Doolhofzang: bijzondere, sinistere 18de-eeuwse bron gevonden

In de collectie van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap dook onlangs een uniek en macaber document op. Het is een onbarmhartige 18de-eeuwse ‘doolhofzang’ getiteld De Doolende Sodomiet. In het meinummer van Geschiedenis Magazine lichten Joke van Houdt en Hans Piena de achtergrond toe; onder dit artikel volgt de uitgeschreven tekst van de doolhofzang.

Doolhofzangen zijn een soort woordzoekers avant la lettre: de maker knipte een bestaande tekst in versvorm in vele kleine stukjes. Die werden vervolgens door elkaar afgedrukt. Al speurend ontdek je de juiste volgorde, en ontstaat het patroon van een doolhof als je de lijn tot het einde volgt. Boekverkopers boden rond het midden van de 18de eeuw zulke puzzels aan en adverteerden ermee in kranten. Er bestonden doolhofzangen over allerlei onderwerpen. Zo waren er losgeknipte verzen op neutrale thema’s als de morgen, middag en avond. Meer belerend waren degene die kermisgasten, zondaars en bankroetiers bespotten. 

Het hier behandelde exemplaar uit de collectie van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap over ‘sodomieten’ (homoseksuelen) lijkt uniek te zijn: het wordt in geen enkele andere inventaris of catalogus genoemd, terwijl er in de 19de eeuw heel wat doolhofzangen werden aangeboden op veilingen. Wie de tekst weet te ontraadselen – die staat hieronder – leest in ronduit veroordelende temen over de ‘verderfelijke aard’ van deze mannen, en de zekere doodstraf die hun te wachten staat. 

18de-eeuwse doolhofzang (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam).
klik op de afbeelding om die te vergroten -

 

Het gaat om een tweespraak tussen een sodomiet en een afkeurende persoon, mogelijke een kerkelijke voorganger. De strekking is dat de zondaar een tegennatuurlijke aandrang heeft die bovendien indruist tegen al Gods wetten. Er is voor hem dan ook geen uitweg, hij zal links of rechtsom via het doolhof in de hel belanden. 

Doolhofzangen boden vermakelijk tijdverdrijf, wellicht mede omdat de lezer zaken kon ontdekken die wat te schunnig waren voor regulier gedrukte teksten. In elk geval mikten de uitgevers op een belezen en klassiek geschoold publiek, zoals blijkt uit verwijzingen naar Themis, godin van gerechtigheid, en andere figuren uit de Griekse mythologie. Zo zet de veerman Charon de sodomiet over de rivier de Styx zodat hij belandt in de onderwereld, waar de veelkoppige hond Cerberus ervoor zorgt dat hij er nooit meer uitkomt.  

Deze onbarmhartige mentaliteit was tekenend voor die tijd. Gedurende de 18de eeuw zijn in Nederland enige tientallen mannen terechtgesteld wegens ‘sodomie’; ze werden gewurgd want ophanging werd gezien als te eerbaar. Vele anderen werden verbannen of veroordeeld tot eenzame opsluiting, dusdanig lang dat ze met zekerheid nooit meer daglicht zouden zien. 
 

18de-eeuwse doolhofzang, met ingetekende route (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Amsterdam).
klik op de afbeelding om die te vergroten -

 

De hele tekst van de doolhofzang:

De Doolende Sodomiet 

Een donderslag dreunend in mijn oren, Helaas! helaas! Ik ben verloren, Want waar ik keer, of waar ik loop, Hier is voor mij heel weinig hoop, Ik dool met sporeloze zinnen, En weet noch, eind noch slot te winnen, Waar zal ik heen in dit verdriet? Daar Pluto zelfs geen uitkomst ziet, Wat damp?  wat rook? Verblindt mijn ogen Een helse lust heeft mij bedrogen, Een lust die tegens de natuur, Het heilloos Sodomietse vuur In Nederland wist aan te stoken Heb ik bemind; ontwijk nare spoken En schimmen, met uw nachttrompet: Werd mij de doorgang hier belet! Mag ik in ’t Westen of in ’t Oosten Al vluchtende mij niet vertroosten Waar zal ik heen in deze staat? Ik ben zo waarlijk buiten raad En dool als een verdwaalde blinde, Die weinig tot zijn troost kan vinden. O Eerloze dartelheid, Hoe ben ik door uw lust verleid, ‘k Heb met Gods gunst de spot gedreven Om naar mijn eigen drift te leven. Vervloekte kanker, snode pest Waar zal, waar zal ik heen in ’t lest! Daar mij dit doolhof houdt gevangen, Ik loop met tranen langs mijn wangen, Het hart beklemd, de ziel benauwd; Ja iedere stap mijn geest verflauwt; Daar dreigt de wraak mij op de hielen, En tracht mij dadelijk te vernielen. 'k Zie Cerbrus overal besmet, Die heeft zijn klauwen scherp gewet, En zoekt mij met zijn helse tanden In dit Doolhof aan te randen Daar volgt mij Gods getergde Tore, ik schrik om ’t vonnis aan te hore, Daar roept gerechtigheid, sla dood Dien schelm, van eer en schaamte ontbloot,  Medusa met haar slangenkop staat ook gewapend met een strop Om mij al dolend te verdelgen. De aarde dreigt mij in te zwelgen, Schoon ik de aardse rechter ben ontvlucht, de hemelvoogd die ken mij hier op deze plaats verslinden; Nog eens, waar zal ik schuilplaats, Vinden En mij verbergen voor de straf? Stort ik mij van de Rotsen af, Om mij in Zee zelfs te verdrinken, Of smoor ik daar nooit zon mag blinken, God ziet mijn wandel altoos aan. Het is, het is met mij gedaan; Ik voel een trilling door mijn leden, De wanhoop heeft mijn ziel bestreden, Het onnatuurlijke zoet Dat breekt mij op als gal en roet, O! Satan met u helse lachen, Had ik die lusten afgeslagen ‘k Waar in dit Doolhof nooit gebracht Door uw verfoeilijke macht. Had ik u geen gehoor gegeven Ik zou hier vrij geruster leven, Maar ik was te veel verzot, Op dat snode en geil genot Dat mijn dolende doet zuchten. Ach! Ik kan niet verder vluchten, Want een Doodkreet een geluid, Rukt mijn ziel ten boezem uit, ‘k Hoor dunkt mij dit vonnis lezen. Sodomiet gij zijt verwezen, Eerloos schepsel doolt niet Duik meer, voor Godes gramschap neer, Ziet uw uurglas is verlopen. Hemel! Wat staat mij te hopen? Ik heb tegen u misdaan. Ik weet geen weg om in te slaan, nog  ik kan geen uitkomst merken, Ach! wie zal mij nu versterken? Daar ik Dool geheel bevreesd Ik sterf helaas! en geef de geest, Van droefheid die het hart komt knagen, Ik moet mijn heilloos lot beklagen. Uw zonden, helse Sodomiet, Uw geile lust en anders niet, Is oorzaak dat Gods wraak  en toorn, Gelijk een Donderslag uw oren Verbaast. De hemel schijnt gefloord, Waart gij in Tetis vloed gesmoord, Eer gij gelijk een beest uw leven, Geen spoor noch, teugel wist te geven, Gij zoudt niet zuchten in deze nood En vrezen heden voor uw dood, Heeft uw den duivel aangegrepen en met zijn modderige zwepen Gedreven tot dit eerloos kwaad, Waar zoekt gij toch uw toeverlaat, Zeg snood gebroed en eer berover? Hier is voor u geen Schuilplaats over: De grijze Caron, heet op vracht, Die zoekt (schoon zulk een veerman lacht) Uw haast in zijn boot te ontvangen, Zo gij uw zelf niet gaat verhangen Of drinkt een beker met venijn, Waar zal uw heil en schuilplaats zijn: Waar zult gij spot van alle vromen, In een goede haven komen! Loopt in deze benauwde staat; Bij uw mede maats om raad, Leeg nu weer de volle glazen zo gij niet schuldig zijt, Neen uw eerloze wandel En uw goddeloze handel Treft het hemels aangezicht , Gij vlucht voor het zonnelicht. Schelm, met uw likkebroers en bazen, Die al mede zijn gevlucht, Schrikt niet voor het kwaad gerucht Zo de deugd u kan verschonen, Gaat voor Temis u vertonen, Vrees niet voor rechtvaardigheid.
 

 

Delen: