Hoe ondergingen patriotten hun ballingschap (1787)?

Nederlandse patriotten vluchtten in 1787 het land uit na het herstel van het Oranjebewind. Hoe ondergingen zij hun ballingschap? Hoe verder ze wegtrokken, des te meer hielden ze vast aan hun oude politieke en burgerlijke idealen, zo blijkt uit hun brieven.

In 1787 werd de democratische patriottenopstand neergeslagen in de Republiek. Stadhouder Willem V kreeg steun van het Pruisische leger, kwam weer stevig in het zadel en veel politieke tegenstanders van het oude regime zochten een veilig heenkomen in het buitenland. Sommigen trokken naar Duitse vorstendommen, de Zuidelijke Nederlanden en zelfs naar de Verenigde Staten, veel anderen naar Frankrijk. De Franse regering erkende hen als politieke vluchtelingen en gaf hun financiële bijstand. De meeste patriotten bleven hangen in Noord-Frankrijk. Enige honderden, onder wie veel journalisten, uitgevers en ambachtslieden, vestigden zich in Duinkerken en Grevelingen (Gravelines), terwijl de vluchtelingenkolonie in Sint-Omaars (Saint-Omer) een gemeenschap vormde van ongeveer duizend vluchtelingen.

Een patriot op zijn sterfbed vermaant zijn zoon om de vrijheid te blijven verdedigen. De prent stamt uit 1786. Het jaar erop moesten veel patriotten als ballingen de politieke vrijheid buiten Nederland zoeken. Prent door Theodoor Koning (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

Invloed op het gezins- en familieleven
Hoe ervoeren zij deze ballingschap? Om hierachter te komen, hebben we verschillende bronnen tot onze beschikking. Van de ballingen die zich in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk vestigden, is een aantal autobiografische geschriften in druk verschenen. Die hebben alleen een beperking: de meeste zijn pas achteraf en vooral door mannen geschreven. We hebben daarnaast echter ook ettelijke briefwisselingen, waaronder veel brieven van echtgenotes van de politieke vluchtelingen. Hun berichten aan het thuisfront brengen ons dicht bij wat men op het moment zelf dacht en voelde en welke uitwerking de vlucht op het gezins- en familieleven had.         

Emilie Fijnje-Luzac
De uitwisseling van brieven was de enig mogelijke vorm van contact met de achtergebleven vrienden en familieleden. De pen bevrijdde de schrijvers heel even van heimwee. Zo bestreed Emilie Fijnje-Luzac, echtgenote van de uitgever en hoofdredacteur van de patriotse Hollandsche Historische Courant, haar gevoelens van gemis door haar familie uitvoerig over haar vlucht van Delft naar Amsterdam en vandaar naar Antwerpen en Brussel te berichten. Zij beschrijft hoe zij in het ruim van een bedompte trekschuit met haar dikke zwangere buik en twee kinderen ingeklemd tussen haar bagage wegvaart van Rotterdam richting Antwerpen, een stad die ze om zijn vuiligheid verfoeit. En hoe ze later, op het kasteel van Watten nabij Sint-Omaars, met pijn in het hart de verkoop van hun huis en inboedel in Delft moet regelen, verteerd door verlangen naar alles waar zij afstand van had moeten doen.

Drie mannen in narrenpakken op ezels. Spotprent op het vluchten van de patriotten naar Sint-Omaars in Frankijk in 1787 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

Naar Amerika en niet meer terug
Er is een opvallend verschil tussen de brieven van de patriotten die relatief dicht bij Nederland bleven, en zij die Amerika als politiek toevluchtsoord verkozen. Voor de laatsten was het afscheid definitiever en emotioneler. Bovendien blijkt dat in elk geval voor sommigen het devies was: niet zich aanpassen, maar de eigen normen hoog houden, nu zij waren afgesneden van hun land van herkomst.

Wie in die tijd naar Amerika ging, had zelden de intentie terug te keren. Ook voor familiebezoek was de oversteek die vier weken duurde – bij slechte wind soms zelfs twee maanden – te zwaar en te gevaarlijk. Het netwerk van familie en vrienden dreigde hierdoor alleen nog op papier en in de herinnering voort te bestaan, als een imaginaire werkelijkheid, waarin familieleden elkaar alleen nog schriftelijk ‘omhelsden in gedachten’. Met pakketten met blikjes zuur-ingemaakte eieren, kranten of stoffen voor het maken van kleding en dergelijke probeerde men de relatie met de achterblijvers vast te houden. 

‘Nu heb ik geen mensch meer’
Het verdriet over het definitieve afscheid bleef natuurlijk, niet in de laatste plaats bij de achtergebleven familieleden. De zuster van Antje Mappa (ook uit Delft), echtgenote van militair en patriottenleider Adam Gerard Mappa, die in 1789 samen met haar man vanuit Frankrijk de oversteek naar Amerika maakte, beschrijft de diepe emotionele pijn die zij voelt nu zij voorgoed is afgescheiden van haar enige zuster: ‘Nu ben ik alles kwijt. Nu heb ik geen mensch meer. Ik moet zeggen: nu ben ik als een vreemdeling op dese waerelt.’

Patriotten vluchten in 1787 de stad Utrecht uit bij het naderen van de Pruisische troepen (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

De vaak haperende communicatie door zoekgeraakte brieven maakte het helemaal onverdraaglijk. Dat hun familieleden in goede welstand te New York waren gearriveerd en er zelfs tijdelijk onderdak hadden gekregen bij de Amerikaanse politicus John Adams, die in de patriottentijd in Den Haag als gezant steun had proberen te krijgen voor de Amerikaanse revolutionairen, hoorden ze in Delft pas drie maanden later. ‘Hat ik vleugelen,’ schreef een ander achtergebleven familielid wanhopig, ‘ik hat er al naartoe gevlogen’. 

Cultuurschok
De Mappa’s kregen intussen te maken met een ware cultuurschok. De Nieuwe Wereld confronteerde het echtpaar met een werkelijkheid die deels nog oningevuld leek en die tegelijk veel diverser was dan zij ooit durfden dromen. Er viel een wereld te ontdekken, maar ook een waarin, tot Antjes grote schrik, Indianen rondliepen. De Irokesen, een verbond van meerdere Indianenvolkeren, zagen er in haar ogen uit als vervaarlijke ‘zwarte wilden’, als krijgers ‘met gekleurde veren beplakt, beschilderde gezichten en ringen in neuzen en oren’. 

In Amerika wachtte de migranten een ongerepte wildernis om bedwongen te worden. In deze avontuurlijke omgeving verhulden de Nederlandse patriotten hun nationale en politieke identiteit niet. De Mappa’s vestigden zich in de nederzetting Barneveld (nu Trenton) vernoemd naar hun politieke held Johan van Oldenbarnevelt. Diep in de wildernis van de nog nauwelijks ontgonnen Oneida County (New York) verdienden zij voortaan de kost als boeren. Verstoken van iedere stedelijke vorm van beschaving hielden zij niettemin vast aan het decorum van de ontwikkelde en deftig geklede burger. Want, zoals Antje schreef, ‘schoon in de bosschen, gaan wij toch bestendig om met de fatsoenlijkste menschen van het land. En zonder grootsch te wezen, is het altoos goed zijn fatsoen te bewaren.’ 

De Friese kap ging af in Frankrijk
Bij veel vluchtelingen in Frankrijk ging het anders. Dat het om een tijdelijk afscheid ging, stond voor hen vast, ook al kon het lang duren. Zij zouden terugkeren naar een bevrijde Republiek! Hun status van politiek vluchteling in Frankrijk ervoeren ze nogal eens als statusverhogend. Ze hielden niet zoals de Mappa’s vast aan het oude maar assimileerden juist de Franse cultuur waar ze tegenop keken. Het was de politiek die inspireerde – hier brak immers in 1789 de grote Franse Revolutie uit, die Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap als motto had – maar ook het Franse savoir vivre. 

De patriotse sociëteit te Sint-Omaars in Frankrijk, waar de patriotten heen vluchtten na het herstel van de prins van Oranje in 1787 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

De Friese Aukje Poutsma, de echtgenote van de patriot Coert Lambertus van Beyma, was van eenvoudige komaf en het Frans niet machtig maar zij schikte zich moeiteloos naar de Franse gewoonten. Zij hakkelde zich naar eigen zeggen zo goed en zo kwaad als het ging door de lastige taal, zette haar Friese kap af en nam gretig deel aan de vele ‘bals en partijen’ zonder dat haar man jaloers mocht worden, want dat is, schreef zij triomfantelijk in een van haar brieven naar Friesland, ‘hier geen mode’.  

Bataafse Revolutie
De vluchtelingen voerden met succes een lobby om de Fransen te bewegen hen te helpen alsnog de revolutie in de Republiek te ontketenen. Dat lukte en in 1795 keerden de meesten weer naar Nederland terug. Het eerste democratisch gekozen parlement dat in 1796 werd opgericht, het belangrijkste wapenfeit van de Bataafse Revolutie, telde vele oud-ballingen, onder wie Coert Lambertus van Beyma. Hij had in Sint-Omaars zo vaak geoefend in politiek debatteren met de andere vluchtelingen dat hij uitgroeide tot een van meest frequente en begiftigde sprekers van het nieuwe Nederlandse parlement. Voor hem was het een ‘hooge schoole der revolutie’ geweest. Niet voor niets verwees hij in een van de vele verhitte debatten naar zijn ‘zevenjarige ballingschap’ . Hij keek, bekende hij, met weemoed terug op ‘die gezegende tijd’.

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, jaargang 51 (2016), nummer 2.

Verder lezen
Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795, Vantilt, 2003.

Emilie Fijnje-Luzac, Myne beslommerde Boedel. Brieven in ballingschap 1787-1788. Bezorgd door Jacques J. M. Baartmans Vantilt, 2003

Jan Bernd Bicker, Een patriot in ballingschap 1787-1795. De autobiografische reisverslagen van een gevlucht Amsterdams regent en patriot van ‘progressieve signatuur’  VU University Press, 1983
 

Delen: