Onderduikhol in Drenthe

Lang niet alle onderduikadressen waren zo relatief gerieflijk als het Achterhuis van Anne Frank. Samen met haar familie beschikte ze er over een vrij ruim appartement, compleet met (provisorische) keuken en badkamer. Aan de andere kant van het spectrum zaten mensen verscholen in kieren en gaten, verstoken van bewegingsvrijheid. Soms besloten mensen zelfs letterlijk ondergronds te gaan.

Schuilen in het bos
Jacob Wiersema, een agrariër uit Groningen, was zo iemand. Toen hij in juni 1943 van de bezetter een oproep ontving om zich als reserveofficier te melden voor krijgsgevangenschap, piekerde hij er niet over om te gehoorzamen. Dit betekende dat hij zich niet meer op straat kon vertonen. Via een gemeenschappelijke vriend kwam hij in contact met Everhard Everts, een Groningse houthandelaar die eigenaar was van een vrij omvangrijk, dicht bos nabij het dorpje Anloo. Zou hij zich daar niet in kunnen verschuilen? Everts stond het toe, maar wilde er zelf verder niets mee te maken hebben; Wiersema moest zelf maar zorgen voor zijn voedsel en onderkomen.

Wiersema liet zich niet afschrikken door de weinig toeschietelijke boseigenaar. Op een geschikte plek zette hij een tent neer en begon hij te graven, net zo lang totdat hij een flink hol had gecreëerd. Met boomstammen maakte hij vervolgens een dak, dat hij afdekte met heideplaggen en een laag bosstrooisel. Een toevallige voorbijganger zou het hol niet opmerken. Wiersema maakte het hol aan vier zijden bereikbaar - mocht hij willen ontvluchten, dan kon hij verschillende richtingen op.

Gedenkmonument bij Landgoed Terborgh waar het onderduikershol gegraven was. Foto door Frits Pentenga via Wikimedia Commons
 

Afhankelijk van 'goede' inwoners
Na voltooiing van het graafwerk ging Wiersema permanent in het boshol wonen. Hij kreeg al snel gezelschap van twee andere onderduikers. Gedrieën woonden zij maanden onder de grond. Niet dat ze nooit bovengronds kwamen: ze legden overal in het bos, dat ze al snel op hun duimpje kenden, strikken om wild te vangen. Voor de rest van hun eten waren ze afhankelijk van wat ‘goede’ inwoners van Anloo, die een vaste plek in het bos neerlegden. Die plek was alleen te bereiken via een greppel - slim, want zo lieten ze geen voetsporen achter.

K18
Toch werd het de onderduikers op een gegeven moment te link; er waren geruchten dat er iemand van de Sicherheidsdienst (SD) van het bestaan van het hol wist. De onderduikers vluchtten en zochten een ‘normale’ onderduikplek bij gastgezinnen in de omgeving. Maar het bleek vals alarm; het onderduikhol werd niet ontmanteld. Sterker, de Ordedienst (OD), een grote verzetsorganisatie, stuurde in de loop van 1944 tal van verzetslieden naar het onderduikhol, dat ‘K18’ (naar een al voor de oorlog beroemde onderzeeër) werd genoemd. Op het hoogtepunt bood het onderdak aan liefst twaalf personen - dan stonden er ook tenten bij.
Op een noodlottige dag in 1944 was het afgelopen. Een groep van tweehonderd Duitsers hield een oefening op de hei bij het bos. Hun honden roken de vleeslucht van het gebraden wild.

Schuilplek wordt graf
De bekendste onderduiker van Anloo, verzetsleider Pieter Schreuder, werd op 8 april 1945 samen met 9 anderen gefusilleerd op een dramatische plek: het onderduikhol zelf. De SD’er die de executie van deze 10 verzetsmensen moest regelen, was destijds ook bij de ontdekking van het hol geweest. Het gat in de grond, dat aan zoveel mensen onderdak had geboden, was een graf geworden.

De afgelopen jaren is archeologisch onderzoek verricht naar de overblijfselen van het onderduikhol. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de vereniging Historisch Anloo.

Dit artikel verscheen in de rubriek 'Gezichten van de onderduik' in het juni-nummer van Geschiedenis Magazine.

 

 

Delen: