De Nachtwacht, 1943: opera in opdracht van de bezetter

‘Ik ben een kunstenaar sinjeur! Dien gelden eigen wetten!’ Zo verdedigt Rembrandt gepassioneerd zijn nieuwste schilderij De Nachtwacht tegenover opdrachtgever Frans Banninck Cocq, die zich beklaagt over het allesbehalve traditionele schuttersportret. Deze hartenkreet klinkt luid in het tweede bedrijf van de tijdens de oorlog geschreven opera De Nachtwacht van Henk Badings (1907-1987). Moesten de opera en maker daarom na de oorlog als ‘fout’ worden betiteld? Of was Badings, net als zijn operapersonage, een autonoom kunstenaar die zijn eigen wetten naleefde? En waarom moest het uitgerekend over ‘Rembrandt’ gaan?

Geld voor de opera
Het muziektheater leidde in vooroorlogs Nederland een sluimerend bestaan. Het ontbrak aan een serieus gesubsidieerd operagezelschap dat prestigieuze nieuwe opdrachten kon verstrekken. De liberale overheid zag geen heil in het structureel steunen van het dure kunstgenre. De nazi’s daarentegen beschouwden cultuurbeleid - mits zwaar gecensureerd - als een speerpunt in de indoctrinatie van het bezette Nederland. Er kwam tijdens de bezetting opeens veel geld voor de kunsten beschikbaar. Het in 1941 opgerichte Amsterdamse Gemeentelijk Theaterbedrijf beschikte volgens het jaarverslag alleen al voor de Afdeling Opera over 360.000 gulden: ruim tweemaal zoveel als het totale nationale muziekbudget in 1936. Waar het Gemeentelijk Theaterbedrijf onder het nieuwe Departement voor Volksvoorlichting en Kunst (DVK) viel, stichtte de door het Rijkscommissariaat gesteunde Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap ondertussen de Nederlandsche Kameropera die de kleinere podia door het hele land moest bedienen. De Nederlandse componist had ineens wat te kiezen, tenminste als hij de ‘ariër-verklaring’ had ingevuld.

Henk Badings.

 

Badings werd in 1942 door de Nederlandsche Kameropera benaderd of hij een opera over Rembrandt wilde schrijven. Hij had in 1941 de joodse componist Sem Dresden vervangen als directeur van het Rijksconservatorium in Den Haag, naar Badings’ zeggen slechts op tijdelijke basis. In de jaren dertig behoorde de in Nederlands-Indië geboren en in Delft tot ingenieur opgeleide Badings al tot de meest uitgevoerde componisten en was hij een vaste gast bij het Concertgebouworkest. Hij schreef kamermuziek, cantates en symfonieën, maar met opera had hij geen ervaring. En juist hiervoor bood de Rembrandt-opdracht een uitgelezen kans, die hij enthousiast aangreep. Librettist werd Tom Bouws, leraar te Purmerend.

 

Een Germaanse genie
Rembrandt was geen onschuldig onderwerp. Al in 1890 had de Duitse cultuurcriticus Julius Langbehn in zijn beruchte boek Rembrandt als Erzieher de schilder gebombardeerd tot ‘die höchste und reinste, der freieste und feinste Ausdruck des volkstümlichen deutschen Geistes’. De nazi’s bouwden een halve eeuw later voort op het beeld van Rembrandt als Germaanse kunstenaar: hij werd geportretteerd als miskend genie dat ten gronde werd gericht door joodse schuldeisers. De leider van het DVK, NSB’er Tobias Goedewaagen, legde in 1942 uit hoe Rembrandt het ‘romanisme’ van zijn leermeester Pieter Lastman had afgeschud om zich te wijden aan ‘de eeuwige waarden van zijn eigen volk: de sferische schoonheid van het land en zijn bewoners, de drang naar het eenvoudige leven’. De Hollander Rembrandt paste hiermee goed in het ‘Groot-Germaanse’ gedachtegoed van de nieuwe machthebbers. Uitgerekend Badings kreeg in 1941 de Duitse propagandistische Rembrandtprijs, bedoeld om de band tussen de ‘Germaanse volkeren’ te versterken.

De belangrijkste personages in Badings' opera De Nachtwacht zijn Rembrandt en zijn vrouw Saskia van Uylenburgh. Hier zijn ze samen afgebeeld in Rembrandts Verloren zoon in een herberg (Gemäldegalerie Alte Meister Dresden).

 

Hoog spel
Een briefwisseling uit 1943 onthult hoe het Nachtwacht-project uitliep in een machtsstrijd. De ambities van Badings en Bouws bleken te groot voor de Kameropera: de opera was uitgegroeid tot een drie-akter inclusief groot orkest en koor. Het Gemeentelijk Theaterbedrijf had inmiddels lucht gekregen van de plannen en wilde de opdracht overnemen, tot groot chagrijn van de Kameropera. Ook Jan Goverts van de Afdeling Muziek van het DVK, gevraagd om bemiddeling, vond zo’n prestigeproject bij uitstek iets voor het grote podium in de hoofdstad. Inmiddels had zelfs de Weense Staatsopera interesse.

Verrassend genoeg werd de knoop doorgehakt door rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart. Als regelmatig bezoeker van concerten en voorstellingen interesseerde hij zich persoonlijk voor de ruzie en liet Badings en Goverts op 26 augustus 1943 op audiëntie komen. Hij besloot dat De Nachtwacht naar het GTB ging. Het wel en wee van één enkele opera was bij de hoogste politieke instantie terechtgekomen. 

 

Fascistische muziek?
Helaas voor Badings werd de première van de eind 1943 voltooide opera steeds uitgesteld. Uiteindelijk zou die wegens de hongerwinter en het einde van de oorlog helemaal niet plaatsvinden. Badings moest verschijnen voor de Centrale Ereraad, die in 1946 het oordeel velde dat ‘de geïncrimineerde gedragingen van appellant naar het oordeel van de Centrale Ereraad niet het gevolg zijn van een landverraderlijke gezindheid van appellant, maar voortvloeien uit een politieke onverschilligheid en gebrek aan begrip voor den worstelstrijd op leven en dood, waarin ons volk gedurende den bezettingstijd gewikkeld was.’ Badings kreeg een verbod op het bekleden van bestuurlijke en redactionele functies tot november 1947.

Ook schutter Frans Banninck Cocq (vooraan met rode sjerp) heeft een bijrol in de opera. Zijn afwijzing van het schilderij De Nachtwacht is een dramatisch moment in het verhaal, evenals de voortijdige dood van Saskia. Hoewel in de oorlog geschreven, rept het libretto slechts éénmaal terloops over een Jood, op het moment dat Rembtrandt zijn geliefde toezingt haar te willen hebangen met juwelen: 'Ik weet hier in de Breestraat zelf een Jood, die in zijn donker huis een schat bewaart zó schoon, zó rijk, dat slechts vorstinnen zouden wagen die te dragen!' De Nachtwacht (Rijksmuseum Amsterdam).

 

Badings werd veroordeeld wegens opportunisme, niet wegens overtuigd nazisme. Een vergelijkbaar oordeel zou je over De Nachtwacht kunnen vellen: de opera haakt handig in op de nazistische Rembrandtrage maar is inhoudelijk relatief onschuldig. De ‘kans’ bijvoorbeeld om Rembrandts schuldeisers als joodse oplichters te portretteren, zoals de film Rembrandt uit 1942 van Hans Steinhoff wél deed, lieten de makers liggen. 

Of Badings als autonoom kunstenaar zijn eigen wetten volgde, zoals Rembrandt zingt in de opera? Die conclusie gaat wel ver. De componist volgde vooral de conventionele operapraktijk. De nadruk ligt op de tragische liefdesrelatie tussen Rembrandt en de jong stervende Saskia en op het conflict tussen artistieke vrijheid en burgerlijke tradities. De vakkundig gemaakte muziek is een wat brave voortzetting van de conventies uit de 19de-eeuwse Italiaanse en Duitse opera. Het regelmatige gebruik van relatief eenvoudige volksmelodieën zou NSB’ers als Goedewaagen allicht hebben behaagd, maar is geen reden om de opera als fascistisch te bestempelen.

 

De Nachtwacht na de oorlog
Toch bleek het niet haalbaar om De Nachtwacht - in 1950 in Antwerpen toch nog in première gebracht - in het Holland Festival van 1955 op te voeren. Badings’ reputatie was beschadigd en het voornemen leidde tot hevige protesten in de pers en schriftelijke vragen in de Tweede Kamer. Badings beloofde de opera te herschrijven en stelde dat de nieuwe versie ‘in het geheel niets te maken’ zou hebben met de oude. Maar toen het Algemeen Dagblad de archieven van de Nederlandsch-Duitsche Kultuurgemeenschap indook en achterhaalde dat het DVK destijds de uiteindelijke opdracht tot De Nachtwacht had gegeven, werd de voorstelling meteen geannuleerd. Van een uitvoering in Nederland is het nooit meer gekomen. 

Delen: