Onweer! Straf Gods tot verheven schouwspel en wat Benjamin Franklin ermee te maken heeft

Onweer was volgens de Bijbel de stem van God. Als gelovige mocht je begin 18de eeuw de Almachtige niet in de rede vallen en moest je zwijgen tijdens een onweersbui. Als je werkelijk vroom wilde zijn, hield je tijdens een donderslag zelfs je adem in. En toen werd in 1752 de bliksemafleider uitgevonden. Jan Wim Buisman beschrijft welke impact dat had.

God straft meteen
Vier vrouwen waren op 25 juli 1777 ’s middags aan het werk op een veld in de buurt van het Zuid-Limburgse Eijsden, toen een hevig onweer losbarstte. De bliksem doodde twee vrouwen, een derde raakte ernstig gewond maar de vijftienjarige in hun gezelschap bleef ongedeerd. Volgens de verhalen was zij bij het opkomen van het onweer begonnen te bidden, terwijl de andere drie spottend hadden gelachen en vuile taal hadden uitgeslagen.

God straft onmiddellijk, zullen heel wat tijdgenoten hebben gedacht. Onweer was immers geen gewoon natuurverschijnsel. Het gold als niets minder dan het favoriete instrument waarmee de Heer zondaars sloeg, en God liet niet met zich spotten. Eerbied en ontzag, daar ging het om, voor onweer moest je uitkijken. Verwoestende natuurkrachten waren de verdiende gevolgen van de zondeval en de verdrijving uit het paradijs.
 

In de 19de eeuw vierde het afbeelden van onweer hoogtij, dankzij de romantiek. Johannes Tavenraat, Het onweer (1843). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4926 / PD)
In de 19de eeuw vierde het afbeelden van onweer hoogtij, dankzij de romantiek. Johannes Tavenraat, Het onweer (1843). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4926 / PD)

 

In de Bijbel viel te lezen dat de donder Gods stem was. Veel mensen zagen dat vroeger niet als beeldspraak, maar namen dat letterlijk. In kringen van eenvoudige vromen werd het daarom soms als oneerbiedig ervaren om tijdens onweer te eten, te werken of te spreken en aldus de Almachtige als het ware in de rede te vallen. Verlichtere geesten vroegen zich echter af of achter deze al te religieuze houding niet simpelweg een instinctieve, bijgelovige angst voor God en voor de natuur schuilging.
    
De zijden vlieger van Franklin
De interpretatie van het onweer werd vooral actueel nadat het Amerikaanse multitalent Benjamin Franklin (1706-1790) de bliksemafleider had uitgevonden. Deze schrijver en uitgever, die ook actief was als diplomaat, politicus en wetenschapper, bewees voor het eerst wat geleerden al enige tijd vermoedden, namelijk dat het hemelvuur een elektrisch karakter droeg.

Franklin toonde het in juni 1752 aan met een experiment in zijn woonplaats Philadelphia. Hij voorzag een vlieger van een metalen punt aan de bovenkant en een heel lang touw aan de onderkant en liet hem op tijdens een onweersbui. Aan het touw had hij onderaan een sleutel vastgemaakt en daaraan weer een koord waar hij de vlieger aan vasthield. De Amerikaan was zo voorzichtig geweest om zowel de vlieger als dit koord van zijde te maken, omdat hij wist dat deze stof geen elektriciteit kan geleiden. Er sprongen inderdaad vonken over van het touw via de sleutel op de knokkels van zijn hand. Hiermee was het bewijs geleverd dat de bliksem een elektrische ontlading was. De volgende stap was het hemelvuur afvoeren met een ononderbroken metalen draad van voldoende dikte naar een plaats waar het geen kwaad kon doen: de grond. De bliksemafleider was geboren.
 

Franklin met zijn experimentele bliksemafleider. Benjamin West, Benjamin Franklin Drawing Electricity from the Sky (ca. 1816). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Franklin met zijn experimentele bliksemafleider. Benjamin West, Benjamin Franklin Drawing Electricity from the Sky (ca. 1816). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Strenge gelovigen beschouwden het hemelvuur zo vanzelfsprekend als van God gezonden dat zij het gebruik van de bliksemafleider categorisch afwezen: deze technische slimmigheid maakte God zijn strafwerktuig afhandig! In hun ogen was hier sprake van pure menselijke hoogmoed. De zondige sterveling mocht Gods slaande hand niet afweren. Dat zou toch nooit lukken, daar waren deze fatalisten van overtuigd. Veeleer diende de mens zich juist te bekeren van zijn slechte levenswandel. Geen nieuwerwetse uitvindingen, maar onversneden donderpreken waren hier op hun plaats.

De bejaarde Jupiter
Verlichte gelovigen keken heel anders aan tegen de waarde en de legitimiteit van de bliksemafleider. Hun visie kwam erop neer dat de mensheid God dankbaar mocht zijn dat Hij Franklin, zo’n echt praktische Amerikaan, dit fantastische instrument had laten uitvinden en dat zo alweer een onderdeel van de ‘wilde’ natuur beheersbaar was gemaakt.

De interpretatie van het onweer en de kwestie of de bliksemafleider geoorloofd was, werd tot twistappel tussen vromen en verlichten in heel de westerse wereld. Soms ging het er heftig aan toe. De dagen van de Inquisitie mochten dan voorbij zijn, her en der in Europa was de censuur of de publieke opinie voor verlichte geesten nog een geduchte vijand. Openlijk kritisch zijn over de God van de Bijbel zou auteurs gemakkelijk in problemen kunnen brengen.
 

Onbekende maker, Furankurin to kaminari no zu (Franklin en de bliksem) (ca. 1872). Bron: Library of Congress (NKCR)
Zijn uitvinding maakte Benjamin Franklin een internationale beroemdheid, tot in Japan aan toe. Op deze prent is hij afgebeeld in zijn huis tijdens onweer, met de handen op de oren. De prent is gemaakt tussen ca. 1869-1875, de periode dat Japan in snel tempo moderniseerde. Onbekende maker, Furankurin to kaminari no zu (Franklin en de bliksem) (ca. 1872). Bron: Library of Congress (NKCR)

 

Dat verklaart waarom de Duitse filosoof en literator Christoph Martin Wieland (1733-1813) zijn betoog veiligheidshalve in de vorm goot van een verhaal over de Romeinse mythologie – een even slimme als behoedzame aanpak. In zijn Göttergespräche (1789-1793) laat hij de bejaarde Jupiter en zijn vrouw Juno converseren. De wijze oppergod beweert dat de tijd van goddelijk ingrijpen inmiddels toch echt voorbij is. ‘Zou ik de mensen nou werkelijk door bliksemstralen en donderslagen verstandiger moeten maken?’ zo vraagt hij Juno smalend.

Wieland stelde Jupiter voor als iemand die kennis droeg van de recentste uitvindingen en die inmiddels verlicht genoeg geworden was om zich aan de nieuwe tijden aan te passen en zich niet door vergeefs machtsvertoon belachelijk te maken. Want, zo maakte Wieland via Jupiter duidelijk, Franklin had het bewijs geleverd dat niet het goede of slechte gedrag van de mensen de richting van de bliksem bepaalde, maar de nabijheid van metalen voorwerpen, hoge bomen of torenspitsen.
    
Spelen met onweer
Dat nu een van de meest onberekenbare en gevaarlijke natuurverschijnselen getemd kon worden, kreeg gaandeweg gevolgen voor het natuurbeeld. Hoe grillig de bliksem er ook uitzag, door menselijke inspanning bleek deze toch in te passen in een als harmonieus beschouwde kosmos. Verlichte burgers mochten de wereld onbekommerd bestuderen. En dat gebeurde naar hartenlust, aan universiteiten en in wetenschappelijke organisaties zoals het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Er waren bovendien handige jongens die met elektrische instrumenten rondreisden en her en der tegen betaling voorstellingen gaven. Een even leerzaam als aangenaam vermaak was het bijvoorbeeld om de werking van de bliksemafleider te illustreren aan de hand van een technisch schaalmodel, een zogeheten donderhuisje.
 

Willem Roelofs, Landschap bij naderend onweer (1850). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4868 / PD)
Willem Roelofs, Landschap bij naderend onweer (1850). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (SK-A-4868 / PD)

 

Toch liet onweer zich het best bestuderen in de vrije natuur, en dan het liefst met een replica van Franklins beroemde vlieger. Want wat was er, zo merkte het 18de-eeuws tijdschrift De Denker in 1772 op, ‘wonderlyker dan honderd Blixempylen uit de donkere wolk, nu naar boven, dan naar beneden of naar de zyden uitgeschoten, in de hemelsblaauwe donker geworden lucht te zien schitteren, en oogenblikkelyk daarin verdwynen?’

Nu de waarnemers het zich konden permitteren van natuurgeweld te genieten omdat het gevaar met enkele technische aanpassingen geweken was, kon de angst verdwijnen en werd de natuur gaandeweg een plaats om je te ontspannen en op adem te komen, of om je desgewenst over te geven aan vrome overpeinzingen. De natuur, ook de ‘wilde’ natuur zoals die zich bijvoorbeeld liet zien in watervallen, stormen en onweer, werd tot op zekere hoogte een goede buur of soms misschien wel onze beste vriendin.

Aan het spannende en verrassende onweer vielen zelfs esthetische genoegens te beleven. Er ontstond ruimte om met het onweer te ‘spelen’, niet alleen door middel van donderhuisjes maar ook in de kunst. Bijna eindeloos is het aantal gedichten en romans uit de late 18de eeuw waarin onweersscènes voorkomen. Uitvoerig werd er ook met donder en bliksem gespeeld in de muziek, bijvoorbeeld door het onweer na te bootsen op een imposant instrument als het kerkorgel. De Duitser Joseph Vogler (1749-1814) – zowel componist als uitvoerend musicus – maakte dat soort orgelconcerten door heel Europa omstreeks 1790 bijzonder populair.

Schilders ten slotte lieten zich evenmin onbetuigd: op tal van grote doeken beeldden ze heftige taferelen af, waarop de mens in al zijn nietigheid het onderspit lijkt te delven tegen het verheven natuurverschijnsel van het onweer. Beroemd is het schilderij van de Zwitser Kaspar Wolf (1735-1783) uit 1774-1775 waarop de bliksem inslaat op het benedengedeelte van de Grindelwaldgletsjer; de enige levende wezens zijn gemzen die zich uit de voeten maken. Bij zulke schilderijen kon de beschouwer ‘lekker griezelen’.
 

Rechtsonder de gemzen die wegvluchten voor het onweer. Caspar Wolf, Gewitter und Blitzschlag am unteren Grindelwaldgletscher (ca. 1774). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Rechtsonder de gemzen die wegvluchten voor het onweer. Caspar Wolf, Gewitter und Blitzschlag am unteren Grindelwaldgletscher (ca. 1774). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Hemelvuur doodt insecten
Romantisch huiveren ten overstaan van de gevaren van de ongerepte natuur was een luxe die je je pas kon veroorloven als je je fundamenteel veilig voelde. De bliksemafleider hielp daarbij, een milder godsbeeld was stellig een tweede factor van betekenis. Diep waren verlichte mensen overtuigd van Gods goedheid en van de voortreffelijkheid van zijn zuivere schepping.

Natuurstudie bleef in de 18de eeuw onlosmakelijk verbonden met de godsdienst, zo blijkt ook uit een vertoog over (donder)wolken in De Denker in 1772: ‘Heft uwe oogen op om hooge en ziet, wie deeze dingen geschapen heeft […] wat kan aangenaamer zyn dan Hem, wiens Wysheid en Goedheid zo onbeperkt voor my is als zyne Almagt, in myne tegenwoordigheid te zien werken?’ Wie er oog voor wilde hebben, zag overal op aarde de majesteit en het wijze beleid van de Schepper. Zo gold als modern inzicht dat het hemelvuur schadelijke insecten doodde en de lucht zuiverde van ‘kwade dampen’.

De Schepper stond zelf garant voor zijn creatie en had in zijn goedertierenheid de mens de middelen verschaft om aan allerlei gevaren het hoofd te bieden. Ook een optimistischer mensbeeld vormde onderdeel van het toegenomen gevoel van veiligheid. De menselijke natuur heette niet langer door de zondeval bedorven, maar er werd nu juist beklemtoond dat de Heer de mens ‘recht’ had geschapen, met een edele ziel. Daarmee kreeg de sterveling in de verlichte geschriften een nieuwe morele waardigheid en nam de vrees voor Gods toorn (die door het toegenomen menselijke zelfvertrouwen toch al op zijn retour was) de geesten veel minder in beslag.
 

Het ontwerp voor het Duitse slot Hainewalde, dat in oktober 1781 een bliksemafleider kreeg. Christan Erdmann Mirus, Blitzableiter am Schloss Hainewalde (1781). Bron: Wikimedia Commons (PD)
Het ontwerp voor het Duitse slot Hainewalde, dat in oktober 1781 een bliksemafleider kreeg. Christan Erdmann Mirus, Blitzableiter am Schloss Hainewalde (1781). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Niet voor niets werd Benjamin Franklin vaak vergeleken met de mythische figuur van Prometheus, die het vuur van de goden had gestolen en de mensen daarmee gelukkig had gemaakt. Zo had de Amerikaan de vrees voor het hemelvuur weggenomen en het mogelijk gemaakt dat risico-objecten van afleiders werden voorzien. Gruwelijke catastrofes zoals in het Italiaanse Brescia waar in 1769 zo’n 3000 mensen omkwamen bij een door blikseminslag veroorzaakte explosie van een kruitmagazijn, konden voortaan worden voorkomen.

Ongelukken stimuleerden vaak de installatie van afleiders. De eerste in Europa werd in 1760 aangebracht op de vuurtoren van Plymouth omdat de vorige, houten toren na een inslag door brand was verwoest. In de jaren ’70 en ’80 volgde het vasteland geleidelijk aan. De eerste in Nederland was op een kasteel bij Velp, in 1778.

De mensheid had zo een forse stap gezet op het lange pad van de vooruitgang. Wat nu bereikt was, zou toch eveneens op andere terreinen, bijvoorbeeld op het vlak van de inenting, haalbaar moeten zijn? En welke vergezichten opende de nieuwe stoommachine? Al bleven vrome gelovigen er nog lang anders over denken en al was zeker niet bij iedereen de angst voor het onweer geweken, de bliksemafleider leek samen met andere uitvindingen vooral grote beloften voor de toekomst in te houden.

 

Dit artikel verscheen eerder als ‘Onweer! Van straf Gods tot verheven schouwspel’ in Geschiedenis Magazine 2020-7.

Delen: