IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA | Aflevering 2: ‘Dit is Lieneke, ze komt een tijdje bij ons logeren’

Hoe was het om in de oorlog als kleuter ineens bij wildvreemde mensen te worden afgegeven en je eigen naam te moeten inleveren? Je pleegouders dankbaar te moeten zijn terwijl je vooral woede voelde? Wat moet je als je nog jarenlang niet kunt of wilt geloven wat het Rode Kruis in 1949 meedeelt: dat je eigen vader en moeder echt niet meer terugkomen?

Daar in die kamer, ergens in een hoekje klom ik op een lege stoel. Een echte grote mensen stoel was ‘t, voor mij eigenlijk een beetje te hoog. Mijn koffertje stond veilig tussen m’n rechter been dat nog net niet de grond haalde, en een stoelpoot. Er kwam een groot glas met een soort limonade. Het smaakte heel vies. Midden in de nogal donkere kamer stond iets wat ik nooit had gezien: een zwart toestel met een haak die er af en toe afgehaald werd om in te spreken. Soms keek iemand in mijn richting of wees naar me maar niemand praatte met me. Er kwam nog zo’n glas vieze limonade maar het was niet moeilijk dat te laten staan. Ik had toch al geen dorst meer.

De eerste nacht
Na een tijdje kwam er een mevrouw met heel licht haar in een knotje die me wenkte achter haar aan te lopen. Tussen die andere mensen door liepen we door de keuken en de achtertuin naar een schuur. Daar pakte ze een fiets en liep ermee via het brandgangetje naar een straat achter het huis. Ik met m’n koffertje achter haar aan. Ze tilde me op haar bagagedrager, zei dat ik best zwaar was en fietste weg. Niet zo snel als die meneer een paar uur eerder, veel langzamer.  Af en toe voelde ze met haar hand of ik er nog wel zat.

We hadden al heel lang gereden, toen ze ineens stopte en bij een huis aanbelde. Daar woonden hele ouwe mensen – nog ouder dan mijn eigen opa en oma – die heel lief deden. Ik kreeg een koekje en later nog iets te eten en moest daar blijven slapen. De blonde mevrouw met het knotje moest er weer vandoor. ‘Dag schatje’ riep ze nog voordat ze naar de deur liep en op haar fiets stapte.  In een hoekje op zolder werd een bedje voor me opgemaakt. Het rook er niet fris maar gelukkig zat er een knuffel in mijn koffertje en daarmee viel ik in slaap.

‘Hier moet het wezen’
De volgende ochtend – mijn pap was nog niet op – stond er plotseling weer een andere vrouw voor mijn neus. Een hele jonge, eigenlijk meer een meisje. Ze aaide over mijn bol en zei dat we er vandoor moesten. Haar fiets stond achter. Haar bagagedrager was heel smal en deed pijn. Als we wiebelden was ’t best eng en viel ik er bijna af. Af en toe stopte ze, belde ergens aan om de weg te vragen. We kwamen langs groene weilanden, raakten aan de rand van de stad en toen ineens, opgelucht dat ze het gevonden had: ‘Hier moet het wezen!’. Het duurde lang voordat er werd open gedaan. In de deuropening verscheen een grote meneer in een grijs pak met vest en een sigaar tussen z’n lippen. Daarnaast een blonde jongen wat ouder dan ik en ook veel groter.

Foto van Merlyn, net gearriveerd bij haar pleegouders. Hier was ze ruim drie jaar oud.
 

De mevrouw van de fiets liep mee de gang in. Daar gaf ze die man een map met papieren. Ze fluisterden met veel heftige gebaren maar hoewel ik vlakbij stond was het onbegrijpelijk waarover het ging. Die jongen staarde me met grote ogen aan. Nadat ze uitgefluisterd waren aaide die mevrouw me nog ‘ns over mijn bol en ging er vervolgens zonder gedag te zeggen weer vandoor. De voordeur die met een klap achter haar dicht sloeg klonk als een donderslag. Ik werd bang, wilde daar niet blijven, wilde achter haar aan rennen maar ze was al verdwenen.

Ik wilde geen pop, ik wilde mijn mama
De man pakte mijn hand, ik stribbelde tegen, schreeuwde dat ik niet wilde blijven maar hij sleurde me de woonkamer binnen. Daar zat een vrouw met een handwerkje. Met ‘dit is Lieneke, ze komt een tijdje bij ons logeren’ werd ik naar haar doorgeschoven. Ze verschoof haar bril, keek me aan en zei ‘oh, er is een bed voor haar opgemaakt’. Ik bleef boos achter een stoel staan en was niet van plan te ontdooien.

Die meneer trok me mee de trap op naar een kamer veel groter dan ik gewend was, met een raam waardoor je de bloemen in de achtertuin kon zien. ‘Mooi he, deze ruimte is helemaal alleen voor jou’ klonk het bij mijn oor. Die jongen – hij bleek Theo te heten – bracht me twee autootjes. Meneer had nog veel te doen, moest dringend weg maar beloofde terug te komen met een pop-met-kleertjes. Ik wilde helemaal geen pop en ook geen autootjes, ik wilde mijn mama, liet me op bed vallen en huilde mezelf in slaap.

Hoe beleefde Lieneke de eerste tijd bij haar pleeggezin? Lees het in aflevering drie van IN DE ONDERDUIK - EN DAARNA vanaf zondag 17 november op de website van Geschiedenis Magazine

Meer lezen van Merlyn Frank?

Ver weg en heel dichtbij
In 2018 publiceerde Merlyn Frank de roman Ver weg en heel dichtbij. Het gaat over de geschiedenis van een nogal neurotische Joodse vrouw in de nadagen van haar leven. Ze blikt terug op haar bewogen jonge jaren, maar zit ook midden in de verwikkelingen rondom de mysterieuze verdwijning van haar exgenoot, Alfred.

Hierdoor krijgt het verhaal verschillende lagen: de ‘whodunnit’ met betrekking tot Alfred, het contact met haar zoon, de verstoorde band met haar dochter en in grotere context de relatie met vrienden en kennissen, die door haar cynisme en botte gedrag vaak zwaar op de proef werd gesteld. Daarnaast is ze voordurend verwikkeld in broze herinneringen aan lang, lang geleden: aan de oorlog waarin haar familie werd uitgeroeid en die ze zelf ternauwernood overleefde. En dan zijn er ook nog haar overpeinzingen over Jodendom, religie en de staat Israël.

Merlyn Frank, Ver weg en heel dichtbij (Novum Publishers, 2019) € 17,90

Delen: