IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA | Aflevering 9: Mijn oom verloor op alle fronten

Hoe was het om in de oorlog als kleuter ineens bij wildvreemde mensen te worden afgegeven en je eigen naam te moeten inleveren? Je pleegouders dankbaar te moeten zijn terwijl je vooral woede voelde? Wat moet je als je nog jarenlang niet kunt of wilt geloven wat het Rode Kruis in 1949 meedeelt: dat je eigen vader en moeder echt niet meer terugkomen? Lees het bijzondere verhaal van Merlyn (Lieneke) Frank. 

Op een dag stopte er een Engelse auto, een Hillman, voor onze deur. Daar stapten een man en vrouw van een jaar of veertig uit. Ze belden aan. Moeder scharrelde wat in de keuken dus ik deed open. Die mensen kende ik niet maar ze kwamen me wel bekend voor: van een fotootje thuis op het buffetkastje. Ze brachten een enorme doos chocola mee, melk, puur en met noten. 

Na de thee en een paar beladen minuten van aftasten en besnuffelen kwam er een stortvloed aan vragen die ik zo goed mogelijk beantwoordde. Zijzelf vertelden vrijwel niets. Later, veel later zou ik horen hoe gelukkig dit eenvoudige bezoekje ze had gemaakt. Bij diezelfde gelegenheid begreep ik dat ze na ruim twee jaar in een spoorhuisje ondergedoken te hebben gezeten in Den Dolder, ze hadden moeten ontdekken dat hun beider familie was verdwenen, dat die als onkruid was uitgeroeid. Mijn ooms apotheek, in ’41 in goed vertrouwen op naam van een collega gezet, behoorde hem – zo bleek – niet meer toe.

Mijn broertje
Er was ook goed nieuws. Hij had het adres van mijn broertje weten te achterhalen: hij woonde bij een wat ouder kinderloos echtpaar in een heel ander deel van Utrecht. Deze mensen brachten hem groot als was het hun eigen kind, hielden zielsveel van hem en wilden naar buiten voorlopig de waarheid liever niet prijsgeven. Ik kon dus nog niet naar hem toe. Mijn oom had zich voorgenomen alles in het werk te stellen om de kinderen van zijn zuster in huis te nemen, hiervoor eventueel naar de rechter te stappen. En ook een rechtszaak te beginnen om zijn apotheek terug te krijgen.

Lieneke en haar broertje dat nog niet wist dat hij naast zijn zusje zat ongeveer 5 en 8 jaar oud.
 

Dat was nog niet zo eenvoudig, want tot lang, nog heel lang na de grote oorlog zijn er veel kleine oorlogjes gevoerd, gevechten geleverd, schermutselingen geweest en brandjes gesticht die nooit meer geblust of bijgelegd werden. Allemaal vanwege de weeskinderen met al of niet teruggekeerde familieleden en – ook niet onbelangrijk – om teruggave van geroofde materiële zaken. Voor enkele maatschappelijke en private organisaties had dat de hoogste prioriteit. 

Goed in, fout na de oorlog
Joodse organisaties en de Stichting Oorlogspleegkinderen (OPK) waren de hoofdrolspelers op dat lawaaiige, weinig discrete publieke podium. Bij deze laatste stichting zwaaide Gezina van der Molen, een moedige voormalige verzetsvrouw, de scepter. Zij wilde voortaan geen onderscheid meer tussen joodse en niet joodse kinderen en vond dat de joodse wezen niet meer verplaatst mochten worden. Ook niet naar een ver familielid dat uit kamp of onderduik was teruggekeerd. Ze hield er haar reputatie ‘goed in, fout na de oorlog’ aan over. 

Dat Joodse gemeenschappen en maatschappelijke organisaties er heel anders over dachten, zal niet verbazen. Die vonden simpelweg dat de weeskinderen zo snel mogelijk terug moesten naar het oude volk waartoe hun vermoorde familieleden hadden behoord. Het touwtrekken, het moddergooien was begonnen. Allemaal in het belang van het joodse kind. 

Verhuizing naar Twente
Mijn oom verloor op alle fronten. Zijn apotheek kreeg ie niet terug, hij werd ongeschikt bevonden twee jonge kinderen op te voeden (‘deze verbitterde, cynische kinderloze meneer lijkt ons niet de juiste persoon...’, stond in het rapport. Vreemd genoeg werd hij voor mij en mijn broertje Philip wel als voogd aangesteld. 

Vader werd toeziend voogd. Vanwege diens werkzaamheden in het ziekenfondswezen - hij was een beroepsbestuurder, een vergadertijger – verhuisden we naar Twente en dus ook naar een nieuwe school. Ik kwam in de tweede, Theo in de vijfde van het Enschedees Lyceum. 

Ik was een aflaat
Bij een slecht rapport stapte mijn oom onmiddellijk in de auto en reed dan ruim honderd kilometer in zijn Hillman om mij en ook rector van den Berg hiervoor ter verantwoording te roepen. De rector, altijd op mijn hand, gaf dan mild glimlachend uitleg en commentaar dat perspectief bood voor de toekomst. Eens, toen ik voorwaardelijk (‘met taak’) was overgegaan heeft ie dat tegenover mijn voogd zelfs verzwegen. Ik bofte met mijn schoolhoofden. En ook met sommige leraren. 

Zoals die van Duits in wiens woning ik me na weer ‘ns een wegloop exercitie, veilig kon wanen. En ook met meneer Beekman van biologie. Ik was zeer zwak in zijn vak, mijn proefwerken waren vijfjes-of-lager. Niettemin verschenen er altijd mooie voldoendes op mijn rapport. Toen ik tegenover rector Van den Berg eens mijn verbazing hierover uitte, legde die met een krampachtige grijns uit dat meneer Beekman tijdens de oorlog in een middelgrote stad in het Westen des lands had gewerkt en … fout was geweest. 

In die stad was dat alom bekend en die geruchten ontvluchtend was hij in Twente neergestreken om als anonymus een herstart te kunnen maken. Dit was de uitleg voor mijn onverdiende zevens en achten. Ik was zijn aflaat geweest. Er waren in die jaren meer cadeaus die om argwaan vroegen: onbehoorlijk grote boeketten bloemen op verkeerde momenten, een polaroid zonnebril, een kievitsei, een Parkerpen en nog zo wat. Allemaal mooi verpakte aflaatpresentjes. Het ware verhaal daarachter  werd me helaas steeds pas achteraf duidelijk.                                                                                                                                                

Een lastig kind
Mijn scepsis en argwaan, hebbelijkheden die me al vroeg aankleefden, werden er niet minder op. In tegendeel, die werden veel erger en dat kon niemand in mijn directe omgeving ontgaan. Niet zelden kreeg ik etiketten als eigenwijs en onmogelijk opgeplakt, een lastig kind.
 

Volgende week verschijnt de laatste aflevering van IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA. Hierin leest u hoe Lieneke in haar verdere leven omging met wat haar is overkomen en hoe zij hier - zoveel jaren later - op terugkijkt. Vanaf zondag 5 januari op de website van Geschiedenis Magazine

Meer lezen van Merlyn Frank?

Ver weg en heel dichtbij
In 2018 publiceerde Merlyn Frank de roman Ver weg en heel dichtbij. Het gaat over de geschiedenis van een nogal neurotische Joodse vrouw in de nadagen van haar leven. Ze blikt terug op haar bewogen jonge jaren, maar zit ook midden in de verwikkelingen rondom de mysterieuze verdwijning van haar exgenoot, Alfred.

Hierdoor krijgt het verhaal verschillende lagen: de ‘whodunnit’ met betrekking tot Alfred, het contact met haar zoon, de verstoorde band met haar dochter en in grotere context de relatie met vrienden en kennissen, die door haar cynisme en botte gedrag vaak zwaar op de proef werd gesteld. Daarnaast is ze voordurend verwikkeld in broze herinneringen aan lang, lang geleden: aan de oorlog waarin haar familie werd uitgeroeid en die ze zelf ternauwernood overleefde. En dan zijn er ook nog haar overpeinzingen over Jodendom, religie en de staat Israël.

Merlyn Frank, Ver weg en heel dichtbij (Novum Publishers, 2019) € 17,90

Delen: