10 januari 1920: einde van het bijzondere ministaatje Neutraal-Moresnet

Wie vanuit Vaals het befaamde Drielandenpunt bezoekt, rijdt over de Viergrenzenweg. Dit is geen rekenfout. Behalve Nederland, België en Duitsland lag er ooit een vierde land: Neutraal-Moresnet. Nu is het een vergeten dorp, maar eens gold het landje als een geldmachine en de gedroomde eerste Esperantostaat. Honderd jaar geleden, toen op 10 januari 1920 het Verdrag van Versailles van kracht werd, hield Neutraal-Moresnet op te bestaan.

Zoals vaker het geval is, viel ook het ontstaan van Neutraal-Moresnet samen met de aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen. Al tijdens de 14de eeuw ontdekten de bestuurders van Aken dat in het nabije dorpje Moresnet zinkerts aanwezig was. De naam die aan dat spul werd gegeven, luidde ‘galmei’ of ‘kalamijn’. De heren van Aken aarzelden niet om de mijn te exploiteren, maar met de technische middelen van hun tijd slaagden ze er niet in de vondsten rendabel te verwerken.

Daardoor besteedde niemand veel aandacht aan de mijn. Pas tijdens de Franse Revolutie veranderde dat. Toen slaagde de Luikse kanunnik Jean-Jacques-Daniel Dony erin een efficiënte zinkoven te ontwerpen. Prompt schoot de waarde van de mijn in Moresnet omhoog. Iedereen begreep dat wie de kalamijn mocht delven, zonder veel inspanning steenrijk zou worden. 

2. De vroegere Schmalgraf-mijn in neutraal-Moresnet. Aan de aanwezigheid van de zinkmijn dankte Moresnet zijn bestaansrecht. Ooit telde de mijn 150 werknemers, waarvan 120 mijnwerkers. Vandaag de dag is er, op een paar ruïnes na, niets van over. (Infopaneel VVV Drie Grenzen).

 

De gevolgen lieten zich raden. Toen in 1815 op het Congres van Wenen de grenzen tussen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en Pruisen werden uitgetekend, bleef Moresnet een twistpunt. Pruisen en Nederland werden het niet eens over wie de plaatselijke Altenberg-zinkmijn mocht beheren. In arren moede besloten ze voor Moresnet een aparte oplossing uit te dokteren. De gemeente werd in drie stukken gehouwen. Het westelijke deel ging naar Nederland (en later naar België), het oostelijke naar Duitsland. Het middenstuk, waarop de mijn en de fabrieken lagen, kreeg het statuut van een aparte ministaat, Neutraal-Moresnet genoemd. Met zijn 344 hectare, 56 huizen, 256 inwoners (in 1816) en een grensomtrek van 11 km was het vergelijkbaar met dwerglanden als Liechtenstein, Vaticaanstad of Andorra, maar economisch was het in die tijd veel rijker.


Postdienst
Aanvankelijk werd Neutraal-Moresnet gezamenlijk door Pruisen en Nederland bestuurd. Na 1830 nam het kersverse België die taak van Nederland over. Niet dat dit ‘besturen’ veel voorstelde. Omdat twee landen samen het wettelijke gezag uitoefenden, was het vaak onduidelijk wanneer en waar welke regel moest worden gevolgd. Bij herhaling grepen ze terug naar de laatste wetgeving die er ooit van kracht was: die van keizer Napoleon. Hoewel het Franse keizerrijk al in 1814-1815 was afgeschaft, bleven in Neutraal-Moresnet sommige van zijn wetten in gebruik. 

Dit kon tot verrassende wendingen leiden. Zo werd het postverkeer er zowel door de Belgische als de Duitse postdienst verzorgd, en dat pakte voor de inwoners bijzonder prettig uit. Wie een brief naar België wilde versturen, plakte er een Belgische zegel op. Dan beschouwden de Belgen hem als binnenlandse post. Wie naar Pruisen schreef, koos wijselijk een Pruisische zegel want ook dan ging het om binnenlands postverkeer. Wie iets naar bijvoorbeeld Frankrijk wilde sturen, zocht uit welke van de twee postdiensten het goedkoopste buitenlandse tarief aanbood. 

Niettemin wilden plaatselijke filatelisten in 1886 eigen Moresnet-zegels uitgeven. Ze hoopten hun identiteit te benadrukken en tegelijkertijd hun clubkas te spekken. Hun activiteiten hebben welgeteld twee weken geduurd. Toen werd hen diets gemaakt dat zoiets niet kon. Pruisen en België verklaarden gezamenlijk dat in Moresnet nog steeds de Franse wet van 25 Frimaire jaar viii (12 december 1799) van kracht was. Deze wet noemde de post een staatsmonopolie, zodat plaatselijke filatelisten geen initiatieven mochten ontplooien.

 

Sterkedrank naar Nederland
Neutraal-Moresnet kende nog meer eigenaardigheden. Omdat het politiekorps bestond uit een paar veldwachters die in geval van nood hulp van de buurtsteden Aken en Verviers mochten inroepen, was het staatje de gedroomde vluchtplaats voor kruimeldieven. Anderen vestigden er zich om aan de militaire verplichtingen van hun land te ontsnappen. Want aanvankelijk kon niemand in Moresnet vertellen waar een jonge kerel zijn dienstplicht moest vervullen. Menige jonge Belg, Duitser en Nederlander kwam er wonen. Pas rond 1850 werd dit gat in de wet dichtgetimmerd. Toen moesten ook Belgen, Duitsers of Nederlanders die in het buitenland verbleven, in hun eigen land hun militaire plicht vervullen.

Nog het meest was Neutraal-Moresnet een paradijs voor smokkelaars. Elke inwoner mocht tolvrij goederen importeren, en bij export kon hij voor elk product afzonderlijk kiezen welke belastingwetgeving van toepassing was: Duitsland of België. Uiteraard koos iedereen steevast het land met de laagste accijnzen. Vervolgens werden diezelfde producten vlotjes naar het andere land (met de hoogste accijnzen) gesmokkeld. Officieel bezat Moresnet slechts één toegangsweg met twee douanekantoren, maar daaraan stoorde niemand zich. De plaatselijke bossen en velden boden genoeg mogelijkheden om ongehinderd mensen en goederen te verplaatsen.

Als belastingparadijs had elke inwoner de toestemming om ongebreideld drank te stoken. In theorie mochten ze dat alleen voor eigen gebruik, maar ook deze bepaling werd vrolijk genegeerd. De productie van sterkedrank was in Neutraal-Moresnet zo groot dat de eigen inwoners onmogelijk het vocht konden opdrinken in de 60 of 70 cafés die hun staatje rijk was. Menige fles verdween over de grens, vooral naar Nederland, waar de accijnzen behoorlijk hoog lagen.

Een ansichtkaart uit 1905 van het toenmalige Vierlandenpunt bij Vaals (Publiek domein via wikimedia commons).


 

Eerste Esperantostaat ter wereld
Steeds meer groeide het nietige Neutraal-Moresnet uit tot een internationaal knooppunt. In 1906 kwam Wilhelm Molly, de hoofdgeneesheer van de zinkmijn, in contact met de nog jonge en idealistische Esperantobeweging. Voor Molly was het liefde op het eerste gezicht. Hij gebruikte al zijn invloed om van Moresnet een onafhankelijke staat te maken, zonder de voogdij van België en Duitsland. Als officiële taal dacht hij niet aan het Nederlands, Frans of Duits, de drie talen die er werden gesproken, maar aan het Esperanto. Volgens Molly moest Moresnet de allereerste Esperantostaat worden, een centrum van waaruit die taal over de wereld zou worden verspreid. Als naam voor het nieuwe landje stelde hij Amikejo (plaats van grote vriendschap) voor. En omdat hij toch bezig was, liet Molly vast een eigen vlag en wapenschild ontwerpen en een nationaal volkslied componeren.

Op het 4de Internationale Esperantocongres van 1908 te Dresden werd dit voorstel goedgekeurd. Oorspronkelijk waren de esperantisten van plan hun wereldcentrale in Den Haag te vestigen, maar nog tijdens het congres werd die stad voor het nietige Neutraal-Moresnet ingeruild. Daar bleef het echter bij. Voor Molly de kans kreeg om Moresnet werkelijk tot een onafhankelijke staat om te vormen, gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten. Het staatje werd zonder boe of bah bij Duitsland ingelijfd. De Vrede van Versailles bepaalde uiteindelijk dat het landje officieel opging in België.

Het vroegere hoofdkantoor van de mijn in Neutraal-Moresnet, geopend in 1912 (Foto: H. Clerinx).

 

Toen werd Neutraal-Moresnet omgedoopt tot de gemeente Kelmis (La Calamine in het Frans). Deze naam verwijst duidelijk naar de vroegere kalamijn-mijn, ook al was die tijdens de oorlog reeds volledig leeggehaald en moesten ze om veiligheidsredenen de ingang dichtmetselen. Sommige fabrieken konden het er nog een tijdje uitzingen, maar tijdens de depressie van de jaren dertig gingen ook hun deuren onherroepelijk dicht.

De Eerste Wereldoorlog betekende het einde Neutraal-Moresnet als een rijke en onafhankelijke ministaat. Meteen verdween ook de idealistische Esperantodroom. Alleen fervente Esperanto-aanhangers kennen deze geschiedenis nog. Zij organiseren nog steeds in het onbeduidende Kelmis internationale Esperantocongressen. Maar voor iedere andere Europeaan is het huidige Kelmis weinig meer dan een landelijke gemeente aan de voet van de Eifel.

Delen: