Emotionele taferelen in het Nederlandse parlement

Een politicus moet tegenwoordig eerlijk en vooral authentiek overkomen. Emoties veinzen om een politiek punt te maken, geldt als manipuleren. Eind 18de eeuw dachten de volksvertegenwoordigers in het eerste Nederlandse parlement hier heel anders over. Goed kunnen acteren vond men belangrijk voor een vakbekwaam politicus.

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, jaargang 49 (2014), nummer 8

 

CDA-politicus Maxime Verhagen was vicepremier in het kabinet-Rutte I, maar hij zal waarschijnlijk niet zozeer herinnerd worden om zijn bestuurlijke wapenfeiten, als wel om een strategisch geplaatste en perfect getimede snik. Verhagen had dit halfonderdrukte huilmoment tijdens zijn toespraak op het rechtstreeks door de televisie uitgezonden congres van zijn partij in 2010 waarop de leden zich moesten uitspreken over regeringsdeelname van het CDA aan het kabinet geleid door de VVD’er Mark Rutte. Het heikele punt was de omstreden gedoogsteun van de PVV. 

Krokodillentranen
De snik viel tussen Verhagens met stemverheffing uitgeroepen bekentenissen ‘Ik ben 34 jaar lid van de partij’ en ‘En ik hóúd van deze partij en ik geloof in onze partij!’. Zijn openlijke emotionaliteit bezorgde hem drie staande ovaties, en de stemming onder de congresgangers sloeg om in het voordeel van steun aan het regeerakkoord. Was zijn ‘commandosnik’ spontaan of effectbejag? 

Men verdacht Verhagen ervan dat hij toneel speelde, en dat werd hem niet in dank afgenomen. Een politicus moet eerlijk en authentiek zijn, ook al staat er een batterij camera’s op hem of haar gericht. Die camera’s registreren, denken wij, genadeloos elke valse emotie. Politici zijn zichtbaarder dan ooit, in een samenleving waarin televisie en internet als vergrootglas fungeren. Of iemand goed overkomt op het scherm is essentieel; een misser of een banaliteit op tv is van doorslaggevende politieke betekenis geworden.

Willen ze hun imago bewaken, dan zijn de bewindslieden van nu overgeleverd aan mediatrainers, communicatiestrategen, spindoctors, campagnevoerders, journalisten en programmamakers. Men omschrijft dit wel als ‘Amerikaanse toestanden’ en vreest dat voortaan vorm boven inhoud zal gaan. Politicoloog Jos de Beus kwam in dit verband met de term ‘toeschouwersdemocratie’. Het electoraat gedraagt zich steeds meer als het publiek bij een toneelvoorstelling. Pas na afloop laten de toeschouwers (de kiezers) merken of ze tevreden zijn over de acteurs (de ministers en parlementariërs) en de regisseurs (de partijleiders). 

Pendelbeweging 
Omdat emoties de politiek overheersen, in deze periode waarin de media een belangrijke rol spelen, lijkt het alsof vroeger de redelijkheid domineerde. Vergeleken bij de hedendaagse permanente stortvloed aan beelden en informatie leefden bijvoorbeeld 18de-eeuwers in een tijdperk van communicatieve schaarste.

Toch gebruikt de Amerikaanse cultuurhistoricus Robert Darnton de term ‘informatiesamenleving’ in zijn beschrijving van 18de-eeuws Parijs. Ook toen wisselden de mensen voortdurend nieuws en informatie uit, alleen waren de kanalen anders dan nu. Het medialandschap omvatte naast kranten en pamfletten bijvoorbeeld ook (spot)prenten, geruchten, roddels en liedjes. En ook toen ging de politiek met grote publieke emoties gepaard. Er is sprake van een historische pendelbeweging tussen meer en minder emotionaliteit in de politiek. Historicus Remieg Aerts heeft bijvoorbeeld laten zien dat in de Nederlandse parlementaire geschiedenis vanaf 1848 afstandelijk-rationele en uitgesproken emotionele stijlen elkaar voortdurend afwisselden. Dit gebeurde onafhankelijk van de beschikbare communicatiemiddelen. 

Het Binnenhof is open 
Een periode waarin het er in emotioneel opzicht opvallend onstuimig aan toeging, zijn de gepolariseerde jaren van de Bataafse revolutie. De republikeinse burgers die in 1795 met hulp van het Franse leger de macht grepen, verruilden de besloten achterkamertjespolitiek van het voormalige Oranjeregime voor een radicaal nieuwe praktijk van democratische openbaarheid en transparantie. Zij wierpen zich op als vertolkers van de gevoelens van het volk en begonnen in 1796 aan het ontwerpen van een grondwet, het belangrijkste project van de Nationale Vergadering. Deze Nationale Vergadering was het eerste democratisch gekozen parlement van Nederland. De vergaderingen waren openbaar. Het Binnenhof opende zijn deuren voor belangstellenden die de debatten vanaf publieke tribunes mochten bijwonen. 

Een historisch moment: ‘Voor het eerst, zal het gordyn van geheimzinnige beraadslaging, door byna geheel Nederland nog nooit opgeheven, thans weg geschoven worden,’ schreef het Dagverhaal, een dagelijks verschijnende krant met uitvoerige verslagen van de zittingen en de gehouden redevoeringen. Niet alleen gewone mannen en vrouwen, ook de pers was welkom op het Binnenhof. Journalisten hadden een eigen plaats om het nieuws van de debatten te verzorgen. De kranten en opinieweekbladen waarin hun verslagen verschenen, konden vrij snel en gemakkelijk landelijk worden verspreid, dankzij verbeterde druktechnieken en efficiëntere distributiemogelijkheden door een groeiend aantal boekhandelaren en een dichter netwerk van verkooppunten. Voor het eerst las men tot in alle uithoeken van het land, op min of meer gelijktijdige tijdstippen, wat er in het centrum van de macht gebeurde. Juist door de relatief spaarzame berichtgeving hierover had deze misschien zelfs een nog grotere impact op de vorming van de publieke opinie dan tegenwoordig. 

De debatten over de nieuwe grondwet werden eind 18de eeuw gretig gevolgd. Boven de vergaderzaal zat het publiek, en vanaf de perstribune, op de prent linksachter te zien, deden journalisten verslag. Door het nieuwe kranten- en opinieweekbladennetwerk werd het parlementaire nieuws vrij snel verspreid. Zo was het voor het eerst mogelijk dat in heel het land mensen tegelijkertijd lazen wat er op het Binnenhof was voorgevallen en besproken. Prent door George Kockers, 1797 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)


Parlement als theater 
Niet eerder stonden ’s lands politieke kopstukken zo in de publieke schijnwerpers als in 1796. Frappant is dat de volksvertegenwoordigers, 126 man, meteen beseften dat de aanwezigheid van pers en toeschouwers geheel andere, ‘modernere’ eisen aan hun optreden stelde. De regenten van weleer spraken in zalen en achterkamers die alleen toegankelijk waren geweest voor de bestuurlijke elite en de stadhouder van Oranje. In de nieuwe, openbare setting ging het er niet meer alleen om wat er inhoudelijk werd gezegd, maar ook hóe het werd gezegd, met welke intonatie en gebaren. 

Van het theatrale aspect van het parlement waren deze volksvertegenwoordigers zich meteen sterk bewust. In de eerste plaats door de bijna permanente aanwezigheid van de vaak luid applaudisserende en juichende toehoorders. Maar ook doordat een vrij groot deel van de parlementsleden zelf al eens als acteur op het podium had gestaan of zelfs naam had gemaakt als schrijver van toneelteksten. 

Geëmotioneerde redevoeringen
Dat een politicus op een podium staat, paste de 18de-eeuwse parlementariërs en ministers als een jas. In de kringen waar zij uit afkomstig waren, was het heel normaal om behalve in de politiek ook in de kunsten, letteren en wetenschappen actief te zijn. Politici waren in het algemeen dan ook bekend met de belangrijkste werken op het gebied van de retorica, de welsprekendheid, zoals De Oratore (Over de redenaarskunst) van Cicero. Hierdoor wisten ze dat er ook grenzen aan de acteerkwaliteiten van de politieke redenaar zaten. Van Cicero mocht de staatsman zich nimmer tot het frivole niveau van de toneelkunst verlagen, wel moest hij de emoties achter zijn beweringen zichtbaar maken. 

Wat sprekers in de Nationale Vergadering voelden, mocht iedereen zien. Daarmee zetten ze hun woorden op eerlijke wijze kracht bij. Dat vond volksvertegenwoordiger Rutger Jan Schimmelpenninck. Hij werd later ambassadeur van de Bataafse republiek in Parijs. Daar is rond 1802 dit schilderij gemaakt, waarop hij als fijngevoelige huisvader is afgebeeld. Schilderij van Pierre Prud'hon, ca. 1801 - 1802 (Collectie Rijksmuseum Amsterdam).


Hoe de parlementaire debaters zich voelden, mocht door iedereen gezien worden, zoals  Rutger Jan Schimmelpenninck, eens betoogde. Het ‘geheele volk’ op de tribunes, zei hij, mag ‘weeten wat ik en wy allen spreeken’; maar ook wat ‘er in ons binnenste omgaat!’. Schimmelpenninck – zelf een prominent lid van de Vergadering – zei nog liever te sterven dan niet te kunnen spreken zoals zijn hart hem ingaf. Hij hechtte veel belang aan integriteit en eerlijkheid – niet te verwarren met ons huidige idee van ‘jezelf zijn’, laat staan met het tonen van je ‘zwakke kant’. 18de-eeuwse republikeinen maakten juist veel werk van het cultiveren en polijsten van eigenschappen en gevoelens. Welke emotionele gedragingen in het parlement nu eigenlijk acceptabel waren, daarover heerste niet meteen consensus. 

Ontaarden 
Al debatterend zocht men naar een voor het kersverse parlement passende en voor iedereen aanvaardbare emotionele stijl. ‘Geestdrift’ was belangrijk, zolang het althans retorisch tot politieke daadkracht aanzette. Voor velen was het de meest gewenste mentale staat van de bij het vaderland betrokken postrevolutionaire politicus. Minstens zo belangrijk was de zekerheid dat hij die geestdrift in toom wist te houden en niet in fanatisme liet ontaarden. Fanatisme riekte al snel naar de bloedige Franse terreurtaferelen, waar de meeste Nederlandse revolutionairen zo ver mogelijk vandaan wensten te blijven. Zoiets als het geregisseerd inhouden van tranen à la Maxime Verhagen was in ieder geval not done. Toen parlementslid Ysbrand van Hamelsveld eens tijdens een hoogoplopend debat geëxalteerd uitriep: ‘Myn hart spreekt; ik ben zodanig aangedaan, dat de tranen my uit de oogen vlieten’, nam niemand hem serieus, getuige de parlementaire verslaggever van het Dagverhaal. 

Het politieke schouwtoneel
Dat kwam door zijn nogal afwijkende, expressieve lichaamstaal. Als voorzitter van het parlement sloeg hij zichzelf eens ostentatief ‘met drift op de borst’, een andere keer zette hij de inhoud van zijn redevoering kracht bij door dramatisch met zijn ogen te draaien. Zulke ‘theatraale gebaaren’ waren, aldus de wrevelige reactie van een medeparlementslid, volkomen ‘onnodig’. Van Hamelsveld haalde met zijn lichamelijk geuite emotionele uitbarstingen meerdere keren de media, wat erop duidt dat dergelijk nadrukkelijk toneelspel eerder uitzondering dan regel was.

Veel vaker rapporteerden parlementaire journalisten over politici die als een dolle tekeer waren gegaan, bijvoorbeeld door al schreeuwend op het spreekgestoelte van parlementsvoorzitter af te stormen of met veel ‘drift op de bank te slaan’. Achteraf ontkenden zulke heethoofden steevast dat bij hen de geoorloofde revolutionaire geestdrift in ongecontroleerde ‘doldrift’ was overgegaan. Ysbrand van Hamelsveld vond het zelfs nodig om het publiek na een incident via de pers gerust te stellen: ‘Men hoeft niet te schroomen, dat de drift my zal vermeesteren [overmannen].’ Hij protesteerde vooral tegen het feit dat men hem had afgeschilderd als ‘driftig’ terwijl hij op dat moment juist ‘geene drift gevoelde’. 

Authentieke gevoelens 
Opvallend is dat het optreden van deze parlementariërs als driftig werd getypeerd, maar dat zijzelf veel moeite deden om aan te tonen dat men hun gedrag juist moest opvatten als een bewust gekozen vorm. Ze wáren hun zelfbeheersing niet kwijt, verdedigden deze gepassioneerde volksvertegenwoordigers zich; het ging alleen maar om welsprekendheid, retoriek, een theatrale vorm van uitdrukken. Het was heel belangrijk voor de aangevallen politici om zich te kunnen verdedigen dat de vervoering slechts gespeeld was. 

Hoe anders lag dit niet bij de commotie rond Maxime Verhagen. Zijn controversiële (waarschijnlijk) van tevoren bedachte snik kwam hem te staan op het verwijt van emotionele manipulatie en erger, van onoprechtheid en onechtheid – absolute doodzondes voor de moderne ‘eerlijkverhaalpolitici’. Voor de 18de-eeuwse republikeinen gold de authenticiteit van gevoelde en geëtaleerde emoties in de politiek juist helemaal niet als een pre. Goed kunnen acteren was evident belangrijk voor een goed retoricus, en dus ook voor een vakbekwaam beroepspoliticus. Zolang hij er maar niet als een bezetene woest bij schreeuwde en gebaarde.

Verder lezen: 

Frans Grijzenhout, Niek van Sas en Wyger Velema (red.), Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800, Vantilt, 2013

Edwina Hagen, President van Nederland. Rutger Jan Schimmelpenninck 1761-1825, Balans, 2013

Joris Oddens, Pioniers in schaduwbeeld. Het eerste parlement van Nederland 1798-1798, Vantilt, 2012
 

 

Delen: