Gewone mensen lazen de Bijbel al vóór Luther

Was het Maarten Luther die het mogelijk maakte dat gewone mensen de Bijbel in hun eigen taal lazen? Kwam pas met zijn Duitse vertaling uit 1523 de Bijbel beschikbaar voor leken? Lang was dit het beeld, maar het is een mythe. Al vóór de Refomatie circuleerden er veel vertalingen in de volkstaal, én deze werden gelezen door leken.

Maarten Luther beweerde dat hij in zijn jeugd nooit een Bijbel in de volkstaal onder ogen had gehad en dat hij met zijn vertaling ‘de Bijbel van onder de bank tevoorschijn had gehaald’. Hiermee joeg hij een vertekend beeld de wereld in en stond hij aan de wieg van de mythe dat de Bijbel dankzij hem eindelijk toegankelijk was geworden voor gelovige leken. De katholieke kerk zou vertalingen altijd hebben verboden en leken zouden het tot de komst van Luther hebben moeten stellen met de uitleg door priesters en met afbeeldingen op kerkwanden. Zij zouden zich hebben moeten behelpen met vereenvoudigde Bijbelse vertellingen en berijmde Bijbelse geschiedenissen. Hoewel deze mythe al lang geleden is ontkracht door onderzoekers van middeleeuwse Bijbelvertalingen, blijft ze opduiken in de geschiedenisboeken en de canon van Nederland.

Meer geschiedenis? Meld je aan als abonnee van Geschiedenis Magazine

 

Onderzoeksproject Rijksuniversiteit Groningen
Een onderzoeksproject van de Rijksuniversiteit Groningen onder leiding van Sabrina Corbellini, kan deze mythe verder ontkrachten. Het bracht de verspreiding, de lezers en het gebruik van Bijbelvertalingen uit de ruime 14de en 15de eeuw in de Nederlands-, Italiaans- en Franstalige gebieden in kaart. In totaal zijn ongeveer duizend volkstalige handschriften met de Bijbel of gedeelten van de Bijbel van ca 1250 tot 1522 gevonden. Uit de Nederlanden zijn 430 handschriften overgeleverd.

Portret van Maarten Luther (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)
 

Wie lazen de Bijbelvertalingen?
De late Middeleeuwen laten een explosie van scholing, geletterdheid en boekproductie zien. Door de groei van de steden en de stedelijke economieën waren lees- en schrijfvaardigheid geen zeldzaamheid meer. Handelaars en ambachtslieden moesten zich kunnen bedienen van het geschreven woord om hun beroep uit te oefenen. Zij hadden ook belangstelling voor religieuze boeken in hun eigen taal. Dit blijkt uit de grote aantallen handschriften met religieuze literatuur in de volkstaal; vanaf de tweede helft van de 15de eeuw kwamen daar gedrukte boeken bij. Dit ging om onder meer catechetische en moralistische werken en heiligenlevens. Winkeliers en handwerkslieden in de steden hadden daarnaast ook Bijbelvertalingen in hun bezit. Bewaard gebleven Bijbels en andere bronnen, zoals boedelinventarissen en boekenlijsten, bewijzen dat.

De 11de-eeuwse heilige Marinus en de heilige Romualdus als kluizenaars (Het deugdzame leven van kluizenaars) (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)
 

Geletterd was tot die tijd synoniem aan ‘Latijnkundig’, maar in de late Middeleeuwen vervaagden de grenzen tussen Latijn en volkstaal, en tussen geletterde geestelijken en zogenaamd ongeletterde leken. Niet alleen geschoolde leken hadden behoefte aan volkstalige religieuze literatuur, maar ook religieuzen die het Latijn niet of matig beheersten. Verder konden ook priesters en predikers een volkstalige Bijbel goed gebruiken bij het voorbereiden van hun preken, die ze in de volkstaal uitspraken.

Het lezerspubliek van Bijbelvertalingen bestond in de Nederlanden voor ongeveer 70 % uit vrouwelijke religieuzen en voor 30 % uit leken. De handschriften die leken kochten waren meestal geproduceerd door religieuzen of door professionele schrijvers. In Italië en in Frankrijk waren de meeste Bijbelhandschriften echter in bezit van leken en bovendien heel vaak door henzelf afgeschreven voor eigen gebruik in familiekring of in het kader van activiteiten georganiseerd door broederschappen. Maar de grenzen tussen religieuze lezers en bezitters van boeken en lezende leken waren meestal niet zo scherp.

De boeken wisselden van eigenaar: religieuze vrouwen lieten hun Bijbels na aan familieleden en leken schonken hun boeken na hun dood aan religieuze instellingen, kloosters, begijnhoven en hospitalen. Boekerijen van kloosters en kerken waren bovendien vaak toegankelijk voor leken, die daar boeken konden lezen, lenen of overschrijven. Het boekenbezit van leken was bovendien in veel gevallen niet anders van samenstelling dan dat van religieuzen en religieuze gemeenschappen.

Nieuwe Testament was het populairst
De 430 Bijbelhandschriften in de volkstaal uit de Nederlandse gebieden variëren van nagenoeg complete Bijbels tot een of een paar Bijbelboeken en zeer korte excerpten. Uit Italiaanse steden zijn ongeveer 400 en uit Frankrijk ongeveer 200 van zulke handschriften overgeleverd, en daarnaast nog talloze handschriften met uittreksels. In alle onderzochte taalgebieden was het Nieuwe Testament het meest gekopieerde en gelezen onderdeel van de Bijbel, en daarbinnen was het passieverhaal favoriet. Dat is niet zo verwonderlijk, aangezien de Goede Week en Pasen, waarin het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus Christus worden overdacht, het hoogtepunt van de christelijke geloofsbeleving en het liturgische jaar vormden. Dit ziet men terug in de volkstalige Bijbels. Het verhaal komt vaak apart voor in gebedenboeken en passieboeken en in Bijbelhandschriften is het door middel van rode inkt of door toegevoegde afbeeldingen de meest geaccentueerde passage.

Zich spiegelen aan Jezus
Ook buiten het passieverhaal kon de gelovige in het Nieuwe Testament veel van zijn gading vinden. De apostelen en de eerste christenen boden een voorbeeld van vroom leven, dat beschreven werd in Handelingen en de Apostolische brieven. Vooral echter de evangeliën, over Jezus’ leven, golden als zeer geschikte leeskost bij geestelijken die het lezen van de Bijbel door leken wilden bevorderen, in het Latijn of de volkstaal. Elke christen spiegelde zich immers aan Jezus. De leiders van de moderne devotie, de katholieke vroomheidsbeweging die in de jaren 1380 in de IJsselstreek ontstond en in de eeuw erna uitwaaierde over de Nederlanden, Noord-Frankrijk en het Duitse Rijngebied, meenden dat in het bijzonder de Evangeliën goed waren voor leken omdat die geen moeilijke diepere betekenislagen bevatten.

De doop van Christus door Maarten van Heemskerck (ca. 1560 - ca. 1565) (Collectie Rijksmuseum, publiek domein)

 

Leken werden aangemoedigd de evangeliën te lezen
Hoewel Frankrijk geen beweging als de moderne devotie kende, zijn er in de 15de eeuw wel kerkelijke leiders geweest die het religieuze kennisniveau van leken en arme priesters wilden verbeteren door middel van op de Bijbel gebaseerde catechetische werken in de volkstaal, zoals aartsbisschop Guy de Roye van Reims (ca 1340-1409) en de beroemde kanselier van de Sorbonne, Jean Gerson (1363-1429).

Daarnaast kwam in de tweede helft van de 15de eeuw steeds meer de nadruk te liggen op het lezen van de evangeliën als enige en noodzakelijke bron van het ware geloof. Een dergelijke aanmoediging gericht tot leken is te vinden in het voorwoord van Pierre Desrey tot zijn werk met liturgische Bijbellezingen in het Frans dat gedrukt werd vanaf 1492. Bovendien werden leken aangemoedigd hun kennis van de Bijbeltekst aan anderen door te geven. Guy de Roye beloofde bijvoorbeeld in zijn voorwoord tot Le doctrinal de sapience, een op de Bijbel gebaseerd catechetisch werk, een aflaat van twintig dagen voor iedere keer dat het boek aan iemand anders voorgelezen werd.

Maar eigenlijk hadden de leken geen aansporing van geestelijken nodig; zij lazen de Bijbel toch wel, en niet alleen de ‘makkelijke’ teksten. De Apocalyps bijvoorbeeld gold als een moeilijk boek, maar het komt in verschillende vertalingen voor; ook dit boek werd in de volkstaal gelezen door leken.

De kerkelijke kalender
Wanneer en hoe lazen ze in hun Bijbel? Hierbij was een belangrijke rol weggelegd voor de liturgische kalender, die het doen en laten van alle gelovigen bepaalde. Kerkelijke hoogtijdagen brachten ritme in het jaar. Misvieringen en erediensten bepaalden het ritme van de week of zelfs de dag. In de misviering werden vaste Bijbelgedeelten in het Latijn gelezen uit de evangeliën, de apostolische brieven en soms het Oude Testament. Deze lessen werden verzameld in aparte Latijnse boeken (evangeliaria, plenaria), maar werden ook in deze gefragmenteerde vorm in vertaling afgeschreven.

In de liturgie werd Latijn gelezen, maar leken konden zich voorbereiden door thuis alvast dezelfde les in hun volkstalige boek te lezen. De moderne devoten hadden hier ook een duidelijke mening over: leken konden beter op zondag de lessen uit de Heilige Schrift lezen dan zich overgeven aan allerlei dwaas vermaak zoals ‘slechte boeken’ over ridders, overspelige liefdes en onkuise zotten.

De meest populaire en met ongeveer 150 handschriften wijdst verspreide vertaling van het Nieuwe Testament in het Middelnederlands is van de moderne devoot Johan Scutken. Het vermoeden bestaat dat hij eerst de Bijbellessen die in de liturgie werden gelezen vertaalde voor zijn lekenbroeders en andere vrome leken, en pas daarna die lessen aanvulde met de rest van het Nieuwe Testament. Dat geeft al enigszins het belang aan van het lezen van de Bijbel volgens de liturgische kalender. Wat echter nog veel overtuigender bewijs is dat leken de Bijbel graag lazen volgens de kalender, is dat nagenoeg alle handschriften met het Nieuwe Testament voor dit fragmentarisch lezen volgens de kalender geschikt zijn gemaakt. De makers van handschriften plaatsten met rood een titel van een les (de naam van de feestdag) aan het begin van de les en het woordje ‘einde’ (in het Middelnederlands ‘uutganc’) aan het slot ervan. Ook was er een lijst met lessen waarmee de lezer het juiste bladnummer bij de les van de dag kon opzoeken.

Bijbel was richtsnoer voor dagelijks leven
Handschriften met het Nieuwe Testament waren dus multifunctioneel: de lezer kon een Bijbelboek van a tot z lezen of de lessen van de liturgische kalender selecteren. Om een handschrift voor de laatste functie compleet te maken, werden achterin ook nog vaak de lessen uit het Oude Testament opgenomen die in de misviering werden gelezen. De leeslijsten zijn vaak aangevuld of gecorrigeerd, wat duidt op intensief gebruik.

Op basis van het handschriftenonderzoek kunnen we stellen dat leken net als kloosterlingen de Bijbel gebruikten als een richtsnoer voor het dagelijks leven. Zij kwamen niet slechts op hoogtijdagen naar de kerk maar lazen dagelijks een les uit de Bijbel. Uit boekenlijsten en inventarissen blijkt dat het boekenbezit van leken en kloosterlingen bovendien sterk overeenkwam. Leken waren, kortom, al voor de Reformatie in staat zelf religieuze kennis te verzamelen en waren niet afhankelijk van geestelijken, ook al beweerden Luther en andere protestanten later het tegendeel.

Verder lezen
• Sabrina Corbellini, ‘De Noordnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament’, in: August den Hollander e.a.(red.), Middelnederlandse bijbelvertalingen. Middeleeuwse Studies en Bronnen 102, Verloren, 2007, 131-145
• A.A. den Hollander en Wim François (red.), ‘Wading Lambs and Swimming Elephants’. The Bible for the Laity and Theologians in the Late Medieval and Early Modern Era, Brill, 2012.
• Suzan Folkerts, ‘Te “duncker” voor leken? Middelnederlandse bijbelvertalingen vanuit het perspectief van de gebruikers’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 18 (2011) 155-170

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine gepubliceerd artikel (jaargang 48 (2013) nummer 4)

Delen: