IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA | Aflevering 7: '...een lastig en ondankbaar joods kind...'

Hoe was het om in de oorlog als kleuter ineens bij wildvreemde mensen te worden afgegeven en je eigen naam te moeten inleveren? Je pleegouders dankbaar te moeten zijn terwijl je vooral woede voelde? Wat moet je als je nog jarenlang niet kunt of wilt geloven wat het Rode Kruis in 1949 meedeelt: dat je eigen vader en moeder echt niet meer terugkomen? Lees het bijzondere verhaal van Merlyn (Lieneke) Frank. 

Verloren tijd
Soms gingen de schuifdeuren dicht. Dan kwamen er mensen op bezoek en werd er gesproken over dingen die andere oren niet mochten horen. Die deuren gingen alleen een stukje open als moeder zich er door moest wurmen met koffie en koekjes. En natuurlijk als die mensen weer weggingen. Toch ving ik wel ‘ns geluiden van vader op over een lastig en ondankbaar joods kind dat- ie uit de klauwen van de moffen had weten te houden. 

Reacties van de anderen die zachter spraken bereikten me dan weer net niet. Dergelijke geluiden zouden in de weken, maanden die volgden ook zonder schuifdeuren steeds vaker en luider klinken. Ik trok het me niet erg aan, vergat het algauw weer, want de langste tijd bij deze familie leek er nu wel op te zitten. Het kon niet meer lang duren en mijn eigen papa zou weer voorlezen en spannende verhalen vertellen, net als vroeger. We zouden de verloren tijd inhalen en alleen maar leuke dingen doen en lekkere hapjes eten.

Geen escorte meer
Op de grote school was Theo’s escorte niet meer nodig. De weg kende ik blindelings. Bovendien had ik nu een fiets, tweedehands, gekregen van een kennis van een kennis wiens kind er uit gegroeid was. Soms fietste een meisje mee dat halverwege woonde. We giechelden, hadden plezier en slingerden over de weg. Op een dag raakten onze sturen in elkaar en boem daar lagen we op de grond naast onze fietsen. Met schrammen en verbogen sturen bereikten we lopend haar huis. Haar vader rechtte de sturen wonderlijk snel tussen zijn knieën, plakte een paar pleisters en het akkefietje was weer achter de rug. 

Alleen als ze allemaal een kruisje sloegen, was het even stil 
Thuis zag alleen Theo mijn pleisters maar naar het hoe en waarom vroeg hij niet. Sinds die ongelukkige kleine botsing  kwam ik vaker bij mijn fietsmaatje over de vloer. Ze had nog drie zussen en twee broers. Het was daar een hele drukte. Vooral aan tafel waar iedereen zo zijn voorkeuren had qua eten, stoelbezetting en gesprekstof. Alleen als ze allemaal een kruisje sloegen, was het even stil. Nadat haar moeder iedereen had opgeschept gaf de vader – een beer van een vent in een te krappe overall – het sein dat er aangevallen kon worden. 

Na de maaltijd sloeg iedereen weer een kruisje en dankte in gebed voor de maaltijd. Ook als die niet gesmaakt had. Het was een voor mij onbekende wereld waarvan ik niets snapte maar het hele gebeuren maakte een prettig geordende indruk en gaf een plezierig gevoel van gemeenschappelijkheid. 

Ik deed mijn best – wie weet zou het later nog ‘ns van pas komen -  om een beetje mee te doen maar op de juiste manier mijn handen vouwen bleef lastig. Met licht gebogen hoofd zweeg ik wel maar mijn ogen gingen niet echt dicht, die gleden vrijuit en ongezien langs de andere tafelgenoten.            

Een broer van mijn moeder
Samen met die kinderen en nog wat buurtgenootjes waren we een tamelijk hechte groep van heel verschillende mensjes, een kluwen die vaak best dik was maar soms weer wat uitdunde. Op een vlakbij ons huis nog braakliggend bouwterrein vol onkruid, paardenbloemen en madeliefjes voetbalden we bijna dagelijks, in weer en wind. Alle deelnemers waren altijd heel gemotiveerd. Bij gebrek aan voldoende spelers was ik meestal vliegende kiep, een rol die me prima paste. Ik rende graag mee naar voren, wilde liefst scoren maar verwaarloosde ook het achterliggende niet.

Van hogerhand was intussen besloten dat het eenvoudige buurtschooltje van meneer Nowee na de tweede klas verruild moest worden voor een opleiding in het drukke centrum van Utrecht. Wie die hand toebehoorde werd pas veel later duidelijk. Het was een heel eind trappen, langs drukke wegen. Soms fietste er een meisje mee dat ook naar die school moest. Mijn terugweg voerde nog wel ‘ns langs meneer Nowee, gewoon om dag te zeggen.  

De hand bleek van iemand die beweerde de broer van mijn moeder te zijn. Vaag wist ik dat er nog ergens een oom moest zijn maar ik kende de man niet, had hem nog nooit gezien. 
 

Eindelijk kreeg Lieneke informatie over haar ouders van het Rode Kruis. Wat ze te horen kreeg vond ze echter moeilijk te geloven. Lees het in aflevering acht van IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA, vanaf zondag 22 december op de website van Geschiedenis Magazine 

Meer lezen van Merlyn Frank?

Ver weg en heel dichtbij
In 2018 publiceerde Merlyn Frank de roman Ver weg en heel dichtbij. Het gaat over de geschiedenis van een nogal neurotische Joodse vrouw in de nadagen van haar leven. Ze blikt terug op haar bewogen jonge jaren, maar zit ook midden in de verwikkelingen rondom de mysterieuze verdwijning van haar exgenoot, Alfred.

Hierdoor krijgt het verhaal verschillende lagen: de ‘whodunnit’ met betrekking tot Alfred, het contact met haar zoon, de verstoorde band met haar dochter en in grotere context de relatie met vrienden en kennissen, die door haar cynisme en botte gedrag vaak zwaar op de proef werd gesteld. Daarnaast is ze voordurend verwikkeld in broze herinneringen aan lang, lang geleden: aan de oorlog waarin haar familie werd uitgeroeid en die ze zelf ternauwernood overleefde. En dan zijn er ook nog haar overpeinzingen over Jodendom, religie en de staat Israël.

Merlyn Frank, Ver weg en heel dichtbij (Novum Publishers, 2019) € 17,90

Delen: