Martin Luther King spreekt in Washington

Martin Luther King was een doorgewinterd spreker. Maar aan het slot van zijn beroemdste toespraak, op 28 augustus 1963 bij de Mars naar Washington voor werk en vrijheid, daar waar hij zijn gehoor begon te vertellen van zijn droom over de toekomst van Amerika, was hij eigenlijk zijn tekst kwijt.

Hij week door de enthousiaste reacties van het publiek af van zijn voorbereide verhaal en raakte de draad kwijt. Misschien aangevuurd door gospelzangeres Mahalia Jackson, die vlak bij het podium stond en “Tell them about the dream, Martin” riep – hij heeft nooit toegegeven dat hij haar hoorde – eindigde hij zijn redevoering hartstochtelijk en meeslepend voor de vuist weg en flarden tekst uit oude preken herhalend. Het ging over zijn visioen van zijn vier jonge kinderen, straks levend in een natie waarin ze niet worden beoordeeld naar de kleur van hun huid, maar naar de aard van hun karakter.

Meer geschiedenis? Meld je aan als abonnee van Geschiedenis Magazine

Demonstratie tot in de details gepland

Kings toespraak sloot de demonstratie af. Ruim 200 000 mensen waren op deze hete zomerdag naar de hoofdstad gekomen voor toespraken en muziekoptredens van onder anderen Joan Baez en Bob Dylan. Er was een ongekende politiemacht op de been, want zoveel politiek bewuste zwarten bij elkaar, dat kon gevaarlijk worden. Ziekenhuizen hielden hun operatiekamers vrij. De verkoop van alcohol was in de stad verboden. Duizenden militairen stonden paraat. De zwarte organisatoren zelf hadden logistiek en programmering tot in details gepland, om relletjes en plunderen te voorkomen.

De dag verliep probleemloos. Het was de eerste massabijeenkomst die de landelijke radio en televisie haalde, de eerste keer ook dat zwarten in de Verenigde Staten op een positieve manier in het nieuws waren. De verbazing van sommige commentaren over de serieuze waardigheid en vriendelijke instelling van de voornamelijk zwarte demonstranten, die zo gedisciplineerd en kalm hun wensen uitten, en over de kundigheid van de vrijwillige ordebewakers spreekt boekdelen over het imago van zwarten. Ook internationaal was er veel media-aandacht; in negen steden waaronder Den Haag werden solidariteitsmarsen gehouden.

 

De duizenden mensen die op 28 augustus 1963 aanwezig waren in Washington om naar de toespraak van Martin Luther King te luisteren (foto: United States Marine Corps (US Government Photo), publiek domein via Wikimedia Commons)

 

Waterkanonnen en honden

Het was niet de eerste keer dat de zwarte burgerrechtenbeweging een demonstratie in Washington hield, maar voor deze was wel verreweg het meeste animo, omdat de gemoederen hoog waren opgelopen over de reactie in het zuiden op de vrijheidsstrijd van de zwarten. De vrees dat jongeren in Washington uit frustratie door het lint zouden gaan, was niet ongegrond. De burgerrechtenbeweging had in de jaren vijftig een nieuw momentum gekregen, maar politie, ondernemers en overheden in het zuiden bleven zich met grof geweld verzetten tegen verandering. Er waren al vele gewonden en ook doden gevallen. Steeds vaker kwam dit echter op televisie, voorjaar 1963 nog vanuit Birmingham in Alabama waar de politie waterkanonnen en honden inzette tegen zwarte demonstrerende kinderen. President John F. Kennedy moest wel reageren en kondigde aan een federale wet op de burgerrechten in te dienen. Om druk op zuidelijke congresleden uit te oefenen – partijgenoten van Kennedy maar voorstanders van segregatie – werd besloten in augustus opnieuw een mars in de hoofdstad te houden, mede op initiatief van King.

 

King niet voor iedereen koning

King was het boegbeeld van de mars en voor velen ook (nog steeds) van de beweging als geheel, maar hij vertegenwoordigde niet iedereen die daarin actief was. Zijn methode was omstreden. Sommige radicale jongeren noemden het een aanfluiting om een demonstratie te houden terwijl veel zwaarder geschut nodig was. Wat loste een beetje demonstreren nu op? Volgens jongerenleider Malcolm X was het geen mars maar een farce, daar in Washington. Kings botsing met de radicale vleugel, bekend van de latere jaren zestig, dateert al uit deze tijd.

Kings aanpak kreeg ook kritiek vanuit de meer behoudende hoek. Hier vreesde men het risico van mislukking en daarmee gezichtsverlies. Naar de buitenwereld hielden de leiders van de verschillende facties binnen de burgerrechtenbeweging de schijn van eenheid op, maar binnenskamers waren er voortdurend ruzies, discussies, vergaderingen, vijandelijke moties, tactische telefoontjes campagnereizen, enzovoorts. Dit alles om acties voor te bereiden en pers en politici te bewerken, maar vaak ook om de verschillende organisaties binnen de beweging over te halen. De meningsverschillen omtrent de juiste strategie bestonden al lang.

 

Ontmoeting tussen Martin Luther King en Malcolm X bij het debat over de Civil Rights Act op 26 maart 1964. (foto: Marion S. Trikosko, U.S. News & World Report Magazine, publiek domein via Wikimedia Commons

 

Waardig je rechten opeisen

Een van de belangrijkste en oudste spelers in het veld was de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP), gesticht in 1909. Deze wilde via de rechter of de politiek juridische maatregelen afdwingen. In 1954 had dit een baanbrekende overwinning opgeleverd, toen het Hooggerechtshof wettelijke segregatie in openbare scholen ongrondwettig verklaarde.

Juridische triomf maakte de segregatie echter niet ongedaan. De teleurstelling hierover leidde halverwege de jaren vijftig tot nieuwe vormen van protest. Rond Martin Luther King groeide het lijdzaam verzet à la Gandhi: met een groep demonstratief maar vreedzaam en waardig je rechten opeisen. Het ging erom een reactie van de autoriteiten uit te lokken – naar verwachting was die agressief en zou de pers erop afkomen. Betogers moesten bereid zijn de gevangenis in te gaan. Media-aandacht en bewustwording waren het doel.

Daarnaast waren er acties gericht op een direct en tastbaar resultaat. Hierbij waren ook solidaire witte studenten betrokken. Ze hielpen bijvoorbeeld zwarten zich als kiezer te laten registreren. Vanaf omstreeks 1965 braken veel zwarte jongeren met de raciale coalitie. Ze begonnen samenwerking met witte mensen af te wijzen, legden meer nadruk op zwart zelfbewustzijn en zo nodig gebruik van geweld. Ze sloten aan bij het zwarte separatisme waar al vanaf eind 19de eeuw een beperkte groep zwarten voor pleitte: beter in alles met de witte christelijke maatschappij breken en in eigen kring sterk worden. Nu werd het onder andere verwoord door Malcolm X met zijn Black Muslims. In 1966 kwam hiervoor de term Black Power in zwang, maar het hele complex van ideeën erachter leefde al toen King links en rechts aan het lobbyen was voor de mars in Washington in 1963.

 

Ondanks successen niet overal vooruitgang

Kings methode had vooralsnog het meeste succes. Na de mars kwam eerst, in 1964, de wet op de burgerrechten door het Congres, een jaar later een wet op het kiesrecht. Eindelijk kregen zwarte mensen dezelfde rechten als witte. Het oude patroon bleek echter hardnekkig: een wet betekende geen garantie op werk of betere huisvesting. Armoede onder zwarten bleef een groot probleem, discriminatie eveneens. Ook in het noorden. In de zwarte getto’s in de grote steden braken steeds vaker rellen uit en werd er geplunderd.

King, links ingehaald door steeds verder radicaliserende jongeren, schoof nu zelf ook op naar links. Hij bleef geweld afwijzen, maar liet zich zeer kritisch uit over president Lyndon B. Johnson. Diens campagne tegen de armoede ging volgens King niet ver genoeg. De Vietnamoorlog wees hij uit raciale solidariteit af als een neokoloniale onderneming.

King heeft van zijn koerswijziging weinig resultaten kunnen zien. De dag nadat hij een toespraak hield voor vuilnismannen die staakten voor hoger loon, werd hij vermoord, op 4 april 1968.

 

Ontmoeting tussen president Lyndon B. Johnson en Martin Luther King na de ondertekening van de Voting Rights Act (1965) (foto: Yoichi Okamoto, publiek domein via Wikimedia Commons) 

 

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine (jaargang 48 (2013), nummer 5)

Delen: