De kindergraven van Canada en de internaten waar 150.000 kinderen gedwongen verbleven
Canada heeft het imago van een vredig en stabiel land. Maar met de vondst van honderden kindergraven wordt het geconfronteerd met een pikzwarte bladzijde uit zijn geschiedenis. Stuk voor stuk liggen de graven bij residential schools, waar kinderen uit oorspronkelijke bevolkingsgroepen tot niet heel lang geleden naartoe moesten. Naar schatting hebben deze religieuze kostscholen meer dan 5000 onnatuurlijke sterfgevallen op hun geweten.
De ‘indiaan uit het kind verdrijven’
Vanaf de late 19de eeuw werden de kinderen van de Inuit, Métis en First Nations, de honderden door de komst van de witte Canadezen gemarginaliseerde gemeenschappen van oorspronkelijke bewoners, onderworpen aan een ‘beschavingsoffensief’. Om de ‘indiaan uit het kind te verdrijven’ werden ze gedwongen tot culturele assimilatie: ze moesten zich aanpassen aan de dominante cultuur van de witte settlers.

Een belangrijk wapen in de strijd waren de zogenaamde residential schools (kostscholen of internaten). De kinderen werden hier van hun ouders en familie geïsoleerd, letterlijk maar ook figuurlijk: ze kregen een streng christelijke opvoeding en het schoolverblijf was erop gericht dat ze hun eigen afkomst, taal en gebruiken vergaten.
De eerste residential school opende al in 1828, maar met de Indian Act van 1876 kwam het opvoedsysteem pas echt op stoom. Overheid en kerk gingen samenwerken om de ‘indianen te beschaven’ volgens een systeem dat Canada overnam van de Verenigde Staten. De verplichting om de kinderen naar de christelijke scholen te sturen, werd een aantal jaren later ingevoerd.
150.000 kinderen
Verspreid over het hele land stonden 139 officiële internaten. Geschat wordt dat er in totaal zo’n 150.000 kinderen hebben gewoond. Daarnaast was er nog een onbekend aantal missiescholen die niet door de overheid werden ondersteund.
Kamperen voor de schoolpoorten
De locaties werden minutieus uitgedacht: de afstand tussen familie en kinderen moest zo groot mogelijk zijn, om het contact met de oorspronkelijke cultuur te minimaliseren. De ouders konden niet dichter naar het internaat verhuizen: ze waren gebonden aan de afgelegen reservaten die hen door de overheid waren toegewezen.

Wel probeerden ouders hun kinderen te bezoeken, maar echt contact kregen ze veelal niet. Hun werd de toegang tot de scholen ontzegd of ze waren alleen welkom als ze ‘beschaafd’ Engels spraken. Om toch dichter bij te komen, kampeerden ze vaak net buiten de hekken van het schoolterrein.
Later werd zelfs een passysteem ingevoerd, waarbij de Inuit, Métis en First Nations alleen hun reservaat mochten verlaten als ze een bepaalde pas konden tonen. Die moesten ze speciaal bij de overheid aanvragen en omdat deze het contact tot het absolute minimale wilde beperken, maakte ze het aanvragen van een pas enorm complex.
IJskoude discipline
De grote meerderheid van de residential schools werd gerund door de katholieke kerk, die de taal, cultuur, tradities en religie van hun leerlingen verbood of doodzweeg. Haardracht en kleding werden verwesterd en Engels of Frans spreken was meteen verplicht. De kinderen waren die talen in eerste instantie vaak niet machtig waren en werden zo eenzaam en monddood gemaakt. Uit de overlevering is bekend dat kinderen die betrapt werden op het spreken van de eigen taal, straf kregen: ze werden gedwongen om zeep te eten of vastgebonden.
De keiharde discipline die op de internaten gewoon was, zou op reguliere 19de-eeuwse Canadese scholen absoluut niet getolereerd worden. Net als de vele misstanden. Kinderen op de residential schools kregen weleens elektrische schokken toegediend, of werden gedwongen hun braaksel op te eten als ze ziek waren. Lijfstraffen waren gebruikelijk. De verwondingen, die soms de dood als gevolg hadden, waren tevens bedoeld als afschrikkende waarschuwing voor de andere kinderen.
Erbarmelijke omstandigheden
Voor een deel werden de scholen door de overheid gefinancierd, maar om kosten te besparen moesten ze zoveel mogelijk zelfvoorzienend en financieel onafhankelijk worden. Dit leidde tot korting van bijvoorbeeld de salarissen, maar ook tot dwangarbeid en uitbuiting. Vermomd als ambachtslessen, moesten de kinderen de scholen en het land eromheen onderhouden.

Het weinige eten dat er was, was niet erg voedzaam. Bovendien waren de hygiëne en medische zorg belabberd. Herhaaldelijk braken zeer besmettelijke ziektes als griep, bof, mazelen, waterpokken en tuberculose uit. Een situatie die onontkoombaar leidde tot hoge sterftecijfers. Uit een onderzoek uit 1907 bleek dat op de residential schools een kwart van alle kinderen was overleden aan tuberculose en op één school zelfs niet minder dan 69 procent.
Ook werden de kinderen zonder het zelf te weten soms onderworpen aan wetenschappelijk onderzoek en medische experimenten. Ze werden dan gebruikt als proefkonijnen, bijvoorbeeld om te onderzoeken wat ondervoeding ze deed of om vaccinaties en medicijnen te testen.
Vanaf 1928 werd een deel van de ‘moeilijke’ meisjes gedwongen gesteriliseerd. Dat was mogelijk dankzij de Sexual Sterilization Act die in 1928 in de provincie Alberta werd aangenomen en in andere provincies als voorbeeld gold. Het was nu mogelijk om ‘ongewenst geachte personen’, zoals criminelen, geesteszieken, blinden, doven en de oorspronkelijke bevolking, zonder toestemming te steriliseren. De meisjes wisten niet eens dat ze werden gesteriliseerd; hun werd verteld dat ze een andere operatie kregen dan in werkelijkheid het geval was.
Compleet vervreemd
Eenmaal van het internaat af, wachtte geen bevrijding. De leerlingen werd gedacht hun eigen weg te zoeken in de Canadese maatschappij. Ze kregen dagelijks te maken met het racisme jegens de oorspronkelijke bevolking. Op straat, maar ook geïnstitutionaliseerd. Ze mochten bijvoorbeeld tot 1960 niet stemmen en het was ze verboden om bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Een baan vinden was dan ook zeer moeilijk.
Bovendien waren ze op de residential school zodanig gekneed, dat velen niet meer terug konden naar hun oorspronkelijke gemeenschappen. Door de jarenlange ‘heropvoeding’ waren ze compleet vervreemd geraakt van hun families en cultuur, en konden ze hun taal niet meer spreken.

Sluiting van de scholen
Halverwege de 20ste eeuw keerde het tij langzaam. Dankzij de inzet en het activisme van oorspronkelijke bewoners kwam er steeds meer aandacht voor negatieve effecten van de internaten. In de jaren 60 werden de meeste gesloten, maar de laatste ging pas in 1997 voorgoed dicht.
De gevolgen en trauma’s
De gevolgen van de kinderroof zijn tot op de dag van vandaag duidelijk zichtbaar. Veel van de kinderen en hun families zijn getraumatiseerd als gevolg van de opgelegde scheiding, het psychologische, fysieke en soms seksuele misbruik en het verlies van identiteit.
De etnische gemeenschappen zijn ontwricht en kampen bovengemiddeld vaak met psychische aandoeningen en verslavingen. Ook is het zelfmoordcijfer hier veel hoger dan bij witte Canadezen, onder de Inuit zelfs negen keer.
De Canadese overheid heeft in 2007 een waarheidscommissie gevormd die onderzoek deed naar de internaten. Deze Truth and Reconciliation Commision oordeelde dat hier onomstotelijk sprake was van culturele genocide en bracht toen aan het licht dat de scholen door geweld of uitbuiting minimaal 3201 dodelijke slachtoffers hebben gemaakt. Doordat de schooladministratie vaak niet op orde was, kunnen er in werkelijkheid duizenden meer kinderen zijn omgekomen. Naar aanleiding van het onderzoek heeft toenmalig premier Stephen Harper in 2008 voor het eerst officiële excuses aangeboden.
De afgelopen weken is de discussie weer opgelaaid doordat er bij voormalige internaten honderden kindergraven meer gevonden zijn. Zo zijn er bij de Lejac Residential School 215 anonieme graven gevonden, bij Marieval Indian Residential School 751, bij Kootenay Residential School 182 en bij de Kuper Islan Indian Residential School meer dan 160. Bij allemaal gaat het om kinderen van tussen de 7 en 15 jaar oud. Vaak werd de ouders niet eens verteld dat hun kind was gestorven.
Delen: