De jeugd van tegenwoordig in de Gouden Eeuw

Nederlandse jongeren in de 17de eeuw hadden veel gemeen met de moderne jeugd. Zeker in hun gebruik van genotsmiddelen. In iedere universiteitsstad kon je ze wel zien, de losgeslagen ‘trendy’ studenten die zich overgaven aan alcohol, tabak en promiscue seks. Zonder de snelle welvaartsstijging van de Republiek was dit niet mogelijk geweest.

Als een hedendaagse coffeeshopbezoeker zit de rokende man met het hoedje op zijn stoel: nonchalant achteroverleunend blaast hij in een duistere kroeg met een wazige blik de rook omhoog. En er is nog een parallel tussen deze 17de-eeuwse man en onze tijd: je overgeven aan genotsmiddelen wekte ook toen moralistische kritiek en leidde tot moppertirades over de ‘jeugd van tegenwoordig’. Pijproken was een relatief nieuw fenomeen toen Adriaen Brouwer de man met het hoedje rond 1630 schilderde, en het waren Nederlandse jongeren geweest die sinds eind 16de eeuw als eerste deze omstreden gewoonte hadden omarmd en tot een volksgewoonte gemaakt. Deze tabak was van zwaardere kwaliteit dan de tabak in de huidige sigaretten, leek veel op zware shag en werd vooral in speciale pijpen gerookt. Het effect was enigszins te vergelijken met cannabis. 

Tabak was begin 17de eeuw zwaarder en bedwelmender dan nu. Sommige dokters prezen de geneeskrachtige werking, maar dat was omstreden. De gewoonte was voldoende nieuw om er apart aandacht aan te besteden in de schilderkunst. Deze roker werd geportretteerd door Adriaen Brouwer rond 1630. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Volgens de 16de-eeuwse arts en botanicus Rembert Dodoens had tabak een zeer rustgevend effect op mensen. In zijn Cruydeboeck legt hij uit dat roken ‘het lichaam ontlast van pijn en verdriet’ en dat tabak blij maakt alsof de rokers wijn hebben gedronken, maar uiteindelijk maakt het moe. Hij voegt overigens toe dat tabak honger en dorst verlicht, wat het anders maakt dan hennep. Een van de bijwerkingen van het roken van wiet is immers een enorme trek in eten. Veel ouderen vonden dat roken maar niets. Moralisten keken met lede ogen naar deze nieuwe trend die door de jeugd was ingezet. Zij benadrukten de noodzaak van het leren van matigheid. Volgens sommigen waren jongeren doorgeslagen in hun verlangen naar vermaak en ijdel vertier. Het lezen van de Bijbel en andere stichtelijke werken kwam zo in het gedrang.

Vrije tijd

Dat het jongeren waren die het roken in de eerste decennia van de 17de eeuw in de mode brachten, is geen toeval. Historisch gezien komen grote, fundamentele verschuivingen en veranderingen in een maatschappij tot stand – zowel conservatieve als progressieve – in een samenleving die uit veel jonge mensen bestaat. Jongeren nemen nu eenmaal graag risico’s. Als dingen mislopen, hebben zij weinig aan maatschappelijke status in te leveren. De jeugd kan zich hierdoor vrij bewegen en zich permitteren om de barricades op te gaan, zonder gevolgen als het verlies van levensonderhoud te ondervinden. Essentieel is daarnaast dat jonge mannen, meer dan andere leeftijdsgroepen, over vrije tijd beschikken, althans in de meer welvarende samenlevingen. Die besteden ze het liefst aan leuke dingen – in welke tijd ze ook leven. De Nederlandse Republiek was daarmee in de Gouden Eeuw een ideale ontstaansgrond voor een 17de-eeuwse jeugdcultuur.

De meesterdronk van Adriaen Brouwer, ca. 1620 – 1700. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Het was het rijkste land ter wereld, met 2 miljoen inwoners het dichtstbevolkte land van Europa en het meest verstedelijkte gebied van Noord-Europa. De groeiende economie zorgde voor een trek van studenten en jonge mannen naar de Republiek. Overal werden hier scholen en universiteiten gesticht. De welvaart maakte het mogelijk dat de Nederlandse ouders hun kinderen daarheen stuurden. Alles was in beweging in deze natie in wording.

Het lijkt alsof het land werd overspoeld door een ongekend optimisme over de toekomst. Jongeren golden als investering in de toekomst van de jonge Republiek en kregen een centrale rol toebedeeld in de komende samenleving. Maar er kwam ook kritiek. Stadsbestuurders maakten zich zorgen over het toenemend aantal jongeren met veel te veel vrije tijd. De jeugd ging over de schreef. Er was sprake van langharige nietsnutten die zich verveelden. Ze gaven zich over aan kattenkwaad, gingen ruiten ingooien of de stadswacht uitdagen. Of ze hielden zich obsessief bezig met hun kleding en uiterlijk, met onmatig drinken, promiscue seks, drugsgebruik en oeverloos muziek maken. Net als in latere perioden waarin de jeugdcultuur opvallende vormen aannam, moraliseerden de ouderen erop los.

‘Beredeneerde slordigheid’

De voornaamste zorg van ouders, was wat hun kinderen uitspookten in hun vrije tijd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit documenten van de academische vierscharen (het juridische orgaan van de universiteit waar studenten onder vielen), stedelijke bepalingen en moralistische traktaten. Volgens de moralisten loerde vooral op tijden dat jongeren niets te doen hadden het gevaar. Het Bijbelse thema van de verloren zoon was de ideale parabel om met het geheven vingertje te wijzen – en om er sappige prenten en schilderijen over te maken. Wat die zoon allemaal niet voor zondigs deed… 

De verloren zoon vertrok van huis en verkwistte zijn erfdeel in een losbandig avontuur maar keerde uiteindelijk berouwvol terug naar zijn vader, die hem vergaf. Zo ver ging de parallel bij de moralisten niet. Van vergiffenis was geen sprake, zij maakten zich vooral druk over de ijdelheid van de jongeren, die dure kleding kochten en voornamelijk bezig waren met hun uiterlijk. Het juiste hoofddeksel bijvoorbeeld kwam heel nauw. De jeugd droeg steeds grotere hoeden met brede randen en versierd met pluimen. Die waren al in de 16deeeuw een geliefd verzamelobject en
golden als symbool van mannelijkheid.

Lang haar, zelfs in bed nog roken, veel drinken en rokkenjagen – dit was het beeld van de jongeren van de vroege 17de eeuw. Hun onmatigheid baarde de oudere generaties zorgen. Tekening van Gesina ter Borch, ca. 1653. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

De ijdelheid bleef niet beperkt tot de hoed. ‘Beredeneerde slordigheid’ was het ideaal. In de loop van de jaren twintig van de 17de eeuw lieten modegevoelige jonge mannen hun haar groeien, tot aan de schouders toe. Deze trend was aanstekelijk: lang haar raakte later ook in zwang bij de meer traditionele, conservatieve jonge mannen zoals schoolmeesters, hoogleraren en zelfs dominees. Dat er nu dominees met lang haar rondliepen, raakte een snaar bij de oudere garde predikanten. 

Dominees moesten immers het juiste voorbeeld aan de jeugd geven. Hoe geloofwaardig was dat, met lang haar? In wezen waren ze misschien respectabel, maar hun haardracht was aanstootgevend, zo vond Godefridus Udemans (1582-1649). Mannen met lang haar waren volgens deze zeer vrome predikant ijdel en gedroegen zich verwijfd. Zij zaten net als vrouwen uren voor de spiegel om zichzelf op te tutten. Het wassen, kammen en parfumeren van haar was alleen voor vrouwen bedoeld, maar mannen met lange lokken waren toch met dit soort dingen bezig, als zij er tenminste goed bij wilden lopen. Men kon zijn tijd beter besteden aan gewichtiger zaken dan aan het zorgen voor lang haar.

Comazuipen

Een ander zorgwekkend punt was het excessief drankgebruik onder jonge mannen.Vooral studenten waren hierom berucht. Voordat ze aan de universiteit begonnen, wisten ze al dat doorzakken in de kroeg bij het studentenleven hoorde. Als ze het niet van anderen gehoord hadden of zelf in de studentensteden gezien, konden ze het lezen. In 1612 gaf Crispijn de Passe adviezen ter voorbereiding op het academische bestaan in zijn Academia sive specvlvm vitae scolasticae. Het was een boek dat men aanstaande studenten schonk. 

De Passe gaf allerlei goede raad om hen klaar te stomen voor hun nieuwe leven aan de universiteit, maar door duidelijk te maken waarvan de jongeling zich verre diende te houden, schetste hij ondertussen meteen de ruwe zeden van de ouderejaars. De scholier kreeg bijvoorbeeld te horen dat studenten veel vrije tijd hebben, en dat hij zelf die straks bij voorkeur moest doorbrengen met het leren van de vaardigheden van een gentleman: schilderen, schermen en beschaafd en met mate musiceren. Uit dit adviesboek en andere bronnen blijkt dat het drinken en kroeglopen net zo bij het studentenleven hoorde als het lezen van boeken en het volgen van colleges. Uit het aantal studenten die door de stadswacht werden opgepakt, blijkt dat comazuipen regelmatig voor kwam. Moralisten én ouders raadden hun opgroeiende kroost aan matigheid te leren.

Studenten in gevecht met de stadswacht. Prent door Jacob van der Heyden, 1608. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.


 Wie matig alcoholgebruik nog niet onder de knie had, viel steevast ten prooi aan een andere jeugdzonde: promiscuïteit. Dit was ook toen een algemene wijsheid, al ging de 17de-eeuwse moralist Gillis Quintijn wel heel ver door de immigranten de schuld voor deze zwakheid in de schoenen te schuiven. Volgens hem corrumpeerden buitenlandse studenten die te veel zuipen en seksuele escapades niet schuwden, hun Nederlandse collega’s. De hang naar promiscue gedrag, inclusief hoerenbezoek, was het grootst in gemeenschappen die vooral uit jonge mannen bestonden. De universiteiten, toen nog mannenbolwerken, zijn daar een voorbeeld van. In veel universiteitssteden was bovendien een groot aanbod van bordelen en dergelijke. In een vroegmoderne industriestad als Leiden moesten veel vrouwen bijverdienen om hun schrale inkomen aan te vullen. Verleiding was overal aanwezig.

Jacob Cats

Het vrijen van de jeugd was zo opvallend dat Jacob Cats er een heel hoofdstuk aan wijdde in zijn Spiegel van de Oude en Nieuwe Tijdt (1632). Het was het eerste boek in de 17de eeuw dat veel aandacht aan jeugd en seksualiteit besteedde. In een van zijn verhalen laat Cats zien wat er met een jonge man gebeurde als hij geen geduld kon opbrengen en zijn seksuele verlangens niet kon beteugelen. 

Onder de titel ‘Hoeren, ende ongemacken van de selve herkomende’ waarschuwt hij jonge mannen voor ziektes zoals syfilis die zij kunnen oplopen wanneer zij naar de hoeren gaan. De beste remedie was matigheid of wachten tot het huwelijk voordat men aan seks begon. Al met al is uit Cats’ boek, andere verhandelingen en uit schilderijen en prenten duidelijk op te maken dat jeugdige losbandigheid en gemopper van de oudere garde niet iets van onze tijd is. Wellicht overdrijven deze moralisten iets in hun ijver te overtuigen, het is zeker dat er in de eerste decennia van de 17de eeuw een generatie jongeren opgroeide die zich afzette tegen de cultuur van hun ouders en er zelf een vrije moraal op na hielden.

Portret van Jacob Cats door Michiel Jansz. van Mierevelt, 1639. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
 

Deze jongelui leefden dan ook in een bijzondere tijd. Je kunt ze enigszins vergelijken met de babyboomgeneratie in de jaren vijftig en zestig van de 20ste eeuw die op de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog een nieuwe samenleving wilde creëren. Ook begin 17de eeuw was er economische groei en welvaart maar voldeden oude culturele gewoonten niet meer. De oorlog tegen Spanje duurde voort, de oude rituelen en sociale gebruiken van de katholieke kerk waren uit het openbare leven verdreven. De rokende langharige 17de-eeuwse jongeren, de eerste lichting die volwassen werd in de nieuwe omstandigheden, experimenteerden in deze leemte met andere leefregels. 

De situatie veranderde langzaam na omstreeks 1650. De welvaart begon af te nemen, er was minder financiële ruimte voor de jeugd om uit de band te springen. Ouders konden gebruikmaken van allerlei adviesboeken over de opvoeding tot goede burgers van de Republiek die inmiddels het licht hadden gezien. Maar ook kreeg de gevestigde orde beter door hoe je de energie van de jeugd kon kanaliseren. Schermen en tennis boden een alternatief voor immorele genoegens. Er kwamen strengere wetten en regels tegen fysiek geweld. De ideale kweekvijver voor een generatie jonge losbollen, was hiermee halverwege de 17de eeuw verleden tijd.

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine verschenen artikel uit jaargang 49 (2014), nummer 6.

Verder lezen: 

Benjamin B. RobertsSeks, Drugs en Rock 'n' Roll in de Gouden Eeuw, Amsterdam University Press, 2014

Jeroen J.H. DekkerHet verlangen naar opvoeden. Over de groei van de pedagogische ruimte in Nederland sinds de Gouden Eeuw tot omstreeks 1900, Bert Bakker, 2006

Delen: