IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA | Aflevering 3: 'Vanaf dit moment heet je Puck van Neck'

Hoe was het om in de oorlog als kleuter ineens bij wildvreemde mensen te worden afgegeven en je eigen naam te moeten inleveren? Je pleegouders dankbaar te moeten zijn terwijl je vooral woede voelde? Wat moet je als je nog jarenlang niet kunt of wilt geloven wat het Rode Kruis in 1949 meedeelt: dat je eigen vader en moeder echt niet meer terugkomen?

Toen ik me de volgende ochtend aankleedde en naar beneden ging bleek Theo al naar school. In de keuken stond een bord met pap. Meneer wachtte me op in de woonkamer, inderdaad met een pop. Maar de pop die me in de hand werd gedrukt – hard, bloot en donker – deed me niks.

Puck van Neck
Ik slingerde het cadeau de kamer in, het vloog keihard tegen de schoorsteenmantel. Er was een arm van de romp afgesprongen. Met die wrede amputatie werd de toon bepaald voor de weken, maanden die zouden volgen. Mevrouw schoot te hulp en probeerde me te kalmeren, wilde me aanraken maar dat kortstondige contact deed me gruwen. Meneer, met papieren in z’n hand waarschijnlijk gisteren gekregen van die fietsmevrouw met de smalle bagagedrager, keek me doordringend aan, schraapte zijn keel en sprak: ‘voorlopig mag je hier blijven, misschien tot deze rotoorlog is afgelopen. Maar dan moet je je wel goed gedragen en lief zijn. Het betekent dat je van nu een andere naam krijgt, namelijk die van ons. Je moet je eigen naam vergeten, ook nooit meer noemen aan anderen. Vanaf dit moment heet je Puck van Neck, vergeet dat niet. Voor de zekerheid, al kun je misschien nog niet goed lezen, zal ik het voor je opschrijven’. 

Hij scheurde een stuk papier uit een blocnote en voegde de daad bij het woord, in blokletters: Puck van Neck.  De toon van zijn woorden duldde duidelijk geen vragen of tegenspraak. Maar hij was nog niet klaar: ‘Met het hoofd van de school is geregeld dat je daar morgen al in het fröbelklasje terecht kunt. Theo zal steeds met je meelopen en je ook weer mee terugnemen’. 

Wachten tot papa en mama terugkomen
Ik voelde dat zijn instructies ernstig moesten worden genomen. Die hele verdere dag dreinden zijn woorden door me heen en oefende ik op p u c k  v a n  n e c k. Van Neck, wat een lelijke harde naam.  Frank was veel mooier. En Puck in plaats van Lieneke, hoe bedenk je zoiets!  ‘s Nachts, woelend in bed, nam ik me voor: in hemelsnaam toch maar proberen me zo goed mogelijk aan te passen en me een klein beetje te gedragen. Vluchten kon sowieso niet meer. Gewoon maar wachten tot papa en mama terug komen leek voorlopig het beste.

Naar school
De volgende ochtend stapte ik naast Theo naar school. Het was een heel eind. Hij liep veel sneller dan ik, het koste moeite hem bij te benen. Het speelplein was boordevol gillende kinderen. Daar hoefde we ons gelukkig niet door te wurmen want Theo bracht me bij een zijingang. Daar wachtte een meneer die Nowee bleek te heten. Hij had een vriendelijk gezicht met lieve ogen en ging een beetje door de knieën om op ooghoogte met me te praten. Het was geen belangrijk gesprek maar toch lief. 

Daarna legde hij een arm om mijn schouder, loodste me naar binnen en vervolgens een lokaal in waar een stuk of vijftien jongens en meisjes aan tafeltjes zaten te knutselen  en kleuren met papier. Meneer Nowee legde die kinderen uit dat ‘dit meisje van Neck’ voortaan graag met ze wilde kleien en tekenen en spelen. Ze is heel aardig en dat gaat dus vast heel leuk worden’. Een paar kinderen keken even in mijn richting en gingen daarna gewoon door met tekenen.  Ik schoof aan bij een tafeltje, kreeg wat kleurpotloden en papier toegestopt en begon met kleuren, vooral rood en blauw en roze. 

Ik knoeide nogal buiten de lijntjes maar niemand zei er iets van. Een paar uur later liep ik met Theo terug naar zijn huis. Dat het ook mijn huis zou zijn moest nog blijken. Had ie niet zo stevig mijn hand vast gehouden, dan was ik er misschien wel vandoor gegaan. Maar ja, waarheen?

Knikkeren
Theo was een brave begeleider. Als-ie wel eens door een vriendje werd gevraagd om te komen spelen, bracht hij eerst mij naar huis en ging daarna door naar die jongen. Twee meisjes van mijn klasje waren best aardig, wilden wel vriendinnetje met me worden maar ik kwam nooit bij ze thuis en zij ook niet bij mij. Snapte niet waarom. Ik was goed in knikkeren, dat gaf me bij sommigen enig aanzien. Bij anderen wat angst; die had ik dan blut gespeeld.

Lieneke met haar pleegbroer Theo in de vermoedelijk 1ste en 5de klas van de lagere school. 
 

Mijn knikkerzak kon niet meer dicht, ook een tweede zat al gauw boordevol. Veel saaie kleitjes maar ook gekleurde glazen stuiters met sterretjes erin en prachtige bammen. Die waren veel waard. De blut gespeelde kinderen bedelden om toch alsjeblieft van mijn winst wat af te staan zodat ze weer verder konden. Ieder kind kreeg twee eenvoudige stuitertjes terug maar alles daarboven moest betaald worden. De kleitjes twee voor een cent, de glazen stuiters twee cent en de prachtige bammen vijf cent per stuk. Het liep storm. Binnen twee dagen waren mijn knikkerzakken leeg en was ik bijna twee gulden rijker. 

Zijn ogen spuwden vuur
Theo knikkerde zelden nog, voetbalde liever. Kleitjes had ie niet, maar wel prachtige stuiters en veel bijzondere bammen. Hij was bij een van zijn vriendjes op het moment ik besloot me over zijn knikkervoorraad te ontfermen. Die zak stond onderin zijn klerenkast. De volgende ochtend stapte ik naast een niets vermoedende Theo naar school. Zoals al wel gedacht: het handeltje liep weer gesmeerd. Nog diezelfde middag was alles verkocht, voor twee gulden vijfentachtig. Deze verrassing had ik voor de terugtocht bewaard. Trots overhandigde ik hem ’t geld en legde uit  hoe dat verdiend was. Zijn ogen spuwden vuur, hij werd lijkbleek, blies en brulde van woede en rende uiteindelijk totaal overstuur weg, zo ver mogelijk van mij vandaan. 

Het was de eerste keer dat ik alleen naar huis liep. Dat was niet moeilijk en ook niet gevaarlijk want ik kende inmiddels de weg. Thuis probeerde zijn moeder tevergeefs te bemiddelen maar Theo bleef boos en heeft weken niet met me willen praten. Wel bleef hij mee naar en van school lopen, in een groot en loodzwaar zwijgen. Als ik eerder uit was dan Theo moest ik in het kamertje van meneer Nowee wachten. Meneer Nowee met de lieve ogen informeerde vaak heel vriendelijk hoe het ging en luisterde dan ook echt. Als Theo om een of andere reden echt niet kon nam meneer Nowee me mee naar huis, niet naar het zijne maar het mijne. 

In de loop van 1944 werd Nederland overspoeld met hoopgevend nieuws over de vorderingen van de geallieerden. Tegelijkertijd was '44 het jaar van de hongerwinter.. Hoeveel kreeg Lieneke van dit alles mee? Lees het in aflevering vier van IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA, vanaf zondag 24 november te lezen op de website van Geschiedenis Magazine.
 

Meer lezen van Merlyn Frank?

Ver weg en heel dichtbij
In 2018 publiceerde Merlyn Frank de roman Ver weg en heel dichtbij. Het gaat over de geschiedenis van een nogal neurotische Joodse vrouw in de nadagen van haar leven. Ze blikt terug op haar bewogen jonge jaren, maar zit ook midden in de verwikkelingen rondom de mysterieuze verdwijning van haar exgenoot, Alfred.

Hierdoor krijgt het verhaal verschillende lagen: de ‘whodunnit’ met betrekking tot Alfred, het contact met haar zoon, de verstoorde band met haar dochter en in grotere context de relatie met vrienden en kennissen, die door haar cynisme en botte gedrag vaak zwaar op de proef werd gesteld. Daarnaast is ze voordurend verwikkeld in broze herinneringen aan lang, lang geleden: aan de oorlog waarin haar familie werd uitgeroeid en die ze zelf ternauwernood overleefde. En dan zijn er ook nog haar overpeinzingen over Jodendom, religie en de staat Israël.

Merlyn Frank, Ver weg en heel dichtbij (Novum Publishers, 2019) € 17,90

Delen: