vraag naar walvistraan afnam. Toen de overheidssteun ophield was het gedaan met de industrie. Verschillende oud-walvisjagers bleven daarna werkzaam in de maritieme sector. Hun kinderen kozen overigens ook vaak voor een beroep op zee. Al die expedities hebben de zeevaarders dus wel gevormd. 
 

Abraham Storck, Walvisvangst in de Poolzee (ca. 1680). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4102 CC0 1.0)
Abraham Storck, Walvisvangst in de Poolzee (ca. 1680). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4102 CC0 1.0)

 

Uit enkele interviews met oud-walvisvaarders blijkt dat sommigen zich bewust waren van de keerzijde van de jacht en van de consequenties voor de walvispopulatie. Gold dat voor veel mannen?
Dat was sterk afhankelijk aan wie je het vroeg. Sommigen zouden het zo weer doen. Anderen spraken echter wel van ‘moorden’ en toonden meer berouw. Een Zuid-Afrikaanse walvisvaarder vertelde me dat hij aan boord zag dat een gedode walvis opengesneden werd en er een kalf uit de buik kwam. Met andere collega’s barstte hij in tranen uit. Bij velen begon het later pas te knagen, omdat ze toen pas inzagen wat de jacht heeft betekend voor de walvispopulatie.

Gedurende 18 expedities heeft Nederland in totaal 27.714 walvissen gevist. Wereldwijd zijn er in de 20ste eeuw 3 miljoen walvissen gestorven door de walvisvaart. Tegenwoordig jagen Japan, Noorwegen en IJsland nog steeds op walvissen. Zij rechtvaardigen dit door te stellen dat sommige soorten weer zijn aangesterkt, waardoor er dus weer op ze gejaagd zou kunnen worden. Dat laatste is natuurlijk maar de vraag.      

   

Anne-Goaitske Breteler maakte als gastcurator samen met het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek de tentoonstelling Bloed, Zweet en Walvistraan, te bezoeken t/m 5 september. Aan de hand van verhalen, dagboekfragmenten en walvisvaartobjecten vertelt de tentoonstelling de geschiedenis van de Nederlandse walvisvaart. Eerder schreef ze De traanjagers: Herinneringen van naoorlogse walvisvaarders (AUP 2018).

Koen Enneking is redactiestagiair bij Geschiedenis Magazine.

 

Delen: