Hongaarse vluchtelingen waren toch niet zo welkom (1956)

De Hongaren die in 1956 op de vlucht sloegen voor de Sovjettroepen die hun land binnenvielen, werden in Nederland met open armen ontvangen… door de bevolking. Maar niet door de regering. Het kabinet-Drees III was niet zo happig op de komst van de Hongaren. Nederland ving er uiteindelijk veel minder op dan andere Europese landen.

In oktober en november 1956 ontvluchtten ongeveer 200 000 Hongaren hun land. Sovjettanks maakten vanaf 4 november 1956 met bruut geweld een einde aan een opstand tegen het communistische regime die amper twee weken had geduurd. Het neerslaan van wat in de geschiedenisboeken de Hongaarse Opstand is gaan heten, maakte heftige reacties los in Nederland. In de media klonk grote verontwaardiging over de Russische inval. Het PvdA-dagblad Het Vrije Volk kopte in chocoladeletters: RUSSEN VERMORZELEN JONGE HONGAARSE VRIJHEID.

Vluchtelingen over de Hongaarse grens bij Nickelsdorf (30 oktober 1956) (Foto: Joop van Bilsen/Anefo. Nationaal Archief)
 

In diverse steden kwam het tot anticommunistische rellen. In Amsterdam reageerde een menigte de woede over het tragische lot van het Hongaarse volk af op het gebouw Felix Meritis, het hoofdkantoor van de Communistische Partij van Nederland (CPN) waar ook de partijkrant De Waarheid gedrukt werd.

Sinterklaasintocht afgelast
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste Hongaarse vluchtelingen bij hun aankomst in Nederland met open armen werden verwelkomd. Het Polygoonjournaal  van week 47 van 1956 toont beelden van de aankomst van de eerste 670 Hongaarse vluchtelingen bij de Jaarbeurshallen in Utrecht. ‘Honderden mensen zorgden op het perron voor een hartelijke begroeting der Hongaren, die hier na een treinreis van ruim 24 uur op hun voorlopige bestemming arriveerden. De spanning en de vermoeienissen van de achter hen liggende dagen waren op de gezichten der gevluchten duidelijk afgetekend,’ sprak de kenmerkende stem van Philip Bloemendal. Hij sluit het item af met de gloedvolle woorden: ‘De Hongaren die in ons land worden opgenomen, mogen zich gedragen weten door de warme sympathie en de steun van het hele Nederlandse volk.’

Inderdaad vonden in de loop van november overal in Nederland spontane inzamelingsacties plaats. Onder het motto ‘Amsterdam helpt Hongarije’ werd de Sinterklaasintocht in de hoofdstad afgelast, zodat het geld naar de hulp aan Hongaarse vluchtelingen kon (een besluit dat overigens later stilletjes werd teruggedraaid). Het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk, de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp en het Rode Kruis zamelden samen ongeveer tien miljoen gulden in.

Regering was niet happig
Toch was het niet al goud wat er blonk in 1956. Zo zei Bloemendal in het Polygoonfilmpje ook: ‘Bij dit eerste transport bevonden zich slechts enkele volledige gezinnen.’ Die ene zin verraadt een bijzonder besluitvormingstraject. In regeringskringen was men namelijk helemaal niet zo happig op de komst van de Hongaren.

Aankomst derde groep Hongaarse vluchtelingen (25 november 1956) (Foto: Wim van Rossem / Anefo. Nationaal Archief)
 

Aanvankelijk trad het kabinet, onder leiding van minister-president Willem Drees (PvdA), slagvaardig op. Op verzoek van de Verenigde Naties besloot de ministerraad al op 5 november, toen zo’n tienduizend Hongaren naar buurland Oostenrijk waren gevlucht, om duizend Hongaren op te nemen.

Interdepartementale Commissie voor Hongaarse vluchtelingen
Omdat de opname van vluchtelingen een relatief nieuw fenomeen was, werd een Interdepartementale Commissie voor Hongaarse vluchtelingen (ICH) in het leven geroepen om alles in goede banen te leiden. De opvang zou vanwege kostenoverwegingen in eerste instantie in kampen plaatsvinden. Drees was van mening dat ‘men daarbij niet naar een al te perfectionistische verzorging zal moeten streven’. De kosten moesten bovendien zo veel mogelijk gedekt worden door alle inzamelingsacties.

Op aanraden van de ICH ging een team ambtenaren naar Oostenrijk om Hongaarse vluchtelingen te selecteren. Hongaren die al relaties met Nederland hadden, moesten voorrang krijgen; dit zou de integratie in de Nederlandse samenleving vergemakkelijken. Daarnaast was de ICH van mening dat de vluchtelingen, ook omwille van de integratie, na de periode van centrale opvang over Nederland verspreid moesten worden. Hun beroep en de vraag op de arbeidsmarkt moesten daarbij in het achterhoofd worden gehouden.

Woningnood
In de ministerraad van 19 november bleek dat ook het kabinet de economische belangen goed in het vizier hield bij de opvang van vluchtelingen. Inmiddels was een tweede trein met 624 vluchtelingen in Utrecht gearriveerd maar Oostenrijk, waar inmiddels 40 000 Hongaren verbleven, herhaalde zijn verzoeken om vluchtelingen over te nemen. Minister-president Drees voelde hier alleen weinig voor. De naoorlogse woningnood was nog steeds hoog en stond al stevig onder druk. Drees wees er tijdens de vergadering op dat Nederland als gevolg van de dekolonisatie van Indonesië al duizenden Indonesiërs had opgevangen en hij verwachtte er nog duizenden meer. In de notulen van ministerraad is te lezen: ‘Over het feit dat verschillende gemeenten al meer dan honderd woningen voor de huisvesting van deze [Hongaarse] vluchtelingen hebben toegezegd, ontvangt spreker reeds vele brieven van wanhopige Nederlanders, die al vele jaren op onmogelijke wijze zijn gehuisvest.’

Quotum
Minister Ko Suurhoff (PvdA) van Sociale Zaken en Volksgezondheid en minister Herman Witte (KVP) van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid draaiden het argument echter om. Zij vatten de komst van de Hongaren op als een oplossing voor het tekort aan arbeiders in de bouw en in de mijnen. De ministerraad kwam tot een typisch poldercompromis. Het aantal op te vangen vluchtelingen werd verhoogd naar tweeduizend, maar gemeenten mochten niet langer in het openbaar aankondigen dat zij woningen beschikbaar stelden voor Hongaarse vluchtelingen.

Aankomst derde groep Hongaarse vluchtelingen (25 november 1956) (Foto: Wim van Rossem / Anefo. Nationaal Archief)
 

Op 30 november, toen er inmiddels 80 000 Hongaren in Oostenrijk verbleven, werd het quotum nog eens verhoogd naar drieduizend. Het selectieteam kreeg daarbij expliciet de vraag om ‘op verzoek van de mijnen’ 900 mijnwerkers te selecteren.

Nederlands aandeel relatief laag
Dit zuinige toelatingsbeleid lokt kritiek uit van de Tweede Kamer en die mijnwerkersploeg kwam er ook niet. Toch was door de selectieprocedure het merendeel van de 2489 Hongaren die na de vijfde en laatste treinzending op 18 december in Nederland waren aangekomen, geschoolde, jonge en ongehuwde mannen: arbeidskrachten die de Nederlandse economie goed kon gebruiken. Als gevolg van gezinshereniging groeide het aantal Hongaren in Nederland tot 3300 à 3400. West-Europese landen namen uiteindelijk in totaal 70 000 Hongaarse vluchtelingen van Oostenrijk over. Het Nederlandse aandeel was dus relatief laag.

 ‘Ongure elementen’
De opvang in Nederland was strak geregeld. Bij de eerste ontvangst in de Jaarbeurshallen werd handig gebruikgemaakt van de bedden en keukens die nog sinds de Watersnoodramp in 1953 in de magazijnen van het Rode Kruis stonden. Belangrijk onderdeel van de procedure was een grondige veiligheidscontrole. De Nederlandse ambassadeur in Boedapest had namelijk gewaarschuwd voor ‘ongure elementen’ in de vluchtelingenstroom. Tussen de vluchtelingen zouden zich agenten van de Hongaarse geheime dienst AVH bevinden. Het selectieteam moest geen communisten, geen AVH-agenten en geen criminelen selecteren.

Hongaarse kinderen in de jaarbeurshal (15 november 1956) (Foto: J.D. Noske/Anefo Nationaal Archief)
 

Ook zigeuners werden uitgezonderd. Bij aankomst in Nederland werd dit voor de zekerheid nog een keer gecontroleerd. De vrees voor spionnen was groot. Tijdens de Koude Oorlog moest de deur voor ‘echte vluchtelingen’ op een kier staan, maar die kon niet te wijd open, omdat spionnen van achter het IJzeren Gordijn ‘onder de dekmantel van politiek vluchteling’ Nederland binnen zouden sluipen.

Integratie als toverwoord
Vanuit Utrecht gingen de Hongaarse vluchtelingen voorzien van een Hongaars-Nederlands woordenboek door naar 45 regionale opvanglocaties. Het Nationaal Comité had geadviseerd hier geen (leger)kampen voor te gebruiken, maar vakantieparken. Hier kregen de Hongaren kleding, schoenen en linnengoed. Ze mochten die zelf uitzoeken, om het idee van aalmoezen of liefdadigheid te voorkomen en om hen hun gevoel van waardigheid te laten behouden.

In de opvanglocaties was integratie het toverwoord. Naast taalonderwijs kregen de Hongaren les over Nederlandse (eet)gewoonten – volgens het comité verschilde het dieet enorm – en de praktische kanten van de Nederlandse economie, zoals het huishoudboekje. Men dacht dat zoiets in het communistische Hongarije onbekend was. De laatste opvanglocatie kon eind 1957 de deuren sluiten, alle Hongaren waren doorgestroomd naar definitieve huisvesting: gezinnen naar een eigen woning, vrijgezellen kwamen terecht in pensions of in woonruimte die door de werkgever ter beschikking werd gesteld.

Lokroep van het vaderland
Twee jaar later concludeerde het Nationaal Comité dat het opvangen van drieduizend Hongaren binnen een maand ‘verre van gemakkelijk’ was geweest. Wat deze vluchtelingen hadden meegemaakt, zowel fysiek als psychisch, vereiste nog jaren speciale zorg. De grote taalbarrière en het aanzienlijke verschil in onderwijs en achtergrond zorgden ervoor dat de integratie lang niet altijd succesvol was verlopen.

De barrières slechten lukte maar moeizaam, maar, in de formulering van het comité, het moest ook wel ‘van twee kanten komen’. Een aantal Hongaren slaagde er niet in te aarden in Nederland. Zij wisselden continu van baan, kwamen in de criminaliteit terecht of raakten simpelweg gedesillusioneerd over het Westen. Ook heimwee bemoeilijkte de integratie en leidde volgens het Comité tot een wachtkamermentaliteit. Ondanks actieve ontmoediging van de Nederlandse overheid maakten 600 Hongaren gebruik van de amnestieregeling die het nieuwe Hongaarse regime in 1963 had ingesteld toen het eenmaal weer stevig in het zadel zat. De lokroep van het vaderland bleek na een paar jaar sterker dan het warme welkom in Nederland.

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, jaargang 51 (2016), nummer 2

Verder lezen
T. Walaardt,
Geruisloos inwilligen. Argumentatie en speelruimte in de Nederlandse asielprocedure 1945-1994, Verloren, 2012

D. Hellema, 1956. De Nederlandse houding ten aanzien van de Hongaarse revolutie en de Suezcrisis, Mets & Schilt, 1990

 

Delen: