De prehistorie was een dynamische periode van uitwisseling, migraties en volksverhuizingen

Steentijd, bronstijd en ijzertijd: nog altijd leren we op school dit chronologische rijtje over de prehistorie in Noordwest-Europa. De Deense archeoloog Christian Jürgensen Thomsen introduceerde dit drieperiodesysteem in de 19de eeuw, en zijn inzicht was destijds een grote stap voorwaarts. Er bestond nog geen methode om de ouderdom van archeologische vondsten vast te stellen, maar voortaan konden onderzoekers het materiaal dat ze opgroeven wel verbinden aan omschreven, opeenvolgende perioden. Zo ontstond het bekende verhaal: jagers en verzamelaars gingen in een bepaald gebied over tot landbouw en hun nakomelingen maakten zich het bewerken van brons eigen, om uiteindelijk ijzer te kunnen smeden. De laatste jaren biedt DNA-analyse het bewijs dat dit verhaal niet klopt. Alexander van der Bunt bespreekt de stand van zaken.

Tot voor kort was de prehistorie het exclusieve domein van archeologen. Met behulp van vondsten en bewoningsporen probeerden ze de verspreiding van materiële overblijfselen, handel, culturele uitwisseling en opeenvolging van volken te verklaren. Zo komen we aan de namen voor volken van wie vooral het aardewerk onderzocht kon worden, zoals de Swifterbant- (ca. 5300-3400 v.Chr.), Trechterbeker- (ca. 4350-2800 v.Chr.) en de Touwbekercultuur (ca. 2900-2450 v.Chr.).
 

Richard Broekhuijzen, Hunebed D45 (2019). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)
De Trechterbekercultuur kennen we bijvoorbeeld van de hunebedden, zoals deze, D45, vlak bij Emmen. Richard Broekhuijzen, Hunebed D45 (2019). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

 

Maar uiteraard blijft niet alles wat mensen achterlieten bewaard, en kun je nooit inschatten wat je níét hebt gevonden. Met DNA-onderzoek van menselijke resten kunnen echter gaten in onze kennis worden opgevuld, veronderstellingen worden getoetst en achterhaalde ideeën worden verworpen. En dit heeft ons beeld van de prehistorie drastisch veranderd. Om meteen een van de grootste misvattingen te noemen die door DNA-analyse in de laatste tien jaar aan het licht kwamen: het oude beeld dat mensen destijds altijd voor lange perioden op dezelfde plek woonden, kan bij het vuilnis. De prehistorie was een dynamische periode van uitwisseling, migraties en volksverhuizingen, mensen waren vele malen mobieler dan we ooit hadden gedacht en verschillende stadia van ontwikkeling kwamen naast elkaar voor. Ook komen we door nieuwe technieken steeds meer te weten over het uiterlijk van de bewoners van onze contreien, waar ze vandaan kwamen en of wij van hen afstammen.

Blauwe ogen, donkere huid
Het is niet heel lang geleden dat de mensen uit het prehistorische verleden standaard als wit werden weergegeven, met rossig of blond haar. Recent DNA-onderzoek van oudere botvondsten wijst uit dat in veel jager-verzamelaarspopulaties (ca. 8.000-3500 v.Chr.) in Noordwest-Europa een donkere huid, donker haar en blauwe ogen een stuk gebruikelijker waren. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Cheddar Man in Engeland (ca. 7100 v.Chr.), de twee La Braña-skeletten uit Spanje (ca. 5000 v.Chr.), het meisje Lola in Denemarken (ca. 3700 v.Chr.) en de volwassen Trijntje in Nederland (ca. 5000 v.Chr.).

 

© Tom Björklund, Lola (2019)
© Tom Björklund, Lola (2019)

 

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat nauwelijks 1 tot 2% van de hedendaagse Europese bevolking verwant is aan of afstamt van de vroege jagers en verzamelaars van wie de resten in dit gebied worden aangetroffen. DNA-analyse werpt ook licht op deze kwestie.

In 2019 slaagden onderzoekers van de Universiteit van Kopenhagen er voor het eerst in om DNA te verzamelen uit iets anders dan bot of haar, namelijk een stukje ‘kauwgom’ van berkenteer dat is opgegraven in Syltholm op Lolland, een Deens eiland in de Oostzee. Er zat speeksel in het teerklompje opgesloten.

Volgens de koolstofdatering was het teer ongeveer 5700 jaar oud en kwam het uit de beginperiode van het neolithicum in Denemarken, de periode dat de landbouw opkwam, 8000-3500 v.Chr. Uit het speeksel-DNA bleek dat degene die destijds op dit stukje kauwgom had gekauwd en het had uitgespuugd een jonge vrouw was. De onderzoekers doopten haar Lola, naar het eiland waar ze was gevonden en omstreeks 3700 v.Chr, had geleefd.

Net zoals veel andere Europese jager-verzamelaars had ze waarschijnlijk blauwe ogen, een donkere huid en bruin haar en was ze lactose-intolerant. Uit haar speeksel bleek dat Lola onlangs eend en hazelnoten had gegeten, hetgeen we zonder de DNA-technieken nooit te weten kunnen komen. In andere gevallen analyseert men hiervoor het gebit, maar dat is van Lola niet overgeleverd.
 

Peter van der Sluijs, Hunebedcentrum Borger (2016). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)
Een nagebouwde prehistorische boerderij in het Hunebedcentrum in Borger. Peter van der Sluijs, Hunebedcentrum Borger (2016). Bron: Wikimedia Commons (CC BY-SA 4.0)

 

Gezien de tijd dat ze leefde, zou je verwachten dat ze deel uitmaakte van de boeren die hier toen al woonden, en van wie veel sporen zijn aangetroffen, zoals huisplattegronden, stenen bijlen, vuurstenen artefacten en aardewerk. Maar het DNA van Lola bevat geen enkele hint die met deze boerenbevolking in verband kon worden gebracht. De enig mogelijke conclusie is dat jager-verzamelaarspopulaties langer in de regio voorkwamen dan eerder werd gedacht en dat Lola een van de laatsten van haar soort was. Algauw zouden namelijk alle oude jager-verzamelaarspopulaties definitief van het Europese podium verdwijnen. Niet zozeer doordat hun nakomelingen tot de landbouw overgingen, maar omdat er landbouwende stammen vanuit het zuiden en oosten kwamen, die de jager-verzamelaars overvleugelden.

Stonehenge en hunebedden
Rond 7000 v.Chr. begonnen de eerste landbouwers zich vanuit Anatolië (hedendaags Turkije) te verspreiden over het Europese continent. Deze neolithische revolutie was een langzaam proces dat vele eeuwen in beslag nam en zich overal op een ander moment voltrok. In Hongarije dateren de eerste sporen van ca. 6000-2900 v.Chr., in Duitsland van ca. 5500-3000 v.Chr. en Spanje van ca. 5500-2200 v.Chr.. Een beroemde neolithische landbouwer was Ötzi, die als gletsjermummie werd gevonden in het Ötztal in Tirol.
 

Stonehenge. Meggiorini, Purple Stones (2014). Bron: Wikimedia Commons (CC BY 3.0)
Stonehenge. Meggiorini, Purple Stones (2014). Bron: Wikimedia Commons (CC BY 3.0)

 

Deze vroege migranten uit Anatolië volgden allemaal hun eigen weg door Europa. Via de Donau verzeilden de eerste landbouwers in Midden-Europa, waarna zij zich verspreidden en uitzwermden over het huidige Duitsland, Nederland en uiteindelijk Scandinavië. Andere groepen reisden via de Middellandse Zee naar het Iberisch Schiereiland voordat ze omstreeks het jaar 4000 v.Chr terechtkwamen in Frankrijk en Engeland. Uit de DNA-onderzoeken blijkt dat de landbouwers van Engeland een nauwe verwantschap hebben met de populaties uit Spanje en Portugal.

Hun materiële resten zijn bijvoorbeeld de Bandkeramiek (ca. 5500-4400 v.Chr.) en de Trechterbekers (ca. 4350-2800 v.Chr.), maar ze introduceerden ook de bouw van megalithische monumenten zoals steencirkels, Stonehenge en hunebedden. De nieuwe populaties raakten langzamerhand ingespeeld op het natte en koudere Europese klimaat waarin andere gewassen groeiden dan waaraan hun voorouders gewend waren, maar ook deze neolithische culturen werden op hun beurt vervangen: er kwamen, zo blijkt uit de analyse van DNA van botresten, nieuwe migranten.

In 2015 deden onderzoekers op basis van ‘oud DNA’ een baanbrekende ontdekking: vanaf omstreeks 3000 v.Chr., het traditionele begin van de bronstijd, migreerden grote groepen mensen met een lichte huid, bruine of blauwe ogen en blond of rood haar naar West-Europa. Waar kwamen zij vandaan? En zijn zij dan wel echt onze voorouders? Je leest het in de volgende editie van Geschiedenis Magazine. Meld je voor donderdag 2 juni aan als abonnee, bestel ‘m vanaf begin juni online of haal ‘m dan in de winkel.

Delen: