Tijdens de eerste choleraepidemie in Nederland kregen vooral paupers de ‘kolere’

De zomer van 1832 begon niet onaardig voor Johannes d’Aumerie, ‘geneesheer der badinrigting te Scheveningen’. De herontdekking van de heilzame werking van zeewater lokte steeds meer vermogende gasten naar het in 1827 geheel vernieuwde en luxueuze Zeebad. De Scheveningers getuigden immers van de heilzame invloed van zeelucht. Ondanks de ‘in ruime mate voorhanden zijnde omstandigheden die elders ziekte veroorzaakten’, zoals ‘armoede, slecht voedsel, het ‘zamengepakt zijn’ van de volksklasse in haar krappe huizen, was de bevolking hier uitzonderlijk gezond, zodat een ‘Doctor en een plattelands Heelmeester zeer gemakkelijk de genees- en heelkundige praktijk kunnen waarnemen, en nog tijd tot andere bezigheden overhouden’, schreef D’Aumerie opgewekt in het jaarverslag van 1829. Deze idylle werd kort erop ruw verstoord. Tonja van der Kuyl neemt ons mee naar 1 juli 1832, toen het gerucht ging dat er cholera was uitgebroken in het dorp.

De ‘Aziatische braakloop’ was in augustus 1831 opgedoken in Pruisen, in oktober op de Britse eilanden en in Vlaanderen in mei 1832. De Nederlandse regering nam maatregelen. Zo kwam er een quarantaineplicht voor schepen afkomstig uit plaatsen waar de cholera heerste, het toezicht op de stranden (denk aan aangespoelde lijken en het jutten van spullen) werd verscherpt, en er werd een commissie samengesteld om de ziekte te gaan onderzoeken in Pruisen. Op advies van deze commissie werden in de grotere steden choleraziekenhuizen ingericht en medicijnvoorraden aangelegd. Tevens kwamen er strengere keuringen van vlees en vis.
 

Jean Speth, Cholera in Hamburg (1892). Bron: Museum Europäischer Kulturen
De afvoer van lichamen in Hamburg tijdens een uitbraak in 1892. Jean Speth, Cholera in Hamburg (1892). Bron: Museum Europäischer Kulturen

 

Dokter Johannes d’Aumerie in Scheveningen ging na het vernemen van het bericht dat er mensen met ernstige buikloop in het dorp waren, haastig op zoek naar heelmeester Johan Bausch, die inderdaad een aantal vreemde ziektegevallen had bezocht. Nog diezelfde zondagmiddag werden beide heren geroepen aan het ziekbed van de zestigjarige Arie Mooiman, die ‘duidelijke kenteekenen der Aziatische Cholera’ vertoonde, schreef D’Aumerie in zijn Herinneringen uit de cholera-epidemie te Scheveningen, en proeve eener oplossing der raadsels van de Aziatische cholera (1833).

Mooiman had, na een ruzie op zaterdagavond, gevolgd door overmatig drankgebruik, zich zondagochtend niet lekker gevoeld, en was duizelig en met buikpijn van het strand naar huis gedragen. Vervolgens loosde hij rijstwater-achtige diarree, een typisch cholerasymptoom. De geneesheren baseerden hun diagnose echter op de blauwe gerimpelde huid en koude handen en voeten van de patiënt (een gevolg van de verslechterde doorbloeding), de diepliggende ogen en de zwakke pols. Verder noteerden zij een onlesbare dorst naar koud water, maar veel drinken schreven ze niet voor. Wel koude ‘overgietingen’ van het hoofd, mosterdpappen op de buik en het toedienen van een lavement. Alle goede zorgen mochten niet baten, om half twaalf ’s avonds bleek de patiënt overleden.

Burgemeester van Den Haag Lodewijk Copes van Cattenburch arriveerde in paniek in het luxe Scheveningse badhuis, waartoe hij destijds het initiatief had genomen. De rijke baders waren, eveneens in paniek, al vertrokken. Hij verlangde uitleg. D’Aumerie verklaarde dat het er inderdaad op leek dat ‘deze zoo lang geduchte geesel nu ook ons land en als eerste onze plaats had getroffen’. Voorzichtig als hij was, raadde hij een second opinion aan, en stelde voor Diederik Arntzenius uit Amsterdam erbij te halen.
 

A young Viennese woman aged 23 depicted before and after contamination. Bron: Wellcome Collection
Choleralijder met de typische verkleuring van het gezicht, naar een afbeelding van dokter Robert Froriep uit Berlijn, ca. 1831. A young Viennese woman aged 23 depicted before and after contamination. Bron: Wellcome Collection

 

Wie zag ‘patient zero’?
Zonder kennis van de oorzaak, en dus zonder laboratoriumtest, was de diagnose van cholera onduidelijk en ingewikkeld; deze hing vooral af van de scherpzinnigheid van de behandelend arts. Het signaleren van ‘patient zero’ was daarom een prestigekwestie. Dokters hadden dan ook her en der in het land ‘eerste’ gevallen geïdentificeerd, maar die claims waren afgewezen door andere vakbroeders: het zou niet om cholera gaan.

Arntzenius had, als lid van de landelijke choleracommissie, de ziekte bestudeerd in Pruisen en kon worden beschouwd als een cholerakenner. Zijn komst bevestigde dat de ziekte in het dorp heerste en zette tevens een ferme woordenwisseling tussen de geneesheren in gang over wie de Nederlandse patient zero was geweest.

Arntzenius, die ongetwijfeld zelf met de eer wilde strijken, begon een onderzoek naar eerdere voorvallen in Scheveningen en wees in een publicatie meteen al tientallen kandidaten aan, onder wie twee zeelieden: Leendert Knoester en Cornelis Harteveld. Beiden overleefden, maar hadden water uit de Maas gedronken of uit watervaatjes die van een onbekend Brits schip kwamen, of alletwee. In elk geval hadden ze diarree gekregen. Volgens Arntzenius was deze bij het aan wal komen overgegaan in echte cholera doordat hier ‘giftige ziekmakende dampen’ hingen (miasma’s geheten).

D’Aumerie geloofde er niets van, schreef hij in zijn Herinneringen. Hij vond de zeelieden onbetrouwbaar. Het verhaal over de watervaatjes deed hij af als een sprookje en miasma’s aan zee achtte hij onmogelijk. Ze hadden gewoon buikloop door het Maaswater. Hij moest wel toegeven dat clandestiene ontmoetingen met Britse schepen vast iets te maken hadden met de aankomst van cholera: hij constateerde dat er ‘sedert eenen geruimen tijd veelvuldige overtredingen van de strand- en quarantainewetten door Scheveningers waren gepleegd’. Zo berichtte een politierapport over illegale verkoop van vis naar Londen en was de ziek geworden Knoester tegen de regels in niet naar de quarantaineloods maar naar zijn huis gebracht.
 

J.B. Wunder, The overabundance of useless advice concerning protection against cholera (ca. 1832) Bron: Wellcome Collection
Spotprent uit ca. 1832 op de vele waardeloze adviezen die dokters en apothekers gaven ter bescherming tegen cholera. Een man barricadeert zich warm ingepakt in zijn welvoorziene huisapotheek, maar de heks cholera pakt hem evengoed. J.B. Wunder, The overabundance of useless advice concerning protection against cholera (ca. 1832) Bron: Wellcome Collection

 

Voor D’Aumerie was het evenzeer een prestigekwestie dat ‘zijn’ eerste patiënt Mooiman officieel het eerste slachtoffer was, maar hij dat inderdaad was, is niet te achterhalen. Wel vermoedde hij terecht dat de uitbraak van cholera in 1832 hier verband met de visserij en handel met Engeland.

De meeste slachtoffers waren arm. Dit werd uitgelegd als een gevolg van hun ongezonde en onregelmatige leefwijze. Oppassende, vrome en nette burgers met zelfbeheersing werden immers gespaard. Inderdaad, vaak wel, maar hun betere voedingstoestand en rustiger leefomgeving zal hierbij een grotere rol hebben gespeeld dan hun moraal.

De dokters in 1832 ruzieden over de oorzaken van cholera, en vaak hadden ze het aan het verkeerde eind. Toch waren er ook artsen die de juiste link legden, zoals de Goudse stadsdokter Willem Frederik Buchner. Na een hevige diaree-uitbraak onder krijgsgevangenen zag hij hoe vrijwel alle Goudse zwanen stierven aan dezelfde symptomen. De reacties op zijn observatie (spoiler: hij werd uitgelachen) en wat dokters wél deden om de verspreiding verder te voorkomen, net als hoe het Scheveningen verging, lees je in de volgende editie van Geschiedenis Magazine. Meld je voor donderdag 14 juli aan als abonnee, bestel ‘m vanaf half juli online of haal ‘m dan in de winkel.

Delen: