Paul Kruger - Vrijheidsstrijder of onderdrukker?

Paul Kruger (1825-1902) verdedigde als president van Transvaal zijn land tegen de Britse imperialisten. In Nederland maakte dat hem tot een held. Maar hoe kwam hij aan dat land? Bas Kromhout zocht het uit.

Een molotovcocktail voor Kruger
Omringd door drie meter hoge hekken met vervaarlijk uitziende punten heeft Paul Kruger iets van een gekooide ijsbeer. Hulpeloos kijkt hij vanaf zijn sokkel naar de mensen buiten de omheining. Die staat er voor zijn eigen bestwil. Het standbeeld op het Kerkplein midden in Pretoria is namelijk in 2015 besmeurd met groene verf. De partij van de populaire linkse politicus Julius Malema heeft gezworen het beeld te zullen neerhalen. Enkele leden gooiden afgelopen november een molotovcocktail naar Kruger.

Standvastige president van Transvaal
‘Oom Paul’ heeft echter ook verdedigers. Organisaties die opkomen voor de belangen van Afrikaners, willen dat zijn beeld blijft waar het is. Na de bekladding vormden demonstranten een levende beschermhaag rond de stenen Kruger en om hen moed in te zingen bracht folkrockzanger Steve Hofmeyr het oude volkslied van de Apartheidsstaat, Die Stem, ten gehore. In Nederland kennen we Paul Kruger als een held. Hij werd hier door juichende menigten ontvangen in 1900, midden in de Zuid-Afrikaanse of Boerenoorlog.

Kruger werd onthaald als de standvastige president van Transvaal die zich dapper verdedigde tegen het imperialistische Groot-Brittannië. Hij streed een rechtvaardige strijd voor de onafhankelijkheid van zijn land en zijn volk, dat cultureel nauw met het Nederlandse verwant was. Als vrijheidsstrijder kan Kruger tot op de dag van vandaag op waardering rekenen. Wat kunnen Julius Malema en zijn aanhang tegen zo iemand hebben? Om dit te begrijpen moet je teruggaan in Krugers biografie naar de tijd voordat de Zuid-Afrikaanse Oorlog uitbrak. Het land waarvan hij later de vrijheid zou verdedigen, pakte hij eerst zelf af van de lokale Afrikaanse volken.

 

Kruger5
Twee Boeren-soldaten bij Ladysmith, ca 1900, Rijksmuseum Amsterdam. 

 

Voortrekkers verjagen koning
In 1836, als elfjarige, betrad Paul Kruger voor het eerst het gebied ten noorden van de Vaalrivier. Een jaar eerder hadden zijn ouders zich aangesloten bij de Kaapse boer Hendrik Potgieter, die met een grote karavaan door het huidige Zuid-Afrika trok. De Kaapkolonie was in de 17de eeuw gesticht door de Nederlandse VOC, maar stond sinds 1806 onder Brits gezag. Tussen 1835 en 1845 verlieten ongeveer 15.000 Afrikaners - zoals de Nederlandssprekende blanken zichzelf noemden - de kolonie. Deze Voortrekkers hadden tal van beweegredenen. Kruger bijvoorbeeld hoorde van zijn vader en moeder dat zwarte Afrikanen regelmatig vee van de witte boeren stalen. Ook hadden de Britten de slavernij afgeschaft. De boeren konden financiële compensatie krijgen voor hun verloren slaven, maar dan moesten ze het geld persoonlijk in Londen ophalen, wat natuurlijk niet te doen was.

Krugers ouders vonden dat van de Britten niets goeds te verwachten viel. In het noorden waren nog grote gebieden zonder witte overheid. Daar, in het Hogeveld, zouden ze opnieuw beginnen. Maar het Hogeveld was allesbehalve leeg. Het westen werd bewoond door Afrikaanse stammen die behoorden tot het Tswana-volk. Zij werden in de jaren 1820 gedeeltelijk verdreven en onderworpen door de Ndebele, die uit het oostelijk gelegen Zoeloeland kwamen onder leiding van hun koning Mzilikazi.

De Ndebele waren net als de Voortrekkers semi-nomadische veehouders, en in het Hogeveld was gras schaars. Mzilikazi had daarom geen behoefte aan vreemde indringers en een confrontatie kon niet uitblijven. Op 20 oktober 1836 vielen vier- tot zesduizend Ndebele het tijdelijke kampement van Potgieter aan. In de Slag bij Vegkop wisten 35 trekkers de aanval af te slaan met slechts twee eigen verliezen. De jonge Paul Kruger zou hebben geholpen bij het herladen van de geweren. Zo staat hij althans afgebeeld op een fries in het megalomane Voortrekkersmonument in Pretoria. De Ndebele slaagden er wel in Potgieters vee te kapen. Een paar maanden later overvielen de Voortrekkers op hun beurt de hoofdplaats van de Ndebele en namen zevenduizend dieren mee. Het koninkrijk van Mzilikazi stortte in en hij vluchtte naar het huidige Zimbabwe, achtervolgd door trekkercommando’s.

Ook Paul Kruger deed aan deze expedities mee. De Voortrekkers konden nu verder noordwaarts gaan, de Vaal over. In 1852 stichtten zij de Zuid-Afrikaanse Republiek (ZAR), meestal aangeduid als Transvaal. Kruger begon op zijn zeventiende een eigen boerderij in het district Rustenburg. Zijn eerste vrouw en kind overleden aan malaria. In 1846 trouwde hij opnieuw, met Gezina du Plessis, die zestien kinderen baarde van wie er acht volwassenheid bereikten.

Verkapte slavernij
Vele jaren later, aan het einde van zijn leven, publiceerde Kruger zijn memoires. Hierin typeert hij zijn Afrikaanse tegenstanders als slechteriken die ‘ongeprovoceerd’ kolonisten aanvielen, moorden pleegden en vee stalen. Hij schildert koning Mzilikazi af als een tiran, die met sadistisch genoegen zijn vijanden aan de aasgieren zou hebben gevoed. Het is waar dat de Tswana zeer te leiden hadden onder Mzilikazi’s bewind. Lange tijd zagen blanke geschiedschrijvers de Voortrekkers daarom als bevrijders en beschermers van de zwakkere Afrikaanse stammen.

De trekkers zouden slechts in vrede hebben willen leven met alle volken. Ook Kruger suggereert dat in zijn memoires. De werkelijkheid was anders. De Voortrekkers dwongen Afrikaanse chiefs verdragen te sluiten waarin ze hun land weggaven. Daarbij maakten ze handig gebruik van de onduidelijke grenzen en rivaliteiten tussen de stammen onderling. Vaak dachten de chiefs dat zij de kolonisten alleen het recht gaven om koeien en schapen op hun velden te weiden, maar de Boeren claimden het volledige eigendom van het land.  Ook legden de Boeren belastingen op aan de Afrikanen, vaak in de vorm van arbeid.

De ongeveer 20.000 Boeren in de ZAR hadden zwarte werkkrachten nodig. Dit ging niet zachtzinnig. Paul Kruger eiste eens dat de leden van een Tswana-stam op zijn land stenen sjouwden voor de aanleg van een irrigatiedam. Toen hun chief dwarslag, gaf Kruger hem publiekelijk een afranseling en de chief vluchtte. Kruger deed mee aan militaire campagnes van de ZAR tegen verschillende Afrikaanse stammen. Hij vocht dapper maar gebruikte ook trucs als het uitkwam. Toen in het noorden van Transvaal de Ndebele-chief Makopane zich met zijn stam verschanste in een grottenstelsel, sloop Kruger in zijn eentje naar binnen. In het donker begon hij de Ndebele in hun eigen taal toe te spreken en zei dat hun verzet nutteloos was. Zij zouden niet door hebben gehad dat hij bij de vijand hoorde.

Volgens eigen opgave nam hij 170 vrouwen en kinderen mee naar buiten, maar de mannen gaven zich nog niet over. ‘Er zat niets anders op dan hen uit te hongeren. Honderden stierven van de honger,’ meldt Kruger in zijn memoires. De veldtocht leverde nóg iets op. ‘De kinderen van de stam werden, zodra ze in handen van de Boeren vielen, ingeboekt,’ schreef Kruger: zij werden als gratis arbeidskrachten verdeeld onder de Boeren. Regelmatig roofden trekkers Afrikaanse kinderen, die als ‘leerlingen’ (inboekselinge) tot hun eenentwintigste levensjaar voor hun blanke baas moesten werken. Een verkapte vorm van slavernij.

Nieuwe oorlogen
In 1883 werd Kruger president van Transvaal. Hij dankte zijn verkiezing aan zijn leidersrol tijdens de zogeheten Eerste Vrijheidsoorlog (1880-1881) tegen de Britten. Tijdens Krugers presidentschap moderniseerde de ZAR in hoog tempo dankzij inkomsten uit de in 1886 ontdekte goudvelden. Ook de militaire kracht van de Boeren nam hierdoor toe. De Afrikaanse stammen in de republiek moesten volgens Kruger binnen hun eigen afgebakende leefgebieden blijven, maar de interne grenzen waren nog niet gestabiliseerd en er volgden nieuwe oorlogen tegen Tswana in het westen, Ndebele in het noorden en Venda in het noordoosten. 

In dit laatste gebied hadden Voortrekkers de nederzetting Schoemansdal gesticht, maar de Venda verjoegen hen in 1867. Kruger escorteerde toen hoogstpersoonlijk de trekkersgezinnen naar een plaats die beter te verdedigen was. Voor een tijdje keerde de rust weer, totdat de Venda een nieuwe chief kregen, Mphephu, die weigerde belasting te betalen. In 1898 dirigeerde president Kruger een troepenmacht van vierduizend Boeren en tweeduizend soldaten uit het bevriende Afrikaanse koninkrijk Swaziland naar het noorden om de Venda te onderwerpen. Mphephu vluchtte met zijn leger naar het inmiddels door de Britten gekoloniseerde Rhodesië (Zimbabwe). Het laatste onafhankelijke zwarte volk in Zuid-Afrika was hiermee verslagen.

De oorlog tegen de Venda was nog maar net afgelopen, toen spanningen tussen de Boeren en de Britten zo hoog opliepen dat een nieuw conflict onafwendbaar werd: de Zuid-Afrikaanse Oorlog van 1899-1902, door Afrikaners ook wel de Tweede Vrijheidsoorlog genoemd. Kruger speelde de rol van charismatisch volksleider die zich rechtmatig verdedigde tegen het heb- en heerszuchtige Albion. ‘Het is ons land dat jullie willen!’ beet hij de Britse hoge commissaris Alfred Milner toe. De manier waarop Kruger en zijn Boeren dat land zelf van de Afrikanen hadden afgepakt, plaatst deze uitspraak in een ironisch licht.

 

Dit artikel verscheen eerder in afl. 2, 2017 van Geschiedenis Magazine.

Delen: