Ongezien de Rijn over

Vorige week overleed oud-verzetsstrijder Loek Caspers (95). Vanaf haar negentiende smokkelde ze wapens, werkte ze als koerier en bracht ze Joodse kinderen naar schuilplaatsen. Na de oorlog was Caspers secretaris van de Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945. Samen met haar werkten wij aan een artikel over ‘crossers’ over de Rijn na de Slag om Arnhem (1944), gebaseerd op haar boek Vechten voor Vrijheid. Oorlog en verzet op de Utrechtse Heuvelrug (2008). Neergekomen piloten en parachutisten hadden toen namelijk nog weleens hulp van het verzet nodig.

Een geallieerde parachutist maakte deze foto van de landingen in Nederland tijdens Operatie Market Garden (1944) (publiek domein via Wikimedia Commons) 

 

In 1944 ontstond een nieuw woord in het Nederlands. De geallieerden waren al geland in het zuiden – op 20 september 1944 was Nijmegen bevrijd – maar boven de rivieren zaten de Duitsers nog. Het verzet hielp mensen van bezet naar bevrijd gebied; dit werd ‘crossen’ genoemd en verzetsmensen die geallieerden op zo’n tocht begeleidden, heetten ‘crossers’. Ze waren zeer nodig: nadat duidelijk was geworden dat de geallieerden de Slag om Arnhem verloren hadden, trokken ze in de nacht van 25 op 26 september 1944 terug over de Rijn. Canadese genietroepen staken de hele nacht met boten van even ten oosten van Driel de rivier over naar waar de airbornes zich verzameld hadden. In totaal werden die nacht 2.200 man geëvacueerd, maar velen konden niet mee. Ze zaten zonder transport op de noordoever van de Rijn. Een groot aantal ging zwerven over de Veluwe, zocht onderdak bij boeren en wachtte op betere tijden. Er waren ook gewonden bij. Het verzet moest hun burgerkleding bezorgen en had de haast onmogelijke taak om al deze mannen, ruim 300 in totaal, te verzorgen.

De ontsnappingsroute

Er kwam een ontsnappingsroute tot stand nadat twee geallieerde officieren bij toeval op de Heuvelrug verzeild raakten, met hulp van crossers de Rijn overstaken en bevrijd gebied bereikten. De twee, de Canadees Leo Heaps en de Brit Alan Kettley, zaten op 25 september 1944 in een trein die met een grote groep geallieerde krijgsgevangenen naar Duitsland zou vertrekken maar ze zagen kans tussen Stroe en Apeldoorn uit de trein te springen. Treinen reden in die tijd heel langzaam omdat de Duitsers bedacht waren op versperringen op de spoorlijn. Ze waren van plan naar de kust te gaan en dan te proberen daar een boot te bemachtigen om de Noordzee over te steken. Het liep echter anders. Na een uitputtende wandeling kregen ze gastvrijheid op een boerderij. Vervolgens hielp een boer hen om in contact te komen met iemand van de brigade Veluwe van de Raad van Verzet, en via hem met Captain King. Dit was de schuilnaam van een officier die in de omgeving Maarsbergen-Scherpenzeel zat voor de SAS, een Britse legereenheid die agenten achter de linies dropte om voorbereidend werk te doen voor het aanrukkende leger.

Eenmaal op de Heuvelrug bracht Bep (Bé Labouchere) de twee militairen naar ‘post 4’ (de verzetscode voor een bosperceel bij Maarn). Ze fietsten achter haar aan, soms over smalle bospaden, wat voor mensen die niet gewend waren te fietsen wel eens moeilijk was. Op post 4 kwam 'Piet de Springer', de schuilnaam van Engelandvaarder Jan de Bloois. Hij bracht hen naar Langbroek en gaf hun een revolver. Ze vervolgden hun tocht naar de oever van de Rijn via de genoemde route. Piet zette hen over in een klein bootje en ging terug toen hij zag dat volgens afspraak aan de overkant Hent Kok stond te wachten om hen mee te nemen naar zijn moeder in Maurik. Mevrouw Kok, een weduwe, had een groot gezin, maar altijd ruimte voor onderduikers. Zij werd door de verzetsmensen Moeke Kok genoemd. Vandaar gingen Heaps en Kettley naar Tiel, waar iemand uit een andere verzetsgroep hen over de Waal roeide.

Jan de Bloois (schuilnaam: Piet de Springer) Foto: RHC Zuidoost Utrecht, Archief Loek Caspers.

 

‘Haal ze eruit’

Aangekomen in het bevrijde gebied stelde Heaps aan de Engelsen voor alle gestrande airbornes via een dergelijke route terug te halen. Intussen was ook de Engelse luitenant-kolonel David Dobie, commandant van het eerste Parachutistenbataljon, op zijn onderduikadres bij 'Bill' in Ede druk bezig plannen te maken. Hij wilde in één keer 150 man door de frontlijn naar Nijmegen brengen. De bedrijfstelefoonlijn van de Provinciale Gelderse Electriciteits Maatschappij (PGEM) in Ede had een verbinding met de vestiging in Nijmegen. Daardoor kon hier getelefoneerd worden naar de geallieerde inlichtingendiensten en de militairen in bevrijd gebied. Dit gebeurde later inderdaad volop bij de voorbereidingen.

Dobie vertrok op 16 oktober uit Ede en ging naar King. Er was haast geboden, want de Duitsers waren van plan een week later Tiel te evacueren en dan kon men niet meer via deze stad reizen. Dobie volgde, geholpen door crossers in Maarn en Langbroek, dezelfde route als Heaps naar Nijmegen. Na een moeizame tocht langs allerlei verbindingsofficieren die niet zo direct het belang van Dobies verhaal begrepen, zag hij kans bij luitenant-generaal Dempsey in Eindhoven te komen, die toestemming moest geven om de soldaten de Rijn te laten oversteken. Hij gaf het bevel: ‘Haal ze eruit.’

Pegasus I geslaagd

De eerste ontsnappingspoging op 22-23 oktober 1944 werd Pegasus I genoemd, naar het gevleugelde paard uit de Griekse mythologie; dit was het embleem van de luchtlandingstroepen. Het was niet eenvoudig om zoveel airbornes, die zich op verschillende plaatsen bevonden, over de  ontsnappingspoging te vertellen én te zorgen dat ze op een bepaalde tijd op de juiste plek waren. Aanvankelijk had men tussen de Grebbeberg en Wageningen de rivier willen oversteken, maar daar was om de honderd meter een Duitse machinegeweerpost en er werd om het half uur gepatrouilleerd. Het werd daarom een punt iets ten westen van Renkum.

Als datum werd 23 oktober vastgesteld. Op de 20ste werd echter bekend dat de bevolking van Bennekom vóór 22 oktober moest evacueren. Dit betekende dat het plan met 24 uur vervroegd werd. Voordeel was dat er zoveel mensen op de been waren vanwege de evacuatie, dat de airbornes niet zo zouden opvallen. Tussen Ede en Lunteren zaten circa tachtig airbornes in een schaapskooi en op boerderijen. Bij Oud Reemst ten oosten van Ede zaten nog veertig man in een schaapskooi. Allen verzamelden zich nu in de omgeving van hotel ‘Nol in ’t Bosch’ ten noordwesten van Renkum. Door de drukte op de wegen vanwege de evacuatie kon dit veilig overdag gebeuren. Met verzetsmensen als gidsen werden vervolgens kleine groepjes naar Bennekom gebracht, waar ze in een bos de nacht van 21 op 22 oktober konden doorbrengen. Daar kregen ze uniformen en wapens.

Op de avond van 22 oktober om 21.30 uur begon de tocht naar de Rijn. Er was een lange colonne van 138 airbornes, tien Nederlanders die toestemming hadden gekregen om mee te gaan en twee Russische krijgsgevangenen die van het vliegveld Deelen waren gevlucht. Ze gingen dwars door de weilanden tussen Renkum en de voet van de Wageningse Berg. Om half een ’s nachts staken ze de straatweg Renkum-Wageningen over en toen ging het door de uiterwaarden naar de rivier. De Amerikanen hadden al enkele nachten daarvoor lichtspoormunitie afgeschoten, zodat de Duitsers geen argwaan kregen toen het deze avond weer gebeurde.

Terwijl vijftien Amerikanen voor de beveiliging van de noordoever zorgden, staken de mannen in 23 boten de Rijn over. Om twee uur was de operatie afgelopen. Een Rus was onderweg verdwenen, alle anderen waren veilig aan de overkant aangekomen. Alleen majoor Hibbert liep ernstig beenletsel op toen zijn jeep in het donker botste met een andere jeep. Diezelfde avond kwam er een boodschap over de BBC: ‘Message for Bill, everything is well, all our thanks’.

Pegasus II mislukt

Gezien dit succes kwam er op 17 november een Pegasus II, want er zwierven nog altijd veel airbornes op de Veluwe rond. Deze poging mislukte echter, deels omdat de Duitsers de hele zuidelijke Veluwezoom ontruimd en versterkt hadden. Maar ook omdat de rechtstreekse telefoonverbinding met het bevrijde gebied op 16 november verbroken werd. De Duitsers hadden lucht gekregen van het clandestiene gebruik: een van de mannen die met Pegasus I ontkomen was, had in een interview met de Engelse krant News Chronicle gezegd dat het zo fantastisch was dat de Nederlanders vanuit bezet gebied met de geallieerden konden bellen. Maar Engelse kranten gingen mee op de dagelijkse vlucht naar Lissabon, waar ze door Duitse spionnen werden gespeld... Bovendien, heel Fleet Street gonsde reeds dagen van de verhalen over Pegasus I voor de nieuwe poging. Slechts zeven mannen bereikten ditmaal de overkant van de Rijn.

Sommige militairen die over hadden willen steken vonden de weg naar hun oude onderduikadres terug, anderen kregen elders onderdak bij boeren en burgers op de Veluwe. Het leek beter om in kleine groepjes te crossen en dit ging voortaan net als bij de eerste twee militairen via de verzetsgroepen op de Heuvelrug en Langbroek. Capt. King gaf dan via zijn zender de namen en legernummers door van degenen die in aantocht waren. De mannen verbleven bij schuiladressen in de buurt, en als de dag daar was staken ze bij Den Duinen, ongeveer tegenover Maurik, waar de oversteek het kortst is, de rivier over. Piet de Springer had hier een bootje in het riet verborgen. In Maurik belandden ze meestal bij 'Moeke Kok' , een centraal punt in de pilotenlijn en dan door naar Tiel waar ze over de Waal het bevrijde gebied bereikten.

 

Kaart met de routes van operaties 'Pegasus I' en 'Pegasus II'. Voor Pegasus I werd verzameld bij 'Nol in 't Bos' en de daar bijeengekomen groep volgde in de nacht van 22 op 23 oktober '44 van Oranje Nassau-Oord naar een pad naar de uiterwaarden waar zij de Rijn konden oversteken. Voor Pegasus II werd verzameld in Lunteren. De bedoeling was dat de daar gevormde groep in twee nachtelijke marsen de Rijn zou bereiken bij Heteren. Kaart uit Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog 1939 - 1945 Deel 10b door L. de Jong (1981) (publiek domein via Wikimedia Commons) 
 

Mooie Engelse laarzen waren verdacht

Een eenvoudiger maar ook riskante manier om te crossen was de veerpont nemen die van Amerongen naar Eck en Wiel voer. Deze pont is de hele oorlog blijven varen. Het probleem van een veerpont was, dat men geen kant op kon als er bij aankomst plotseling controle was. De mooie laarzen die de Engelsen droegen, terwijl de Nederlanders al sinds lang geen schoenen meer hadden kunnen kopen, vielen natuurlijk erg op. Ook was er altijd de kans dat een vriendelijke medereiziger een gesprek wilde aanknopen. Het was verdacht als er dan geen antwoord kwam.

In Amerongen waren drie veermannen. Een van hen waarschuwde verzetsman Chris Cornelisse als er Duitsers op de pont waren. Met deze pont brachten Chris en zijn makker Coen Esveld drie keer een groep van zes piloten over. Ook Coens broer Berend, die in het verzet Flip heette, ging een keer mee. De derde keer kwamen er tot hun schrik, kort voordat ze zouden afvaren, twee Duitsers op de pont. Deze keken argwanend naar de mooie laarzen die de Engelsen droegen. Het zag er naar uit dat ze vragen zouden gaan stellen. Coen zei toen tegen Chris: ‘Jij die en ik die’. Ze pakten elk een Duitser beet en zetten hem overboord.

Daarna waren er geen crossings meer per pont maar uitsluitend per roeiboot. Het vergde een grote kennis van zaken om mensen veilig de rivier over te zetten want de Rijn stroomde toen veel sneller; de stuw en het recreatie-eiland bij Maurik die de stroomsnelheid beïnvloeden, waren er nog niet.

Er werd in de drukke tijd drie of vier keer per week gevaren, soms meerdere keren per dag. Soms was er een grotere boot ter beschikking. Zo zijn groepen van negen, elf en vijftien man overgezet. Soms waren het er maar een of twee. In totaal crosten hier naar schatting ruim 70 mannen.

De spil van de crossings in dit gebied, Piet de Springer, werd op 30 december doodgeschoten toen hij bij een toevallige arrestatie vluchtte. De Duitsers wisten niet wie hij was, en zijn werk werd niet verraden. Maar het werd gaandeweg toch te gevaarlijk om via de Betuwe naar de geallieerden te reizen. Hier werd begin 1945 veel gevochten, er waren veel Duitse patrouilles en de Duitsers hadden nu de beschikking een permanente uitkijkpost bij Leersum: een 14 meter hoge toren op een graftombe. De crossings hier waren voorbij.

De Donderberg met daarop de Tombe van Nellesteyn: de 14 meter hoge uitkijkpost bij Leersum waar de Duitsers over beschikten (Foto uit 2012, publiek domein via Wikimedia Commons) 
 

Problemen met de geallieerde onderduikers

Caspers: "In het voorjaar van 1945 waren er zoveel piloten in Leersum, dat de bekende opvangadressen vol zaten. Ila van den Bosch, dochter van de afgezette burgemeester, probeerde alles om adressen te vinden. Dat lukte bij mevrouw Loudon. Die had een schuur die eigenlijk een klein huisje was. Er waren ramen in en er was water in aangesloten. In de wandeling werd dit het kippenhok genoemd. De piloten werkten om de beurt in de tuin en hakten hout om wat buitenlucht te krijgen. Op een dag zagen de Loudons en Ila het raam van het kippenhok opengaan. Tot hun ontzetting moesten ze toezien hoe een pan met spek en spekvet omgekeerd werd, zodat dit kostbare voedsel in de tuin terecht kwam. Zelf hadden ze al heel lang zo’n delicatesse niet meer gehad. De piloten vonden het heel gewoon dat ze te eten kregen en realiseerden zich niet dat de voedselsituatie voor ons heel precair was en dat mensen hun leven waagden om hen eten te bezorgen.

Het was ook moeilijk om hun uit te leggen waarom ze niet meteen verder konden, dat er per keer maar een beperkt aantal crossers mee kon en dat er alleen bij een bepaalde maanstand gecrost kon worden. Bij volle maan was het te licht, dan konden Duitsers al van verre zien wat er gebeurde. Bij nieuwe maan was het te donker. Daartussen in waren enkele dagen met genoeg maar niet te veel licht. De piloten hadden over deze ‘dwingelandij’ een liedje gemaakt op de wijs van Sarie Marais. Dat zongen ze dan zo zacht dat de woorden niet te verstaan waren, maar toen ze weggingen zongen ze het hardop. Het lied luidde:

In days long ago // Before the Gestapo // Before men had ever left the ground // The Spanish inquisition // Was the one thing to avoid // Today it is the Dutch underground"

 

Het vervalste persoonsbewijs van Caspers. "Loek" was haar schuilnaam, maar na de oorlog besloot ze deze naam te houden. Foto: RHC Zuidoost Utrecht, Archief Loek Caspers.


Dit is een ingekorte versie van een niet eerder verschenen artikel uit de portefeuille van Geschiedenis Magazine. In dit artikel zijn passages verwerkt uit Loek Caspers' boek Vechten voor Vrijheid. Oorlog en verzet op de Utrechtse Heuvelrug, Uitgeverij Verloren, 2008 (2e druk).

 

 

Delen: