IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA | Aflevering 5: 'Word ik nu weer Lieneke Frank?'
Hoe was het om in de oorlog als kleuter ineens bij wildvreemde mensen te worden afgegeven en je eigen naam te moeten inleveren? Je pleegouders dankbaar te moeten zijn terwijl je vooral woede voelde? Wat moet je als je nog jarenlang niet kunt of wilt geloven wat het Rode Kruis in 1949 meedeelt: dat je eigen vader en moeder echt niet meer terugkomen?
Vrede bleef langer uit dan gehoopt
Alweer gonsde het van de geruchten: de oorlog liep nu toch echt ten einde. De Amerikanen en Engelsen schenen in Normandië geland te zijn en het zuiden van ons land was al bevrijd. Blijdschap alom! Ik was nog steeds niet heel erg lief maar soms toch wel aardig en zeker niet meer zo bokkig als weleer. Echt veel minder.
Vader had namelijk meerdere malen gezegd dat als ik zo bozig bleef mijn papa en mama me misschien niet zouden komen ophalen. Die woorden waren telkens diep ingeslagen. Ik zeulde ze sindsdien altijd met me mee. Dus ik deed heus mijn best. En dat moest ik nog een tijdje zien vol te houden want de vrede waarnaar zo hartstochtelijk werd uitgekeken bleef toch weer langer uit dan door ons allemaal gehoopt.
Stoepkrijt van de Vrumona-buren
In mijn kleuterklasje ging het best goed. Ik leerde grote en kleine blokletters schrijven en ook beter lezen. Elke middag wandelde ik met Floortje almaar wijder wordende blokjes. Soms zwaaiden er ineens spontaan mensen en dan zwaaide ik natuurlijk terug. Ook naar mevrouw en meneer Bokma van de kip. Naast ons woonden Oeleries (Ullrich) Manders en zijn zus Monica. Er waren ook nog Erika en Wilbert maar die waren al min of meer het huis uit.
Hun vader werkte bij de Vrumona fabriek in Bunnik. De moeder, die Duitse met de harde scherpe stem was best aardig. Oeleries – ongeveer mijn leeftijd - liep vaak mee en wilde Floortje af en toe vasthouden. Dan rende die heel hard weg om te plagen en me een beetje bang te maken en dan moesten we heel erg lachen. Met stoepkrijt uit de schuur van de Vrumona-buren tekenden we op de grijze tegels voor ons huis een hinkelbaan voor hink-stap-sprong en nog wat andere spellen.
Meer ruimte
We knikkerden ook wel, ‘stoepranden’, ‘aantikken’ of gewoon in een potje. Monika was in alle drie heel goed en ook fanatiek. Ze wilde graag winnen en dat lukte best vaak. Ze was ruim twee jaar ouder dan ik en al op de grote school. Net als Theo, die zat al in de derde. Hij liep nog steeds elke morgen met me naar school maar onze tijden voor de terugtocht liepen intussen erg uiteen. Nog even wachten op de gang of in de kamer van meneer Nowee zat er niet meer in.
Een enkel keertje bracht meneer me nog wel eens terug en dan praatten we over allemaal leuke dingen. Meer voor de gezelligheid dus. Maar ik kon natuurlijk best alleen. Het lukte zowaar vader daarvan te overtuigen. Dat was fijn want zo kwam er meer ruimte voor iedereen, alles zou soepeler gaan lopen.
‘Wakker worden, wakker worden, het is vrede!’
Het duurde nog best een tijdje maar toen was ie heus toch eindelijk, eindelijk voorbij, die rotoorlog. Ik werd er midden in de nacht voor wakker gemaakt: ‘Wakker worden, wakker worden, het is vrede!’ Ik, slaperig: ‘krijg ik nou weer mijn naam terug, word ik nu weer Lieneke Frank?’ Die vraag kon niet meteen beantwoord worden, er moest over worden nagedacht, liet vader weten.
Naar het ziekenhuis
Al de volgende dag barste de feestvreugde los. Overal wapperden roodwitblauwe vlaggen en liepen mensen te hossen en zingen. Ik was ook heel, heel erg blij. Op de Julianaweg achter ons huis werden motorraces gehouden. Dat was best spannend. Tussen de toeschouwers aan de overkant stond weggedrukt tussen talloze mensenbenen, Floortje. Hij werd bijna vertrapt. Ik moest hem redden. In een domme impulsieve actie rende ik op mijn vriendje af. Een verschrikkelijke klap, een botsing met de volgende aanstormende motor kon niet uitblijven.
Een half uur later lag ik in het ziekenhuis met bezorgd kijkende artsen en verpleegsters om me heen en een hevig geschrokken moeder in de wachtkamer. Zij die een kind moeizaam door de oorlog had gesleept, vertelde ze me later, zag daar datzelfde kind tijdens de bevrijdingsvreugde alsnog sterven.
Puck ging in de prullenbak
Maar het viel mee. Een week later mocht ik met wat kneuzingen en mijn rechterhand in verband, naar huis. Iedereen blij, ook Floortje die me bijna omver sprong. Er wachtten me twee kleine verrassingen: een flink stuk kaas waarom ik maandenlang gezeurd scheen te hebben, wat ik me niet meer herinnerde en …. mijn eigen voornaam Lieneke terug. Het verschrikkelijke Puck ging voorgoed de prullenbak in. Het werd me tamelijk plechtig door vader-met vrouw-naast-zich meegedeeld. Nee, mijn tijdelijke achternaam kon helaas nog niet veranderd maar met dit begin was ik al best blij. De rest zou wel snel volgen.
De oorlog was voorbij. Nu moest Lieneke wachten tot haar ouders haar op kwamen halen. Ondertussen verschenen er lijsten van het Rode Kruis.. Lees het in aflevering zes van IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA, vanaf 8 december op de website van Geschiedenis Magazine.
Meer lezen van Merlyn Frank?Ver weg en heel dichtbij Hierdoor krijgt het verhaal verschillende lagen: de ‘whodunnit’ met betrekking tot Alfred, het contact met haar zoon, de verstoorde band met haar dochter en in grotere context de relatie met vrienden en kennissen, die door haar cynisme en botte gedrag vaak zwaar op de proef werd gesteld. Daarnaast is ze voordurend verwikkeld in broze herinneringen aan lang, lang geleden: aan de oorlog waarin haar familie werd uitgeroeid en die ze zelf ternauwernood overleefde. En dan zijn er ook nog haar overpeinzingen over Jodendom, religie en de staat Israël. Merlyn Frank, Ver weg en heel dichtbij (Novum Publishers, 2019) € 17,90 |
Delen: