Hoe leefden de voorouders van Dzjengis?

We kennen Dzjengis Khan (1162-1227) en zijn nakomelingen als de ruiters die grote delen van  Eurazië veroverden en een deel van de Mongolen leeft ook tegenwoordig nog als nomaden.Toch was het tot dusverre onduidelijk hoe lang die nomadische levenswijze terugging. Nieuw archeologisch onderzoek biedt opheldering.

Vaststaat dat vroege nomadische herders gezonder waren dan volken met een vaste verblijfplaats, die niet alleen dichter op elkaar leefden, maar voor de ontwikkeling van de riolering en afvalverwijdering bovendien tussen hun eigen afval woonden.


Om inzicht te krijgen in de levenswijze van de Mongolen tijdens de late Bronstijd, analyseerden archeologen de resten van 25 mensen die werden opgegraven in 3500-2700 jaar oude grafheuvels in de regio. Ze publiceerden hun onderzoek in november 2018 in het tijdschrift HOMO. Ze wijzen erop dat de botten erg weinig bewijs vertonen van de ontstekingen die kenmerkend zijn voor infectieziekten. Evenmin lijken de mensen last gehad te hebben van van rachitis, schurft, of andere ziektes die het gevolg zijn van ondervoeding.

 

Dat wil niet zeggen dat de Mongolen in de late Bronstijd nooit pijn hadden. De botresten wijzen namelijk wel op gebroken neuzen, ribben en benen - verwondingen die gebruikelijk zijn bij aanvallen of het vallen van een paard. Ook de ruggengraten van de mensen laten vormen van slijtage zien die worden geassocieerd met paardrijden.
Volgens de onderzoekers, duidt de afwezigheid van veel ziekten in deze menselijke resten erop dat Mongolen in de late Bronstijd in kleine nomadische groepen leefden. Duidelijk is bovendien dat ze de paardrijvaardigheden, die later zo nuttig zouden zijn bij hun veroveringen in heel Eurazië, al sterk hadden ontwikkeld.

Delen: