Op jacht met de president

Honderd jaar geleden werd de Grand Canyon een officieel nationaal park en daarmee een beschermd natuurgebied. Maar hadden de dieren in de reservaten hier ook baat bij? Kirsten Weitering legt uit waarom de roofdieren in Yellowstone – het oudste nationale park ter wereld – zijn uitgestorven. 

Nationaal Park Yellowstone, grotendeels gelegen in de westelijke Amerikaanse staat Wyoming, was in 1872 het eerste grote terrein dat voor de natuur gereserveerd werd. Dit was het resultaat van verschillende expedities in het westen van de Verenigde Staten. De deelnemers vielen de indrukwekkende geisers en rotsformaties op en de vele wilde dieren die in de bossen en velden rondom kreken en rivieren als de Yellowstone leefden. Ferdinand Hayden leidde in 1871 zo’n expeditie en wist met zijn uitgebreide rapport, schilderijen en foto’s de Amerikaanse overheid ervan te overtuigen dat dit gebied bescherming verdiende.

Poemavel in het buitenhuis van president Theodore Roosevelt, Sagamore Hill in Oyster Bay, New York, 1905 (Library of Congress).

 

Het ‘roofdierbeleid’
Aanvankelijk mocht het publiek hier jagen en werd het park geteisterd door stropers. Het aantal bizons, (edel)herten en wapiti’s (na de eland de grootste hertensoort) daalde, tot in 1894 wetgeving van kracht werd die de jachtbevoegdheid uitsluitend aan parkrangers toekende. Zij bleven in het kader van het ‘roofdierbeleid’ tal van wolven en coyotes doden. Deze selectieve achteloosheid typeert het vroege westerse natuurbeschermingsbeleid, toen men nog weinig wist van de onderlinge samenhang in de natuur waarin elk onderdeel zijn eigen belangrijke rol heeft. Men besefte onvoldoende dat het verwijderen van één schakel ongewenste effecten had. Wie bijvoorbeeld roofdieren uit een ecosysteem weghaalt, kan gewoon wachten op overlast van hun prooidieren zoals herten die te veel jonge bomen opvreten.

Meer geschiedenis? Meld je aan als abonnee van Geschiedenis Magazine

 

‘Ghost of the Rockies’
Men redeneerde destijds echter anders: we beschermen het landschap, daar horen ook dierlijke inwoners bij, alleen willen we daar geen last van hebben. Roofdieren, die het wild aanvielen maar ook wel eens vee en rijpaarden, was men liever kwijt dan rijk.
Het gevolg was dat het aantal roofdieren in Yellowstone (en daarbuiten) sterk daalde. We kennen de geschiedenis van de wolf die hier door overbejaging begin 20ste eeuw is uitgestorven (maar inmiddels met succes werd geherintroduceerd), maar er was nóg een groot roofdier woonachtig in Yellowstone: de poema, in het Amerikaans mountain lion of cougar geheten. Omdat ze schuw zijn, verschuilen ze zich zo goed dat ze de ‘ghost of the Rockies’ worden genoemd. Tot ver in de 20ste eeuw is er in de Rocky Mountains en hun andere leefgebieden in de VS systematisch op ze gejaagd.

Cowboys in Wyooming tonen de grijze wolf die ze gevangen hebben (1887), Library of Congress.

 

Theodore Roosevelt
Zelfs Theodore Roosevelt liet zich laatdunkend uit over de poema. Hij was president van de VS tussen 1901 en 1909 en staat mede doordat hij het initiatief nam tot vele nationale parken bekend als een groot natuurbeschermer. Hij vond het Amerikaanse landschap net zo de moeite waard om als erfgoed te beschermen als kastelen en kerken in Europa. Een   praktisch voordeel was het behoud van grondstoffen zoals hout.    

Roosevelt was zelf graag buiten en ging gretig in op de uitnodiging van de hoofdopziener van Yellowstone, John Pitcher, om het park te bezoeken. Dit was in april 1903, toen de president voor de politiek door het Amerikaanse westen toerde. Pitcher had hem gevraagd te helpen bij het verminderen van het aantal poema’s in het park, bijvoorbeeld door een jager te regelen, want ze vielen te vaak kleinwild aan. Dit was een kolfje naar Roosevelts hand. Hij had zelf zin eens op ‘dat ongedierte’ te jagen, liet hij de opziener weten,  en maakte er graag tijd voor vrij in zijn drukke schema – hij gaf maar liefst tweehonderd speeches in acht weken. Uiteindelijk ging de jachtpartij niet door. Bij de poemajacht maken jagers het dier af als het een boom in is gevlucht en ze gebruiken honden voor het opjagen, maar er waren bij Roosevelts bezoek in 1903 te weinig jachthonden beschikbaar.

Roosevelt beschouwde poema’s als ongedierte, maar dit was niet louter uit liefde voor wapiti’s of herten. Hij was weliswaar een icoon van de natuurbescherming, maar zelf ook een fervent jager en voor zijn favoriete tijdverdrijf moest er wel jachtwild voorhanden zijn. De roofdieren die er óók op aasden, konden maar beter het veld ruimen. Iedere Amerikaan moest kunnen jagen, vond hij, want dat was een ideale manier om één te worden met de natuur en daarmee een belangrijk middel voor een gezonde karaktervorming; de toekomst van Amerika zou er wel bij varen als het wild floreerde.

Zorgen om uitsterven dieren door poema’s
Ook het bredere Amerikaanse publiek maakte zich totaal niet druk of poema zou uitsterven. Wel leefden er zorgen over het voortbestaan van herten, wapiti’s, elanden, dikhoornschapen en pronghorns (gaffelantilopen). De bizon was al bijna uitgeroeid en dit leek zich nu te herhalen, met name onder wapiti’s. Dat mocht niet gebeuren! Anders dan John F. Reiger beweert in American Sportsmen and the Origins of Conservation (2001) ontstond dit protest niet louter omdat men dit wild als nationaal erfgoed probeerde te beschermen. Het behoud van de wildstand was óók van belang omdat men net als Roosevelt zelf wilde jagen. De poema’s kregen de schuld van de afname van het wild. ‘It is not from man that we must protect the game so much as from the mountain lion. That is our greatest enemy,’ schreef ‘poemadeskundige’ A.A. Anderson op 1 mei 1904 in de The New York Times. Tekenend is zijn gebruik van het woord game: dat is een jachtterm.

Boeren in de omgeving van het park hadden een extra reden om poema’s uit te roeien: ze bedreigden de vleeskoeien die op de grasvlakten rond Yellowstone graasden. De veehouderij was belangrijk voor de plaatselijke economie en het valt niet te ontkennen dat poema’s, net als andere roofdieren, weleens vee aanvielen.

Bloeddorstig én laf
Boeren, plezierjagers en premiejagers schoten massaal poema’s af en andere roofdieren zoals wolven af. Veel cijfers zijn over de periode voor 1910 op dit moment niet bekend, maar volgens The Billings Gazette van 20 december 1904 bijvoorbeeld hadden premiejagers in de staat Montana in dat jaar 112 poema’s afgemaakt. In kranten kregen lezers triomfantelijke rapportages opgediend: ‘Een welgemikt schot raakte het poemavrouwtje achter de oren en ze viel meteen dood. De welpen werden in de buurt gevonden en vlug afgemaakt,’ aldus The Silver Messenger, een krant in Challis (Idaho), op 21 januari 1908 over het succes van een premiejager.

De vele soortgelijke berichten vallen op door een zekere overdrijving. De poema had een abominabel imago. Net zoals over wolven horrorverhalen de ronde deden, werd in het Amerikaanse westen de poema als een afschuwelijk en bloeddorstig wezen neergezet, dat zijn prooi zelfs puur voor het plezier doodde. Anderson merkte op in 1904: ‘[Many animals] are slaughtered every year by these peculiar beasts, who kill for the mere fun of killing.’ Dit is onzin, want met uitzondering van homo sapiens doden dieren alleen met een goede reden. Vreemd genoeg gold de poema ook als een lafaard, zeker in vergelijking met zijn grotere neven, zoals leeuwen en tijgers. Het bewijs: poema’s verzetten zich niet als ze werden gedood. Dit soort verhalen ging van generatie op generatie; er werd dan niet bij verteld dat de ‘laffe’ poema al zwaar gewond was door kogels of klemmen.

Poemajager ‘Buffalo’ Jones
Hoewel de poema op het punt van verdwijnen stond door de intensieve jacht aan het begin van de 20ste eeuw, zijn de wapiti’s in Yellowstone nooit met uitsterven bedreigd, ondanks alle alarmerende berichten. Roosevelt concludeerde na zijn verblijf in het park in 1903 zelfs dat het er veel te veel waren voor het beschikbare voedsel. Verhongering in de winter dreigde. Zijn oplossing: in het leefgebied van wapiti’s minder poema’s afschieten. Dit was immers hun voornaamste natuurlijke vijand, aangezien de wolf ook vrijwel was verdwenen. Bovendien geloofde niemand dat een wolf ‘voor het plezier’ doodde, aan hem had je bij dit plan dus niets.

In de leefgebieden van de andere hoefachtigen mochten de poema’s overigens als vanouds afgeschoten worden. In 1905 kwam er zelfs een speciale poemajager op de loonlijst van Yellowstone: Charles Jesse ‘Buffalo’ Jones, die faam had gemaakt als bizonjager. Hij had vervolgens van de laatst overgebleven exemplaren een kudde samengesteld om de soort te redden. Voor poema’s had hij minder genade. Kennelijk deed hij zijn werk zo grondig dat Roosevelt op 27 februari 1905 aan Yellowstones hoofdopziener vroeg om Jones wat in te tomen bij de ravage die deze onder de poema’s aanrichtte. Zijn bezorgdheid kwam wat laat. Ruim een jaar later werd de baan om poema’s af te schieten opgeheven: er was geen werk meer.

Op 22 januari 1908 liet Roosevelt de toenmalige hoofdopziener Samuel Young uiteindelijk per brief weten dat de poemajacht in Yellowstone voortaan verboden was. Dit besluit werd nergens openbaar gemaakt, waarschijnlijk omdat Roosevelt besefte dat veel Amerikaanse burgers en boeren het er niet mee eens zouden zijn. Zij bleven de ‘bloeddorstige’ dieren als een bedreiging zien en buiten Yellowstones grenzen ging het jagen dan ook lustig door.

Nieuwe tolerantie
Ook de parkrangers grepen weer hun kans toen in 1914 het verbod op de poemajacht in Yellowstone werd opgeheven onder druk van plaatselijke boeren. Naar schatting hebben tussen 1904 en 1925 alleen al jagers in dienst van de overheid   120 poema’s in het park afgeschoten. Sinds de registratie in de 20ste eeuw verplicht werd (elke staat had zijn eigen jaartal) zijn zeker zo'n 30.000 dieren neergelegd door premiejagers. In de jaren '30 was de poema zo goed als verdwenen uit het park en in de gehele Verenigde Staten nam hun aantal eveneens drastisch af. Pas in de jaren '60 werden staat voor staat de premies op een poemahuid afgeschaft. Vandaag de dag leggen trofeejagers nog steeds poema’s neer. Hoewel dit strikt gereguleerd gebeurt, binnen bepaalde seizoenen en volgens quota, zijn sinds 1959 zo’n 71.000 dieren gedood.

Vanaf de jaren ’80 kwam een beweging tot bescherming van de poema op en tegenwoordig is het dier, net als de wolf, terug in Yellowstone. Biologen en parkmanagers hebben ingezien dat je deze roofdieren nodig hebt om de wildpopulatie in toom te houden, als je tenminste niet zelf de overtollige herten en dergelijke wilt gaan elimineren.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Geschiedenis Magazine (jaargang 54 (2019) nummer 2)

Delen: