De vergeten watersnoodrampen uit de Nederlandse geschiedenis

Elke eerste februari herdenken we de Watersnoodramp van 1953. Dit jaar is het nu zeventig jaar geleden dat de storm, het springtij en de verwaarloosde dijken samen 1836 doden eisten en de aanzet vormden tot het ingrijpende Deltaplan. Het is geheel terecht dat deze ramp in ons collectieve geheugen gegrift staat, maar andere watersnoodrampen zijn we vergeten. Aan de hand van drie rampen die minstens zo dramatisch verliepen en soms net zulke belangrijke, structurele gevolgen hadden als De Ramp van 1953, laat Bina Ayar zien hoe onterecht dat is.

Meester van de Heilige Elisabeth-Panelen, De Sint Elisabethsvloed (ca. 1421). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)
Na de Watersnoodramp van 1953 misschien wel de bekendste overstromingen uit de Nederlandse geschiedenis: de Sint Elisabethsvlied van 1490. Andere rampen kennen we echter minder goed. Meester van de Heilige Elisabeth-Panelen, De Sint Elisabethsvloed (ca. 1421). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)

 

De Sint-Felixvloed van 5 november 1530

‘Quade saterdach’, zo kwam die novemberdag in 1530 bekend te staan. Overstromingen waren er in Zeeland geregeld. Ditmaal verdwenen er tijdens een zware noordwesterstorm in oostelijk Zuid-Beveland, het epicentrum van de ramp, echter wel heel veel gebouwen tegelijk in zee: achttien aanzienlijke dorpen. Hoeveel dodelijke slachtoffers precies vielen, is niet bekend, vermoedelijk gaat het om duizenden inwoners die nooit zijn teruggevonden.

Kroniekschrijver Jan Janssen Reigersberg, apotheker te Veere, noteerde in zijn Cronijcke van Zeelandt (1551) dat er behalve mensen ‘onuitsprekelijk veel beesten’ verdronken, en dat de overlevenden rampspoed wachtte: “Er waren vele honderden mensen, zowel mannen als vrouwen, die zeer rijk waren, een grote familie onderhielden en een grote staat voerden, die dienaars en boden hielden, die nadien zélf moesten dienen en van huis tot huis om brood gingen bedelen, wat zeer verdrietelijk was […]. En toen ze zich in de omliggende landen van Zeeland hadden gevestigd zijn ze met grote hopen gestorven; sommigen van rouw en melancholie, sommigen van honger en kommer.”

Jaar na jaar volgden nieuwe watersnoodrampen in Zeeland

De enige stad in het gebied leek aanvankelijk gespaard. De handel in zout en meekrap (grondstof voor rode verf) bloeide in de havenplaats Reimerswaal, na Middelburg en Zierikzee de derde stad van Zeeland in de late Middeleeuwen. Reimerswaal lag wat hoger en ontkwam zo aan de Sint-Felixvloed. Maar dat bleek tijdelijk. Door zoutwinning was de bodem ernstig verzwakt en de dijken werden hoogstwaarschijnlijk niet goed beheerd.
 

Jan Luyken, Rommerswael (1634). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)
‘Rommerswael, aende zee-kant meest geinundeert, of wegh-gespoelt / Rommerswael, vertoonden zich van outs aldus’ – zo noemde Jan Luyken zijn prent van Reimerswaal in respectievelijk 1634 en in de Middeleeuwen. Jan Luyken, Rommerswael (1634). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)

 

Na de vloed waren er plannen voor herbedijking, maar die moesten worden uitgesteld toen een nieuwe stormvloed in 1532 Reimerswaal in een geïsoleerd eiland veranderde. De dijken werden uiteindelijk hersteld, om weer te worden verwoest door stormen in 1551 en 1555. In de daaropvolgende jaren volgde de ene watersnood de andere op. De Geuzen deden ook een duit in de zak door de stad of wat daarvan over was in 1573 plat te branden. De bewoners trokken weg, de resterende dijken en wallen werden verwaarloosd, tot Reimerswaal begin zeventiende eeuw slechts een dorp was met een paar bouwvallige huizen. Tegen 1700 verdwenen de laatste ruïnes in de golven.

Zeeland heeft nu een nieuw Reimerswaal, een fusiegemeente ten zuiden van de historische stad met dezelfde naam. Het oude Reimerswaal ligt sinds de aanleg van de Bergse Diepsluis in 1978 onder een laag asfalt in de Oosterschelde. De achttien verdronken dorpen liggen nog altijd onder water. Dit oostelijk deel van Zuid-Beveland is in tegenstelling tot Noord-Beveland nooit teruggewonnen op de zee. Schatzoekers hebben nog wel pelgrimsinsignes, aardewerk en gebruiksvoorwerpen opgedoken, maar de belangrijkste erfenis van de Sint-Felixvloed is de vorm van Zeeland.

De Kerstvloed van 1717

Ruim dertienduizend doden, zo’n honderdduizend verdronken dieren en duizenden verwoeste woningen: de tol van de vloed van 24 op 25 december 1717 die vooral de noordelijke kustprovincies van Nederland en Duitsland trof. Duizenden mensen werden in die kerstnacht in hun slaap verrast. Het weer was wekenlang zacht en nat geweest, maar op 24 december brak een noordwesterstorm los. Het zeewater trok zich eerst terug, om later in alle hevigheid terug te komen. Deze meteorologische tsunami, niet veroorzaakt door een aardbeving maar door wateropstuwing vanwege stormwind, leidde tot enorme aantallen slachtoffers en grote schade. Dat extreme weersomstandigheden en achterstallig dijkonderhoud tot de nachtmerrie leidden, geloofde overigens niet iedereen. Predikanten zagen er de hand van God in die korte metten maakte met zondigheid.
 

Johann Homann, Geographische Vorstellung der jämerlichen Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland (1720). Bron: Wikimedia Commons (PD)
De Duitse cartograaf maakte een kaart van het overstromingsgebied van de Kerstvloed van 1717. Het gebied liep van Nederland tot in Denemarken. Johann Homann, Geographische Vorstellung der jämerlichen Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland (1720). Bron: Wikimedia Commons (PD)

 

Voor wie de ramp overleefde, begon een ellendige periode. In Duitsland, waar de meeste slachtoffers vielen, heerste nog jaren hongersnood en malaria. In de Groninger Ommelanden, het zwaarst getroffen gebied in Nederland – hier en in het Oldambt alleen al verdronken zo’n 2300 mensen – moesten bewapende schepenen uitrukken om plunderaars op te pakken die misbruik maakten van de chaos.

De gevolgen van de watersnoodramp voor Groningen

Dat de dijken verbeterd moesten worden, was duidelijk. En wie kon dat beter dan de man die een jaar eerder tevergeefs waarschuwde voor de slechte staat van de Groningse zeeweringen. Thomas van Seeratt was in 1716 benoemd tot commies-provinciaal en als zodanig belast met het toezicht op provinciale gebouwen en waterwerken. Na de Kerstvloed kreeg de in Zweden geboren Seeratt als allereerste dijkgraaf van de Republiek de opdracht de dijken in Groningen naar eigen inzicht op te knappen. Na verloop van tijd is ook in de rest van het land het hoge, brede en daarom sterkere dijktype gebouwd waarmee hij in Groningen begon. Zonder deze overstroming hadden onze dijken er anders uitgezien, al duurde het nog lang voordat de nieuwe dijken alsook de organisaties voor het dijkbeheer betrouwbaar waren.

De (moeizame) aanleg van de Groningse dijken

Seeratt ondervond zelf ook aanloopproblemen. Terwijl hij bij de bouw van een dijk bij Kloosterburen rekende op de hulp van tweeduizend beschikbare mannen tussen de 18 en 60 jaar, kwamen er zoals hij schreef slechts een paar ‘boeren buffels’ opdagen ‘die niets goedts uitrigteden’. De ernstig verarmde boeren die langs de zeedijken woonden en al sinds de Middeleeuwen verplicht waren hun stuk dijk te onderhouden, waren weinig gemotiveerd om mee te werken. In noodgevallen kregen ze hulp uit dorpen die verder van de zee lagen, maar de rijke stad Groningen hoefde niet te helpen. Tot woede van de bestuurders van de Ommelanden. “Hoe kunnen de ellendige ingesetenen met hulpe van andere, die even so ongelukkig sijn, en aan de hals in’t water sitte”, verantwoordelijk worden gesteld voor dijken die de hele provincie moesten beschermen, vroeg een van hen zich af. 
 

Onbekende maker, Watersnood bij Amsterdam (1717). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)
De watersnoodramp van 1717 trof niet alleen Groningen, maar ook Amsterdam. Onbekende maker, Watersnood bij Amsterdam (1717). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)

 

De conflicten tussen stad en Ommelanden liepen hoog op, tot aan de Staten-Generaal, die beslisten dat de inwoners van de omliggende dorpen die waren aangewezen om te helpen inwoners niet hoefden mee te werken aan herstel, maar wel samen een afkoopsom van 22.000 gulden moesten opbrengen, zodat de werken konden worden uitbesteed.

De boeren legden zich er niet bij neer en trokken op 4 oktober 1718 met allerlei wapentuig richting het huis van Lewe van Aduard, als lid van Gedeputeerde Staten van Groningen medeverantwoordelijk voor de beslissing. Er vielen meerdere gewonden en enkele doden onder de boeren, waarna zij het voor gezien hielden en de werken alsnog konden worden uitgevoerd.

De ramp was zeer ingrijpend, voor mensen én waterbeheer, maar bleef lange tijd onbelicht. Of de pers lette op de verkeerde regio. De Europische Mercurius besteedde bijvoorbeeld uitgebreid aandacht aan de gevolgen van de ramp in Holland (waar geen doden vielen) en noemde Groningen in het voorbijgaan. Net als nu ging nieuws vooral over ‘de Randstad’.

Watersnoodrampen rond de Zuiderzee, februari 1825

Het was al dagen stormachtig toen in de nacht van 3 op 4 februari 1825 een combinatie van springtij en noordwesterstorm een ramp veroorzaakte: 22 dijkdoorbraken rond de Zuiderzee. 380 mensen stierven. Vooral Overijssel betreurde veel doden. Maar ook Groningen, Noord-Holland en Friesland waren zwaar getroffen. Meer dan 1600 runderen verdronken.
 

Abraham Vinkeles, Doorbraak van de Kamperdijk (1825). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)
Abraham Vinkeles, Doorbraak van de Kamperdijk (1825). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)

 

In 1717 haalden dominees Gods straf erbij om de vloed te verklaren, en ook ditmaal publiceerde een Amsterdamse predikant een boetepreek in zijn brochure Keert u tot Hem die slaat. Zijn duiding vond echter slechts bij een klein groepje orthodoxe christenen gehoor. Sterker, enkele inwoners van het Friese Munnekeburen ervoeren juist Gods hulp. Hendrik Nutters hield zich met zijn gezin en een paar andere families in een kerk in leven met zes halve broden, maar er was gebrek aan zoet water. Hij ging op zoek. Bij een nabijgelegen boerderij vond hij een drijvend eilandje met daarin een gat met water dat zowaar zoet smaakte.

De redding bleef niet onopgemerkt. De Leeuwarder Courant schreef: “Onder alle wonderen, door Gods kracht in de jongste overstrooming gewrocht, is er welligt geene, die […] meerdere opmerking verdient dan het ontspringen van eene wel […] waarin zich zoet water bevindt”.

Van het godswonder bleef weinig over in het rapport van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen van een jaar later. Dit concludeerde dat de ‘zoetwaterbron’ een drijftil was, “een drijvend eilandje uit samengewassen, deels halfvergane planten, in veenplassen ontstaan”. In het najaar had het overvloedig geregend zodat het sponsachtige materiaal van de drijftil zich had volgezogen met zoet water.
 

Mattheus Ignatius van Bree, Bezoek van de prins van Oranje (1825). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)
De prins van Oranje bezoekt op 14 februari 1825 in het Aalmoezeniersweeshuis te Amsterdam de slachtoffers van de watersnood. Mattheus Ignatius van Bree, Bezoek van de prins van Oranje (1825). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (PD)

 

Na de watersnoodramp van 1825 lag er een nieuwe rol voor Den Haag

De watersnood van 1825 was de eerste goed gedocumenteerde ramp die landelijk voelbaar was. Nationale kranten schreven erover en schilders verbeeldden hartverscheurende scènes die op prenten werden verspreid. De hulpverlening was eveneens een landelijke aangelegenheid; men haalde bijvoorbeeld geld op met benefietconcerten. Ook nieuw: Den Haag ging een rol spelen bij het herstel, met een landelijke aanpak van rivier- en zeedijken. Het nieuwe koninkrijk eiste onder leiding van Willem I een grote rol op. Bovendien kregen de lokaal georiënteerde waterschappen voor de eerste keer te maken met Rijkswaterstaat, dat in 1798 als Bureau voor den Waterstaat was opgericht.

Er kwam nog wel een immense overstroming aan te pas, in 1916, voordat de Tweede Kamer besloot de Afsluitdijk te laten bouwen om de Zuiderzee te temmen. Achteroverleunen kunnen we nog altijd niet. Zoals het Monument voor de Verdronken Dorpen in Zeeland op de Oosterscheldedijk het verwoordt: “Het geldt voor nu, het geldt voor later. Wantrouw de macht van wind en water.”


Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine 2020-1.
Ben je nog geen abonnee van Geschiedenis Magazine? Word 't dan nu!

Delen: