Voor het eerst kampement van kruisvaarders gevonden. En dat zonder sporen van hout of steen
Het is niet de eerste keer dat ze in Israël tijdens wegwerkzaamheden stuiten op archeologische schatten. Toch is de vondst van de sporen van de kampementen waarin kruisvaarders verbleven uniek – nooit eerder is zo’n ontdekking gedaan. Dat is ook niet zo gek, want de ridders waren altijd onderweg en er werd in de kampementen nagenoeg geen hout of steen gebruikt.
Vallei van Sepphoris
De archeologische vindplaats ligt bij Tzippori, in de buurt van de oude nederzetting Sepphoris, in een kleine maar vruchtbare vallei. Dat de sporen juist hier zijn gevonden is niet verrassend. De vallei wordt sinds de prehistorie al bewoond. In de grond liggen duizenden jaren aan nederzettingen en archeologische vondsten uit uiteenlopende tijdsperioden, letterlijk opgestapeld.
Christelijke en islamitische legers
Het is niet helemaal duidelijk wanneer de kruisvaarders voor het eerst in de vallei terechtkwamen. Wel weten we dat ze hier in ieder geval vanaf de jaren 1130 verbleven, zegt archeoloog Rafi Lewis van de Ashkelon Academic College en Universiteit van Haifa. En de daaropvolgende 125 jaar zouden de rivaliserende christelijke en islamitische legers er frequent hun kamp opzetten.
De Frankische kruisvaarders zaten er in ieder geval rond 1168. In dat jaar schreef koning Amalrik I van Jeruzalem over de vallei in een brief aan de Frankische koning Lodewijk VII. Lewis gaat ervan uit dat de Franken hier zeker tot de beroemde Slag bij Hattin (1187) hebben gebivakkeerd. Nadat de Franken daar in de pan werden gehakt door het leger van Saladin, zouden zijn Ayyubidische troepen de vallei ook hebben gebruikt als uitvalsbasis.
Archeologische vondsten: veel metaal, geen steen of hout
In de vallei hebben archeologen vooral veel metaal gevonden. Hoefnagels, munten, hoofdstellen voor paarden, harnasbeslag, een roskam en wat naalden, pijlpunten en spelden: alles wat de legers van kruisvaarders nodig hadden. Veel van het metaal stamt uit de eerste eeuwen van de kruistochten en kwam uit het Koninkrijk Jeruzalem (ca. 1099-1291).
Qua gevonden aantallen steekt de hoefnagel met kop en schouders boven alle andere voorwerpen uit. Blijkbaar hielden de kruisvaarders zich in afwachting van hun heilige oorlogen vooral bezig met het verzorgen van hun paarden. Het vervangen van de hoefnagels was daarbij misschien wel de belangrijkste bezigheid. Kruisvaarders kwamen van heinde en verre en hadden er meestal al heel wat reisdagen op zitten, wat betekent dat de hoefnagels snel versleten.
Opvallend is dat er geen sporen van stenen of houten constructies zijn gevonden, zoals we die bijvoorbeeld wel uit Romeinse legerkampen kennen. De kampementen van de kruisvaarders waren niet ommuurd en er stonden geen gebouwen. De ridders verbleven namelijk in tenten – zelfs de kerk was in een tent. Alles om altijd op stel en sprong ten strijde te kunnen trekken.
Delen: