Onze Founding Fathers: de eerste Oranjevorsten door de ogen van tijdgenoten

Willem I, II en III. Ze waren zeer verschillend van karakter. Wie waren deze drie mannen die in de 19de eeuw de Nederlandse monarchie vormgaven? Hun biografen zochten het uit en stuitten op treffende uitspraken van mensen die de drie van dichtbij hebben meegemaakt.

Wie zou het zelfgekozen lot van een biograaf benijden? Jarenlang verplaats je je in het verheven leven van een musicus, een staatsman of, nog hoger, een koning, om je, na voltooiing van het werk, opeens terug te vinden in het werkelijke bestaan van iemand die moet stofzuigen, in de rij staat bij de bakker en nat wordt als het regent. Een biograaf is als een vlinder die zich ontpopt tot een rups.

Nog treuriger is de constatering – altijd achteraf – dat het ‘in de huid kruipen van’ niet meer is geweest dan een streven, een vergeefs pogen tot inleven. De hoofdpersoon blijkt van meet af aan onbereikbaar te zijn geweest. Voor koningen gaat dit vermoedelijk nog meer op dan voor anderen over wier levens men graag schrijft en leest. Zeker, men beschikt over brieven en in sommige gevallen zelfs over dagboeken en andere egodocumenten. Maar wat zijn ze waard? Het koningschap ontneemt gewoonlijk het zicht op de persoon die de koning was: ambt, positie, aanzien en persoonlijkheid lijken dikwijls samen te vallen en schijn en zijn lastig van elkaar te onderscheiden.

Er is echter nog een manier om nader tot een hoofdpersoon te komen, en wel de raadpleging van wat anderen hebben gezegd en geschreven. In het geval van een koning is die bron per definitie omvangrijk. Velen die in vorstelijke kringen hebben verkeerd, zijn geneigd daarvan verslag te doen – al zijn er vermoedelijk evenzoveel ooggetuigen die dat, door discretie gedreven, juist níet doen.
 

Pieter Lesage, Willem V, met zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen en hun kinderen (1779). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4335)
Willem Frederik leek in zijn behoefte aan controle over zijn omgeving op zijn moeder Wilhelmina van Pruisen. De verstandhouding met zijn vader, de in 1795 gevluchte stadhouder Willem V, was veel minder hartelijk. De gesloten erfprins, hier leunend op de knie van zijn moeder, was een heel ander kind dan zijn opgewekte broertje Frederik, die in 1799 als tiener overleed. Pieter Lesage, Willem V, met zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen en hun kinderen (1779). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4335)



Een onpeilbaar karakter
‘We willen alles weten, en we willen nooit wat zeggen.’ Met deze woorden typeerde Wilhelmina van Pruisen haar oudste zoon Willem Frederik, die in 1815 de eerste (Oranje)koning der Nederlanden zou worden. Het was een karakteristiek waarbij veel personen die Willem I meenden te kennen, zich konden aansluiten. Hoewel hij talloze brieven schreef en dagelijks omgang had met velen, liet hij nooit merken wat hij werkelijk voelde – zozeer zelfs dat men zich wel eens afvroeg óf hij iets voelde.

Een man zonder eigenschappen was hij echter niet. Als jonge man gold Willem Frederik als hard, gesloten en standsbewust. Het werd al vlug een cliché om de persoonlijkheid van de erfprins onpeilbaar te noemen, zeker in vergelijking met zijn opgeruimde broer Frederik, die tot aller verdriet op jonge leeftijd overleed.

Iemand die over Willem Frederiks onpeilbaarheid kon meepraten, was Laurens Pieter van de Spiegel. Deze Oranjegezinde raadpensionaris zei in 1795 over de erfprins: ‘Deszelfs karakter heb ik nooit kunnen doorgronden, hoezeer ik het op alle boegen gewend heb.’
 

In 1813 kwam Willem Frederik, de latere koning Willem I aan in Scheveningen, waar hij feestelijk werd onthaald. Nicolaas Lodewijk Penning, Landing Willem Frederik in Scheveningen (1813). Bron: Wikimedia Commons
In 1813 kwam Willem Frederik, de latere koning Willem I aan in Scheveningen, waar hij feestelijk werd onthaald. Nicolaas Lodewijk Penning, Landing Willem Frederik in Scheveningen (1813). Bron: Wikimedia Commons



Administrateur van zijn eigen koninkrijk
Tegenwoordig wordt Willem Frederik vooral herinnerd als de man die op 30 november 1813 ‘op’ Scheveningen landde en twee jaar later werd ingehuldigd als koning. Daarbij vergeet men dat hij al een bewogen leven achter zich had. Zo stond hij in de jaren 1802-1806 aan het hoofd van het Duitse vorstendom Fulda. De wijze waarop hij hier regeerde, had grote overeenkomsten met zijn koningschap later in de Nederlanden: autoritair en bureaucratisch.

Vol lof voor de erfprins herinnerde Geheimraad Johannes von Arnoldi zich: ‘Bij een gelukkig geheugen, en de gewoonte om alle inkomende brieven, berichten en verzoekschriften, zelf te openen en te doorlezen, bleef den vorst geen onderwerp vreemd, geene onnauwkeurigheid of onvolledigheid in eenige voordracht door hem onopgemerkt. (...) Eenen vorst, die in de gewone vermaken der grooten geen genoegen vond, aan geenerlei wijze van verlustiging hartstogtelijk verslaafd was, gewoonlijk slechts zeer kort tafelde, en reeds de vroegste ochtenduren tot arbeiden bezigde, konde het niet aan tijd ontbreken om zich zelfs tot in de kleinste bijzonderheden in te laten, zonder daardoor den algemeenen loop der zaken in het geringste te vertragen.’
 

Joseph Paelinck, Portret van Willem I (1819). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-C-1460)
Joseph Paelinck, Portret van Willem I (1819). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-C-1460)



Eenmaal koning der Nederlanden gedroeg Willem zich niet anders. Hij was de administrateur van zijn eigen koninkrijk. Vaak zag hij meer dan tweehonderd stukken op een dag, en hij scheen er nog genoegen in te scheppen ook. De op- en aanmerkingen in zijn eigen hand laten zien dat hij grondig kennis van de inhoud nam. Memoranda, minuten, rapporten, circulaires, grafieken, tabellen, statistieken, begrotingen, ontwerpbeschikkingen en Koninklijke Besluiten in uiteenlopende stadia van bewerking – net als in Fulda zag de koning het bij voorkeur allemaal zelf.

Gijsbert Karel van Hogendorp, de man aan wie de vorst zijn terugkeer naar Nederland dankte, herinnerde zich de koninklijke burelen als ‘een papierfabriek’: ‘Er werden gedurig zware pakken in- en uitgedragen. Hij zeide mij: “ik houd van de menigte van papieren”; en van Berlijn en Fulda weet ik, dat Hij dagen lang in de papieren zitten kon. Hij stelde altijd zoveel prijs op geschreven stukken, dat Hij zelden iets gedrukts las.’

In december 1840 trad Willem af, toen hij inzag met al zijn werklust niet te hebben kunnen voorkomen dat het land verdeeld was en onder schulden gebukt ging, terwijl de Belgische onafhankelijkheid niet meer was terug te draaien.
 

Willem II was graag buiten. Het liefst op zijn paard. Nicolaas Pieneman, Willem II, koning der Nederlanden (ca. 1840). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4270)
Willem II was graag buiten. Het liefst op zijn paard. Nicolaas Pieneman, Willem II, koning der Nederlanden (ca. 1840). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4270)



Buitenmens
Het contrast tussen Willem I en Willem II kon niet scherper zijn. Waar de eerste koning in zijn volgepakte werkkamer het meest op zijn gemak was, voelde zijn opvolger zich er opgesloten en ongelukkig. Hij was een uitgesproken buitenmens, die bij voorkeur te paard ging en altijd terugdacht aan de jaren dat hij glorieerde op het slagveld. En hij was openhartig, beminnelijk en belangstellend. Zijn leraar Pagenstecher prees ‘zijn onverzadigbare nieuwsgierigheid’.

Al op jonge leeftijd werd de latere Willem II adjudant van de Britse veldheer Wellington. Het hoofd van de Britse militaire politie Francis Seymour Larpent leefde op Wellingtons hoofdkwartier anderhalf jaar intensief samen met de erfprins. Over Willem schreef hij in zijn
dagboek niets dan goeds: ‘Hij lijkt een heel aimabele, verdienstelijke jongen, iedereen mag hem en hij heeft het allergrootste voordeel genoten dat er maar is voor een jonge prins, namelijk dat hij zijn opleiding voor het grootste deel heeft ontvangen te midden van mensen die met hem zijn omgegaan als met hun gelijke. En zo wordt hij nu ook behandeld; behalve dat men hem iets meer respect betoont, respect dat volgens mij werkelijk wordt gevoeld. Hij hoort er helemaal bij. Er is niemand die zich met hem niet op zijn gemak voelt.’

Aan zijn dapperheid kon niemand twijfelen. Bij diverse veldslagen, eerst in Spanje en later in de Zuidelijke Nederlanden, liep hij voorop, en bij Waterloo raakte hij zelfs gewond. Des- ondanks bleef hij de vriendelijkheid in persoon.
 

Augustus Wijnantz, Interieur van de Gotische Zaal (1846). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-T-1995-4)
Willem II liet overal in Nederland gebouwen neerzetten en zalen verbouwen. Zijn romantische voorkeur (op de afbeelding een voorbeeld, de Gotische Zaal in het Haagse paleis Kneuterdijk, met aan de wanden zijn schilderijencollectie) viel lang niet bij ieder- een in de smaak. Augustus Wijnantz, Interieur van de Gotische Zaal (1846). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-T-1995-4)



‘Gotischen Koning’
Willem was in alle opzichten aangeraakt door de romantiek. Daarin paste ook zijn voorkeur voor gotische architectuur. Toen hij zijn vader had opgevolgd, leefde hij zich uit door te pas en te onpas overal middeleeuws aandoende gebouwen te doen verrijzen, waaraan de Gotische Zaal in Den Haag en het stadhuis in Tilburg nog herinneren.

Dit viel niet bij iedereen in de smaak: het neoclassicisme werd in Nederland geschikter geacht om uitdrukking te geven aan vorstelijke waardigheid dan Willems romantische gebouwen, die in de van oorsprong hoofdzakelijk 16de- en 17de-eeuwse Hollandse steden als vreemd en excentriek werden ervaren. De minister van Financiën en latere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Jan Jacob Rochussen noemde Willem In zijn correspondentie met minister van Koloniën Jean Chrétien Baud gekscherend ‘Gotischen Koning’.
 

Jan Adam Kruseman, Portret van Willem II (1839). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (1839)
Dit portret uit 1840 straalt iets uit van wat tijdgenoten typerend vonden voor Willem II: hij oogt vriendelijk, toegankelijk, actief en liberaal. In politiek opzicht was hij dat aanvankelijk wel, later steeds minder. Toch gaf hij opdracht voor de baanbrekende grondwetswijziging van 1848. Jan Adam Kruseman, Portret van Willem II (1839). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (1839)



On-Nederlands, dat was de indruk die Nederlands tweede koning ook op buitenlanders maakte. ‘Willem I heeft een zwaar voorkomen. Willem II daarentegen presenteert zich aan het volk als een jonge, actieve, open en liberale koning,’ berichtte de Russische gezant Friedrich-Franz von Maltitz op 10 december 1840. Als internationaal georiënteerde Sturm und Drang-vorst stuitte Willem II in het bedaarde en gematigde Nederland op onbegrip: ‘Zijn kwaliteiten zijn niet die van een Nederlander. (...) Zijn helderheid en scherpzinnigheid, het gemak waarmee hij kwesties afdoet, zijn moed, zijn eerlijkheid, zijn loyaliteit en hartelijke manieren, en zijn ridderlijkheid – de glans van dit alles brengt de ingetogen Nederlanders in verlegenheid.’

Uit angst en achterdocht begon hij zich gaandeweg zijn regering minder liberaal op te stellen. Het viel hem steeds zwaarder te luisteren naar de almaar luider klinkende roep om politieke vrijheden. Ook in de persoonlijke omgang werd hij stroever. In maart 1848 kwam, mede onder druk van internationale woelingen, zijn liberale aard toch weer boven en gaf hij opdracht tot een vergaande herziening van de grondwet. Willem II overleed echter al een jaar later, voordat de consequenties hiervan in hun volle omvang duidelijk werden.
 

Koning Willem III (1817-1890). Nicolaas Pieneman, Willem III, koning der Nederlanden (1856). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1701)
Nicolaas Pieneman, Willem III, koning der Nederlanden (1856). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-1701)



Opvliegendheid
De grondwetswijziging had ingrijpende gevolgen voor koning Willem III, die er vanaf 1849 als eerste mee moest zien te regeren: voor zijn koningschap, maar niet minder voor zijn humeur. Zijn lange regering werd gekenmerkt door aanvaringen met ministers.

Gemakkelijk in de omgang was hij toch al nooit geweest. In zijn jonge jaren stond Willem bekend om zijn opvliegendheid. Zijn gouverneur Thierry Juste baron de Constant Rebecque de Villars formuleerde het als volgt: ‘Als hij aan het woord is, windt hij zich nog altijd zó op, dat hij de indruk kan wekken ontzettend kwaad te zijn – zonder dat iets hem gehinderd heeft, en zonder het ook daadwerkelijk te zijn.’ In hun rapporten klaagden zijn leraren voortdurend over zijn onwellevendheid, waarin hij zich ongunstig onderscheidde van zijn broers Alexander en Hendrik.

Willems leven werd niet eenvoudiger toen hij in 1839 trouwde met prinses Sophie van Württemberg. De twee lagen elkaar in het geheel niet, en het ongeluk wil dat nu juist Sophie een van de belangrijkste bronnen over het karakter van de koning is geworden. Een bloemlezing uit haar vaak pijnlijk openhartige brieven aan haar vriendin Marian Doran Malet-Spalding, beter bekend als lady Malet, werd in de 20ste eeuw een bescheiden bestseller en heeft het beeld van koning Willem III goeddeels bepaald. Tegelijk krijgt de lezer van Sophie zelf evenmin een onverdeeld gunstige indruk: een verwende, veeleisende vrouw die bij voorkeur dweepte met haar vele intellectuele vriendschappen, eerder dan met haar eigen intellect.
 

Onbekende maker, Portret van Willem III en Sophie van Württemberg (ca. 1862). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-OB-105.656)
De eerste vrouw van Willem III werd een van de belangrijkste bronnen over zijn karakter. Zij lagen elkaar niet. Toch klopt haar oordeel waarschijnlijk wel. Onbekende maker, Portret van Willem III en Sophie van Württemberg (ca. 1862). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-OB-105.656)



Als bron is ze zeer gekleurd – hoewel niet per se onbetrouwbaar. Curieus maar authentiek doet een beschrijving aan die ze in de zomer van 1846 gaf van een aanvaring met haar man.

‘Op een ochtend (...) stormde hij naar binnen en krabde mij op mijn armen, mijn hals en keel (zonder enige aanleiding, maar de krassen van zijn nagels zijn nog te zien); (...) Nu is de storm uitgewoed en is hij zichzelf weer, maar hoewel hij iedere dag door mijn zwarte lange handschoenen herinnerd wordt aan de krassen op mijn armen, hij zegt er geen woord over; wel probeert hij als een kind dat ondeugend is geweest mij te behagen door dinertjes te organiseren van het soort dat ik prettig vind.’

Met deze laatste toevoeging roerde prinses Sophie iets aan waarover ook anderen berichtten: Willems neiging om, nadat hij tegen iemand was uitgevaren, het op wat onbeholpen wijze goed te maken.
 

Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga, Pamflet 'Uit het leven van koning Gorilla' (1897). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (NG-1972-28-36)
Satirisch pamflet met anekdotes over machtsmisbruik, seksuele uitspattingen en dronkenschap uit het leven van ‘Koning Gorilla’, voor tijdgenoten direct herkenbaar als Willem III. Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga, Pamflet 'Uit het leven van koning Gorilla' (1897). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (NG-1972-28-36)



Afkeer van Thorbecke
Hij kon dat echter lang niet altijd opbrengen, zeker niet tegenover zijn ministers. Vooral Thorbecke moest het ontgelden, als de man die verantwoordelijk was voor de neergang van de koninklijke macht. De Luxemburger Willmar zei hier in juni 1851 over: ‘De afkeer van de Koning voor de minister van Binnenlandse Zaken is een publiek geheim en men zegt dat hij zelfs geen moeite doet om het te verbergen tegenover de persoon die het betreft. Als hij in zo’n bui is, noemt de Koning zijn minister “de professor” en zegt hem ook dat hij niet meer is dan dat.’

Maar de koning bruuskeerde ook zijn geestverwanten en potentiële bondgenoten. Minister van Oorlog August Wilhelm Philip Weitzel beschreef hoe het er tijdens een overleg met de koning aan toe kon gaan. Als Willem III het ergens mee oneens was, schreef Weitzel, dan ‘stijgt hem plotseling naar het hoofd; zijne wenkbrauwen fronzen zich; de aderen van zijn voorhoofd zwellen; zijne neusvleugels zetten zich uit, en hij krijgt soms een voorkomen geschikt om vrees aan te jagen aan wien hem niet kent’. Verrassend was vooral te
zien hoe snel de woedeaanvallen werden afgewisseld ‘door opwellingen van goede luim’, aldus de bewindsman.

Ten slotte gingen alle ministers, ook de meest fervente voorstanders van een sterke monarchie, deze koning zoveel mogelijk uit de weg. Er waren uiteraard meer redenen, maar
het karakter van de vorst droeg bij aan de overtuiging, ook onder conservatieven, dat Thorbeckes grondwetsherziening onomkeerbaar was. Willem III heeft, zijns ondanks, op die manier belangrijk bijgedragen aan de democratisering van Nederland, net als zijn twee voorgangers.


Dit artikel verscheen eerder als ‘Founding fathers. De eerste drie Oranjevorsten in de ogen van tijdgenoten’ in Geschiedenis Magazine 2013-8.

Delen: