Joods verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog: “Wij hadden de moed te vechten”

Vanaf het begin van de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 pleegden Joden verzet, dat groeide toen anti-Joodse maatregelen talrijker, bruter en ingrijpender werden. Historicus Ben Braber zoekt naar verhalen van Joden die zich niet neerlegden bij wat de nazi’s voor hen in petto hadden – een vaak onderbelichte kant van de Jodenvervolging. Hij laat ons met enkelen van hen kennismaken.

Tachtig jaar geleden, de deportatie van Joden uit Nederland was in volle gang. Na reeksen maatregelen die de Joden steeds meer afscheidden van de andere Nederlanders, werd op 2 mei 1942 het dragen van de Jodenster verplicht. Joden kregen vervolgens een oproep zich te melden: ze moesten geschikte kleding en stevig schoeisel inpakken, want ze zouden naar ‘een werkkamp in Oost-Europa’ gaan. Op 1 juli kreeg het al bestaande kamp Westerbork, gebouwd als vluchtelingenkamp maar inmiddels bij de bezetter in gebruik als concentratiekamp voor arrestanten, een nieuwe bestemming: het werd ingericht als Polizeiliches Judendurchgangslager. Het eerste transport naar Auschwitz vertrok twee weken later.
 

Verbodsbord op de Amsterdamse bloemenmarkt aan het Singel omstreeks mei 1941. (Stadsarchief Amsterdam)
Verbodsbord op de Amsterdamse bloemenmarkt aan het Singel omstreeks mei 1941. (Stadsarchief Amsterdam)

 

Niet iedereen meldde zich. In totaal probeerden ongeveer 28.000 Joden de deportatie te ontlopen door onder te duiken, dat wil zeggen een op iedere vijf Joden die in 1941 waren geregistreerd. Zij weigerden het deportatiebevel te gehoorzamen, lieten zich niet terroriseren door de Duitse dreiging met het beruchte strafkamp Mauthausen en negeerden het advies van de Joodse Raad om het bevel op te volgen.

Van deze onderduikers werden er bijna 12.000 verraden, ontdekt en toch gedeporteerd, maar ruim de helft werd gered met de hulp van niet-Joden én Joden, die individueel opereerden of in kleine groepen die grotendeels of geheel uit Joden bestonden. Voor juli 1942 hadden zulke groepen al onderduikers verzorgd, wellicht enkele honderden, maar nu groeide dat getal tot duizenden. De voortdurende vraag naar schuilplaatsen, valse papieren, nieuws, voedsel en andere levensbehoeften zoals brandstof betekende een enorme uitbreiding van de clandestiene activiteiten. Judith Oostenbroek herinnert zich “een lawine verzoeken” nadat ze in juli 1942 haar vriend aan een schuilplaats had geholpen. Ze vond meer adressen en moest ‘haar’ onderduikers ook vaak zelf verzorgen. Judith brak haar studie maatschappelijk werk af en werd koerierster in het verzet. Ze overleefde de oorlog.

Wanhopige strijd op leven en dood
Joodse verzetsmensen konden niet iedereen redden, vaak niet eens zichzelf of hun familie. Ze vochten niet alleen tegen een overweldigende Duitse militaire macht, maar ook tegen de bereidheid van de Nederlandse ambtelijke top en leiders van andere organisaties om de vervolging te negeren of zelfs te steunen, en tegen de wijdverspreide onverschilligheid en incidentele collaboratie onder niet-Joden. Bovendien ontwikkelden niet-Joodse verzetsorganisaties, die grote aantallen onderduikers aankonden, zich pas in de laatste twee jaren van de bezetting. Toen was het al te laat voor de weggevoerde Joden: het laatste grote transport uit Westerbork vertrok in september 1943.

 

Foto van Rudolf Breslauer van een transport in 1942 of 1943. Uit het album van Westerbork-commandant Albert Konrad Gemmeker. (Wikimedia Commons)
Foto van Rudolf Breslauer van een transport in 1942 of 1943. Uit het album van Westerbork-commandant Albert Konrad Gemmeker. (Wikimedia Commons)

 

De machteloosheid om de deportatie te stoppen veranderde het karakter van Joods verzet in een wanhopige strijd op leven en dood. Neem Werner Stertzenbach, een Duits-Joodse vluchteling die in Westerbork was geïnterneerd. Hij schreef op 14 juni 1942 aan zijn vriendin Stella Pach, een Nederlandse Jodin die in Amsterdam cursusleidster op een beroepsopleiding was: “Als men de toestand en de mogelijke ontwikkelingen ervan bekijkt, dan kan men wel tot de conclusie komen, dat wij het dieptepunt van onze ellende nog niet hebben bereikt.” Later voegde hij eraan toe, naar aanleiding van een bericht van zijn ouders, die in Duitsland waren gebleven maar nu op een transport naar Polen waren gezet, “zeer terneergeslagen” te zijn over dit “tragische noodlot”.

Werner had contact met de Oosteinde-groep, een verzetscollectief dat zich richtte op de verzorging van onderduikers en verspreiding van illegale bladen; het was genoemd naar de straat achter de Nederlandsche Bank in Amsterdam waar voor de oorlog een opvanghuis was voor Joodse vluchtelingen. Na de deportatie van zijn ouders hielp Werner meer dan twintig mensen ontsnappen uit Westerbork en was hij betrokken bij nog eens twintig succesvolle vluchtpogingen. Hiervoor maakte hij gebruik van het werk dat hij in Westerbork verrichtte aan de riolering, die deels buiten de prikkeldraadomheining lag, en waardoor hij af en toe mensen uit het kamp kon smokkelen, veelal in een kruiwagen of kiepkar. Deze vluchtelingen werden door gewaarschuwde leden van de Oosteinde-groep opgewacht en naar een schuilplaats gebracht. In september 1943 ontsnapte Werner zelf uit Westerbork, waarna hij onderdook en met Stella deelnam aan het verzetswerk van de Oosteinde-groep. De twee overleefden de bezetting.
 

Het vervalste persoonsbewijs van de Joodse Els Kalff-de Hartog – de J van Jood ontbreekt. (Amsterdam Museum)
Het vervalste persoonsbewijs van de Joodse Els Kalff-de Hartog – de J van Jood ontbreekt. (Amsterdam Museum)

 

‘Zelfs als wij zullen verliezen’
Een andere Duits-Joodse vluchteling was Joachim Simon, geboren in 1919 en na de Kristallnacht in Nederland terechtgekomen. Hij was lid van de Palestina Pioniers, een internationale organisatie van zionistische jongeren die zich voorbereidden op emigratie naar Palestina. Van de 820 Pioniers in 1940 in Nederland overleefden er 393 de oorlog, mede dankzij de Westerweel-groep, genoemd naar de niet-Joodse onderwijzer Joop Westerweel. De groep hielp Pioniers onderduiken en regelde voedselbonnen en valse identiteitsbewijzen voor meer dan 200 van hen. Ook zette zij vluchtroutes op naar het neutrale Zwitserland en Spanje. Zo’n 150 Pioniers ontvluchtten Nederland met hulp van de Westerweel-groep: 80 van hen bereikten Spanje, van wie 70 zich in Palestina vestigden.

Joachim hoorde bij de initiatiefnemers van deze groep, maar zijn mede-Pioniers waren het niet allemaal met hem eens. Er werden felle discussies gevoerd – in de Pionier-centra en in brieven – of ze moesten onderduiken en vluchten, zoals Joachim en de andere ‘Westerwelers’ voorstonden, of dat ze zich om religieuze of culturele redenen in hun lot moesten schikken. Moesten ze gezamenlijk met andere Joden de vervolging ondergaan?

Op 20 november 1942 schreef Joachim in een brief aan een vriend dat er ontzettend veel te doen was en hij zijn uiterste best deed, maar “misschien is het al te laat en dan kan ik het nodige niet meer doen. Het is allemaal zo deprimerend, soms zie ik geen mogelijkheid om stand te houden. (…) Het is nog mogelijk tegen het lot te vechten – zelfs als wij zullen verliezen. En als mij morgen een ongeluk overkomt, kan ik volkomen rustig zijn. Ik zal geen moment spijt hebben van wat ik gedaan heb. Wij hadden de moed te vechten en als we faalden is dat ons lot.”
 

Het wapen van verzetsman Tonny van Renterghem. Dit had hij uit een wapendropping voor het verzet. Op de houten kolf de inscriptie ‘Vrijheid 1944’. (Rijksmuseum Amsterdam)
Het wapen van verzetsman Tonny van Renterghem. Dit had hij uit een wapendropping voor het verzet. Op de houten kolf de inscriptie ‘Vrijheid 1944’. (Rijksmuseum Amsterdam)

 

Er overkwam hem inderdaad een ongeluk: hij werd gearresteerd tijdens een van zijn tochten voor de groep, net over de Belgische grens bij Breda. In gevangenschap pleegde hij op 27 januari 1943 zelfmoord, 23 jaar oud.

Liquidaties en represailles
In clandestiene bladen zoals Lichting kwam het gevoel van machteloosheid ook tot uitdrukking. Zo verscheen in het nummer van april 1943 het gedicht ‘Pijl’: Een dankwoord voor dit vergezicht?/
Ik weet toch/ dat het op een vroege dood gericht/ was, en daaruit ontstaan./ De Pijl waarlangs ik vaar/ wijst ook daarnaar./ Wij zullen immers allen weldra/ ondergaan.

De auteur was Edgar Fossan, een pseudoniem van Leo Frijda. Hij leerde voor medisch-analist in de Centrale Israëlitische Ziekenverpleging (CIZ) in Amsterdam en had zich aangesloten bij CS-6, een niet-specifiek Joodse groep die onder andere spionage en sabotage verrichtte. Na het begin van de deportaties hielp CS-6 ook bij vlucht- en onderduikpogingen, maar probeerde daarnaast daadwerkelijk het wegvoeren van Joden te verhinderen. Zo trachtte CS-6 de Hollandsche Schouwburg, een verzamelpunt in Amsterdam voor Joden die op transport naar Westerbork moesten, in brand te steken. Ook pleegde de groep een aanslag op een trein bestemd voor deportatie. Het was tevergeefs.
 

Registratie van opgepakte joden in de Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan. (Wikimedia Commons)
Registratie van opgepakte joden in de Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan. (Wikimedia Commons)

 

Leo’s persoonlijkheid onderging, zoals bij wel meer verzetsmensen, mede door de wanhoop en de spanning een totale verandering: van een stille jongen werd hij als een briesend gekooid beest dat daden verrichtte die eerder ondenkbaar voor hem waren. Begin 1943 was hij een van de CS-6-leden die Nederlandse collaborateurs begonnen te liquideren, zoals Hendrik Seyffardt, hoofd van het Nederlandse Vrijwilligerslegioen van de Waffen-SS, en de NSB’er Herman Reydon, secretaris-generaal op het departement Volksvoorlichting. Leo was nauw betrokken bij hun liquidaties, hoe precies weten we niet; wel is zeker dat hij nog twee verraders vermoordde. Hij werd kort na deze aanslagen gearresteerd, berecht, ter dood veroordeeld en op 1 oktober 1943 gefusilleerd in de duinen bij Overveen, twintig jaar oud.

Het doodschieten van collaborateurs en verraders was controversieel in het verzet, mede omdat de nazi’s keihard reageerden. Als represaille hielden de bezetters razzia’s en executeerden ze gevangenen en gijzelaars. Dit werd dan weer gewroken door verzetsgroepen die tegenstanders ombrachten.

Andere verzetsgroepen, waaronder de Oosteinde- en de Westerweel-groep, zagen af van geweld: vanwege de represailles, uit principe of om praktische redenen, bijvoorbeeld omdat er geen wapens voorhanden waren. Niettemin droegen al de Joden die individueel en in kleine groepen verzet pleegden eraan bij dat in Nederland duizenden Joodse onderduikers, onder wie veel kinderen, de Holocaust overleefden.

Delen: