Het gezag van de schoolmeester

Ouders bemoeien zich tegenwoordig vergaand met wat er in de klas van hun kinderen gebeurt. De almachtige 17de-eeuwse onderwijzer zou daar vreemd van hebben opgekeken, weet Piet de Rooij door zijn onderzoek naar de oude praktijken in het Nederlandse onderwijs. De geletterdheid was hier relatief hoog.

Onbekwame collega's
Overal in de Lage Landen waren in de 16de eeuw al scholen en schooltjes beschikbaar. De Regel der Duytsche Schoolmeester uit 1591 van Dirck Adriaensz Valcooch geeft een indruk van hoe het daarin toeging. Over Valcooch is vrijwel niets bekend, zelfs niet zijn geboortejaar of zijn sterfdatum. We weten alleen dat hij in de tweede helft van de 16de eeuw schoolmeester was in een dorpje in West-Friesland en dat hij zich ergerde. Veel van zijn collega’s vond hij namelijk onbekwaam: als ze hun naam wisten te schrijven en een beetje konden zingen, dan vonden ze zich al heel wat en dachten schoolmeester te kunnen worden. Uit misplaatste zuinigheid namen schoolbestuurders hier genoegen mee.

RooijSchool1
De Schoolmeester, door Jan Adriaensz. van Staveren, eind 17de eeuw. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

Nooit zonder schrijfgerei de straat op
Om dit ongerief tegen te gaan zette Valcooch zich aan het samenstellen van een handboekje, grotendeels op rijm, zoals het een rederijker betaamde. Om te beginnen formuleerde hij de eisen die aan een schoolmeester gesteld moeten worden: even matig als voorbeeldig in gedrag, even zorgvuldig in het geven van onderwijs als in het vervullen van zijn kerkelijke en burgerlijke plichten. Daartoe behoorde het op orde brengen van de kerk, het smeren en opwinden van de kerkklok en het bijhouden van de begraafplaats. En nooit zonder schrijfgerei de straat op, zodat hij zijn dorpsgenoten meteen van dienst kon zijn. Nevenactiviteiten als het schenken van drank waren ongewenst, maar haren knippen, kleine wonden behandelen, schoenen lappen, doodskisten maken, stoelen vernissen, boekbinden en koeien houden, dat was allemaal in orde.

RooijSchool6
Volksprent met cijfers en letters 1700 - 1899 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

Tafelmanieren
Kortom, de schoolmeester diende een vol en nuttig leven te leiden. Wat het onderwijs betreft stond bovenaan dat de kinderen godsvrucht moest worden bijgebracht: ‘Gods Woordt sal men van jongs op ’t herte prenten.’ Het onderwijs was daar dan ook in vrijwel elk opzicht van doortrokken. De kinderen moest daarnaast echter ook enige gewone beschaving worden bijgebracht, zoals tafelmanieren en de gewoonte om handen te wassen, nagels te knippen en haren te kammen. De onderwijsmethode was verder even traditioneel als efficiënt. Valcooch legde uit hoe men – bij een hoofdelijk systeem, waarin de meester niet klassikaal lesgaf maar elk kind apart overhoorde – in twee uur honderd kinderen kon ‘horen’ en als het moest vierhonderd, door de beste leerlingen in te schakelen.

Er mocht geen bloed vloeien
Interessant is Valcoochs opvatting over straf. Streng houdt hij zijn lezers voor dat de kinderen, vanaf het moment dat ze op school komen, onder het gezag van de meester staan. Die heeft de vrijheid en de macht om te straffen: noch de overheid, noch de ouders hebben zich daar dan mee te bemoeien. Dit kwam ook tot uitdrukking in het belangrijkste ‘gereedschap’ van de meester: ‘Ten eersten sal hy hebben een fraeye handtplacke, Met een wacker roede van wilghen tacke.’

Schoolmeester straft een kleinkind: over de knie, slaag op de ontblote billen – heel normaal, ook nog lang na de tijd van Pieter Bruegel (ca. 1525-1569) wiens werk model stond voor deze 18de-eeuwse prent.
 

Met plak en roede moest echter verstandig worden omgegaan. Als kinderen net op school kwamen, moest de meester kalm aan doen. De eerste maand moest er dus niet geslagen, maar veel door de vingers gezien worden. Zo tegen de derde maand kon je beginnen met ‘sachte handtplackens en propere grauwen [snauwen]’, daarna werd het toch langzamerhand ernst. Maar ook dan moest het niet te gek worden: er mocht geen bloed vloeien, laat staan ledematen gebroken worden. Wie zich niet wist te beheersen, kon beter een ander beroep kiezen, al was het maar omdat een dergelijke meester in ongenade zou vallen in het dorp.

Schoolmeester was afhankelijk van ouders
Hiermee wordt ook de ambivalentie duidelijk van de positie van de schoolmeester. Enerzijds neemt hij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding over van de ouders en vergelijkt hij zich met een dokter, die zijn patiënten ook niet beter kan maken zonder hen pijn te doen. Anderzijds is hij van die ouders afhankelijk: als ze hun kinderen niet naar zijn school sturen, is hij even machteloos als brodeloos.

Als een slak naar school
Valcoochs boekje was erg praktisch en maakt impliciet ook duidelijk hoe zich een schoolregime had gevestigd. Het was normaal geworden dat kinderen op zijn minst enige tijd naar een school werden gestuurd. En wat daar gebeurde, voegde zich naar een eeuwenoude traditie. Die traditie hield niet in dat de belangstelling van leerlingen moest worden gewekt en al evenmin dat het verblijf op een school ‘leuk’ moest zijn. Dat soort gevoeligheden viel buiten het voorstellingsvermogen van zowel de onderwijzers als de ouders. Onderwijs stond in een geur van onaangenaamheid.

Dit speelt ook op de Latijnse school. Leerlingen die begonnen met het leren van Latijn, kregen als oefenzinnetjes bijvoorbeeld een klein gesprek tussen twee jongens. De eerste hoort de klok slaan en zegt: we moeten naar school. Waarop de ander antwoordt: ‘Immo, ad carcerem’ – terug naar de gevangenis zal je bedoelen. Het leren in het algemeen was bovenal gebaseerd op het eindeloos herhalen. Ons klinkt het buitengewoon vervelend in de oren, maar het is wellicht nog het beste te vergelijken met de huidige training van sportlieden. Ook die oefenen eindeloos en zelden is dat plezie¬rig, maar uiteindelijk kunnen ze genieten van de voldoening de moeilijkheden te hebben overwonnen en iets te beheersen.

Dit zal niet iedere leerling zo ervaren hebben. Shakespeare (1564-1616) had het in ieder geval in zijn toneelstuk As you like it over een jongen die zich ’s ochtends met grote tegenzin naar school begeeft, ‘creeping like a snail’. Dat zal in de Lage Landen niet veel anders zijn geweest.

Succesvol
Dit schoolregime was buitengewoon succesvol. Zo steeg het aantal mensen in de Nederlanden dat in plaats van een kruisje een handtekening kon zetten onder bijvoorbeeld een trouwakte. Rond 1600 was zo’n 60% van de mannen daartoe in staat, wat vergeleken met andere landen een hoog percentage was. Deze mannen hadden in dat geval zeker minimaal drie jaar onderwijs gevolgd. Het leren lezen vergde indertijd immers een jaar of twee, het leren schrijven een jaar. Velen beheersten ook het rekenen, niet alleen vanwege de groeiende handel, maar ook doordat mensen door de proletarisering steeds meer afhankelijk werden van een consumentenmarkt.

‘Het leggen van de penningen’
Ruilen en diensten in natura werden vervangen door koop en verkoop. Aanvankelijk werd, simpel samengevat, het tellen geleerd op de vingers en het echte rekenen beoefend met behulp van een rekenbord of abacus, een hulpmiddel dat plat op tafel lag. Rekenen werd ‘het leggen van de penningen’ genoemd; het was een manier die overeenkomt met het gebruik van een telraam, zij het dat een dergelijk instrument meestal rechtop stond.

Vanaf de 12de eeuw komt vanuit Italië een nieuwe rekenmethode op die de Romeinse verving en het rekenbord inwisselde door papier of lei. Gebruikelijk werd nu het decimale plaats-waardensysteem (1 2 3 enz.). Deze omslag vond geleidelijk plaats, zodat bijvoorbeeld de telwoorden nog lang zowel met Romeinse als Arabische cijfers werden aangeduid. Grote getallen kregen omslachtige benamingen: negen miljard werd bijvoorbeeld ‘neghen duysent duysentwerf duysent’.

Titelpagina van Willem Bartjens en Jan van Dam, De vernieuwde cyfferinge, 1693 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
 

Bartjens
De verspreiding van het nieuwe rekenen werd bevorderd door de opkomst van de boekdrukkunst, dat wil zeggen vanaf de 15de eeuw. Deze vernieuwing werd merkbaar met het verschijnen van het befaamde leerboek De Cyfferinghe van Willem Bartiens van Amstelredam uit 1604. De nu zo gebruikelijke symbolen +, - en = ontbreken nog, maar verder had Bartjens (1569-1638) een uiterst handig boek geschreven, met tal van voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van de koophandel, zoals het berekenen van de inhoud van een vat, het omrekenen van allerlei maten, gewichten en geldsoorten, als ook van samengestelde interest. Niet alleen in geletterdheid, maar ook met rekenen werd zo in de Lage Landen een niveau bereikt dat andere landen in Europa soms pas eeuwen later haalden.

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, jaargang 53 (2018), nummer 4.

 

 

Delen: