Priesters in naoorlogs Nederland: celibaat, biecht en seksuele voorlichting

De discussie was fel en lang. Na drieënhalve maand heeft paus Franciscus besloten het celibaat niet te versoepelen, ook niet in afgelegen gebieden met een groot tekort aan priesters. Dat priesters - in principe - al duizend jaar celibatair leven, betekent echter niet dat ze nooit iets met seks te maken hadden. In de katholieke moraalleer waren de geboden tegen onkuisheid immers lange tijd heel belangrijk. Hoe gingen priesters in naoorlogs Nederland daarmee om? En begrepen zij alle intieme details wel die hun in de biechtstoel werden toevertrouwd?

Het is met alle ontkerkelijking van tegenwoordig nog maar moeilijk voor te stellen dat Nederland ooit het meest katholieke land ter wereld was. En zo heel erg lang geleden is dat allemaal niet. In 1962, het beginjaar van het Tweede Vaticaans Concilie dat het definitieve einde zou inluiden van het rijke roomse leven, bereikte het aantal Nederlandse missionarissen zijn hoogtepunt: niet minder dan 8806 katholieke religieuzen werkten toen verspreid over de aardbol op meer dan 900 missieposten in zo’n 50 verschillende landen. Een op de negen missionarissen in de wereld was van Nederlandse afkomst. 

Ook in Nederland had de katholieke kerk het druk
Nederlandse katholieken waren echter niet alleen actief in het buitenland. In de 20ste eeuw telde Nederland meer dan 200 congregaties en orden, van waaruit tienduizenden overwegend vrouwelijke religieuzen zich inzetten voor het onderwijs, de gezondheidszorg en de opvang van ‘de minsten der mijnen’, de Bijbelse benaming voor hulpbehoevenden.

Het werk was zo omvangrijk dat er voortdurend behoefte was aan nieuwe krachten. Midden jaren zestig waren er zo’n 40.000 broeders, fraters, zusters en nonnen actief. Daarnaast was er natuurlijk ook nog de reguliere zielzorg voor de ruim 4,5 miljoen Nederlandse katholieken; die moesten immers geestelijk gestuurd en bestuurd worden. De biecht moest worden afgenomen, de hostie moest worden uitgedeeld en het Heilig Oliesel moest worden toegediend. 

Giovanni Volpato, Het sacrament van het huwelijk (Rijksmuseum, Amsterdam).

 

In de jaren ’60 ‘ging men nog gewoon'
In 1960 ging 87% van de katholieken nog gewoon geregeld naar de kerk, werd in 91% van de gezinnen nog gewoon gebeden voor het eten, was 95% van de gehuwde katholieken nog gewoon kerkelijk getrouwd en waren in 98% van de katholieke gezinnen alle kinderen gedoopt. De zielzorg was de exclusieve taak van de priesters, die waren er dan ook in groten getale. In 1900 telde Nederland meer dan 3300 rooms-katholieke geestelijken, in 1967 was dat aantal verviervoudigd tot ruim 13.000. Om dit cijfer enig reliëf te geven: dit was meer dan het totaal van de toen werkzame Nederlandse huisartsen en medisch specialisten van welke gezindte dan ook. In geen ander land ter wereld zijn – in verhouding tot het aantal katholieke inwoners – zoveel jongens tot priester gewijd als in Nederland. 

Het zesde en negende gebod 
Tot de allerbelangrijkste taken van de geestelijkheid hoorde het houden van de gelovigen aan verschillende regels en voorschriften, zoals de zondagsplicht, de biecht, het onderhouden van de vasten en de vleesloze vrijdag. Daarnaast werd het kerkvolk natuurlijk ook opgevoed in de katholieke moraalleer. Daarbij ging bovenmatig veel aandacht uit naar de verkondiging van het zesde en het negende gebod: gij zult geen onkuisheid doen, en gij zult geen onkuisheid begeren. Veel priesters namen deze opdracht uiterst serieus: in de catechismusles onderwezen zij de principes van deugdzaamheid, in de preek waarschuwden zij de gemeenschap tegen alles wat naar onzedigheid zweemde, tijdens huisbezoeken herinnerden zij echtparen aan hun huwelijkse plichten en reageerden in de biecht op de belijdenis van alle mogelijke vormen van ontucht. 

Op seksueel gebied vormde de priester dus voor heel veel gelovigen een volstrekte autoriteit: zijn advies gold als een gebod, zijn verbod stond gelijk aan de wet. Maar op welke feitelijke kennis berustte dit gezag? Wat wist een priester eigenlijk van seksualiteit? Begreep hij alle intieme details die hem in de biechtstoel werden toevertrouwd? Als celibatair zal hij toch grotendeels onwetend zijn geweest van de variaties in seksueel gedrag?

Alle standjes 
Niets is minder waar. Recent onderzoek heeft aangetoond dat tot ver in de jaren vijftig veel priesterstudenten in het laatste jaar van hun opleiding aan het grootseminarie speciale lessen kregen in alles wat God en de Kerk op seksueel terrein verboden hadden. En uit de gebruikte leerboeken en de overgeleverde studentenaantekeningen blijkt dat in die colleges werkelijk alle vormen van onkuisheid werden behandeld, van de lichtste soort tot aan de meest obscure variant. Alle standjes, alle seksuele technieken kwamen aan de orde, alle manieren van lichamelijke bevrediging passeerden de revue, alle intieme aspecten van het hetero- en homoseksuele leven werden beschreven. Of het nu om vaginaal contact ging, oraal, anaal, met de handen of met voorwerpen, alles werd tot in de kleinste details weergegeven. Niets bleef onbesproken.

 Deze uitvoerigheid mag niet worden gezien als een uiting van heimelijke pornografische belangstelling. In principe had deze seksuele kennis een nobel doel. Ongeoorloofde wellust was een zware doodzonde en elke gelovige die zich willens en wetens schuldig maakte aan het genieten van verboden seksuele gedachten of handelingen was gedoemd om in de hel te belanden.

La confessione door Giuseppe Molteni, Foto door Artgate Fondazione Cariplo. Licentie: Creative Commons Attribution-Share Alike 3.0 Unported

 

Aan dit vreselijke lot kon men enkel ontkomen door de wandaad in de biecht te belijden en vergeving te krijgen van de priester. De biechtvader was immers – als vertegenwoordiger van Christus – de enige die de zondaar kon redden van de eeuwigdurende verdoemenis. Om die rol goed te kunnen vervullen moest de priester wel precies weten wat er was gebeurd. Hoe kon hij anders de aard en de zwaarte van de zonde beoordelen? Dit verklaart niet alleen dat priesters over een gedetailleerde kennis van de menselijke seksualiteit moesten beschikken, maar ook dat zij zich – voor onze hedendaagse begrippen – zo indringend bemoeiden met het privéleven van de zondaar. 

‘En dan moet je oppassen’ 
In de biecht gebruikten de priesters bijvoorbeeld uitvoerige vragenprotocollen, die zij tijdens hun opleiding hadden geleerd. Als een gelovige in de biechtstoel vertelde dat hij onkuis was geweest, dan had de priester een hele reeks standaardvragen paraat, beginnend met: was die onkuisheid met uzelf alleen of met anderen? Als het om solowerk ging, vervolgde hij met: was het in gedachte of met handelingen? Bij een geval van actieve onkuisheid: heeft het geleid tot volledige bevrediging? Hoe dikwijls? De priester kon op de antwoorden op deze vragen zijn vermaning en penitentie afstemmen. 

Waren bij de onkuisheid anderen betrokken, dan veranderde de toon: ‘Met een persoon van hetzelfde of het andere geslacht? Was het door aanraking met de handen of zijn er toen nog ergere dingen gedaan? Steeds met dezelfde? Met een gehuwde? Hoe dikwijls? ‘ Ongetwijfeld zullen er priesters zijn geweest die zich in dit verhoor lieten leiden door een ongezonde nieuwsgierigheid, maar voor de meerderheid van de geestelijken was dit biechtprotocol de enige manier om gestalte te geven aan hun grote verantwoordelijkheid: de zondaar te redden van de hel. 

De zonde van zelfbevrediging
Die centrale opdracht verklaart ook de wijze waarop priesters probeerden om pubers te waarschuwen tegen de gevaren van zelfbevrediging. Masturbatie was de meest voorkomende vorm van onkuisheid en voorkomen is immers beter dan genezen. Een citaat uit een instructie uit 1951: ‘Jij wordt later ook een man. Jij zal later ook kunnen trouwen. Die plaats in je lichaam waar het zaad komt, is er al. Bij het lid waarmee je een kleine boodschap doet. (…) Als je groter wordt gebeurt het al eens dat het lid stijf wordt. En dan moet je oppassen, anders is er kans dat er zaad uitkomt. Niet aankomen dus. Dat wil O.L. Heer niet. (…) Als het lid stijf wordt, is dat een waarschuwing van O.L. Heer.’ De angst voor de doodzonde verklaart ook dat er in de priesteropleiding zoveel aandacht werd besteed aan het voorkomen van wellust. De leerboekjes bevatten concrete aanbevelingen over voeding, kleding, lichaamsverzorging en dergelijke. 

Ter illustratie een zeer verkorte weergave van de katholieke slaapinstructie: ‘Om ’s avonds direct de slaap te kunnen vatten – gewoel kan enkel tot zonde leiden – moet voorafgaand stevige lichamelijke inspanning worden verricht. Natuurlijk mag het bed niet te zacht zijn en zeker niet te warm, dat zorgt maar voor gevaarlijke broeierigheid. Een harde matras dus en weinig dekens. En vooral niet slapen op de rug, dat prikkelt de genitale zenuwen en geeft onrust in het onderlijf. Op de zij dus. Maar niet op de linkerzij, daar zit het hart, daardoor ontstaat stuwing. Uitsluitend op de rechterzijde. Met de handen gekruist voor op de borst of boven de dekens. En niet vergeten voor het slapen gaan goed te plassen zodat de blaas leeg is. ‘ Deze passages illustreren de grote vrees voor lichamelijke opwinding in die tijd. Ongeoorloofde wellust moest koste wat het kost worden vermeden.

Ramkoers met Rome 
Na de Tweede Wereldoorlog veranderden de katholieke opvattingen over onkuisheid gaandeweg. Op steeds meer grootseminaries werd geleerd dat zelfbevrediging door pubers een natuurlijk verschijnsel was dat hoorde bij de groei naar volwassenheid. Veel priesterstudenten die eind jaren vijftig waren opgeleid, maakten in hun latere biechtpraktijk dan ook nauwelijks meer een punt van masturbatie. Voor hun oudere collega’s zal dat veel moeilijker zijn geweest. 

Eenzelfde ontwikkeling is te zien in de opvattingen over homoseksualiteit. Sodomie gold voor de kerk en veel gelovigen als de meest weerzinwekkende en hemeltergende zonde waarvoor geen vergeving mogelijk was. Na de oorlog wordt het oordeel langzamerhand milder: ‘Moet men nu aan zulke mensen, die toch reeds zo moeilijk door het leven gaan, het grote goed van de vriendschap gaan ontzeggen? (…) Is er dan nog wel reden om zich pastoraal niet accoord te verklaren met zulk een vriendschap?’ Dat in een dergelijke relatie ook seks voorkwam die eeuwenlang als onnatuurlijk was bestempeld, vormde voor veel jongere priesters geen bezwaar om absolutie te geven.

Dolle Mina beweging te Den Haag tegen voorschriften geboortebeperking door de RK-kerk. Foto Rob Mieremet / Anefo, Nationaal Archief .
 

De tijden waren definitief veranderd
Het begon ook te gisten in andere delen van de maatschappij. We hebben het hier natuurlijk over de jaren zestig, waarin overal op de deuren van de gevestigde orde werd gebonsd. Geheel passend bij de rigiditeit die de Nederlandse geestelijkheid altijd al had gekenmerkt, liepen de tegenstellingen tussen de progressieve en de meer behoudende priesters hoog op. En zo ontstond de merkwaardige situatie dat het meest katholieke land ter wereld, dat op onderdelen nog roomser was geweest dan de paus, gekenmerkt raakte door verdeeldheid en in korte tijd zou veranderen in een kerkprovincie op ramkoers met Rome.

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine gepubliceerd artikel (jaargang 49 (2014), nummer 3)

 

Delen: