Belgische elite wilde liever bij Nederland blijven

‘Losers History’ zou je het kunnen noemen: de geschiedenis van de Belgen die na de scheiding met Nederland in 1830 trouw bleven aan Oranje. Met financiële steun van de Nederlandse koning probeerden ze tevergeefs om de onafhankelijkheid van België terug te draaien. Hun verhaal werd lang genegeerd. Ten onrechte, want het biedt een verrassend perspectief op de Belgische revolutie.

In 1830 scheurde België zich los van het Koninkrijk der Nederlanden. In de twintig jaar daarna probeerde een Belgische tegenbeweging uit de elite die revolutie ongedaan te maken en het koninkrijk van Willem I te herstellen. In de Belgische en Nederlandse historiografie is deze Oranjegetrouwe elite er tot nog toe bekaaid vanaf gekomen. In het licht van het succes van de revolutionairen kregen vooral de tegenstanders van het beleid van Willem I de aandacht. Die groep was inderdaad heel dynamisch en actief, maar dat neemt niet weg dat de regeringsgetrouwen de meerderheid van de elite uitmaakten.

Wie waren de orangisten?
De orangisten waren zowel bij de vorstengetrouwe adel, het officierenkorps, de bestuurselite, de magistraten, de intellectuelen en vooral bij de economische elite terug te vinden. Tal van mensen uit de ambtenarij en uit de bestuurlijke, politieke en economische elite waren tevreden met de positie die zij onder Willem I innamen en vonden verandering daarin ongewenst of ze stonden zelfs ronduit achter de politiek van de koning en zijn regering. 

Ook de rooms-katholieke geestelijkheid was vertegenwoordigd onder de orangisten, maar minder talrijk. Dit had te maken met het beleid van Willem I, die de invloed van de kerk in de samenleving flink inperkte. De meeste kerkleiders verzetten zich tegen hem en steunden de revolutie, maar er was een kleine groep van verlichte geestelijken die met Willems kerkpolitiek kon leven, de vorst toegewijd waren en dat ook wenste te blijven. De antiklerikalen in het zuiden stemden uiteraard ook in met de grotere rol die Willem aan de lekenstaat toekende. Zij vreesden dat de revolutie tegen het Nederlandse gezag de katholieke kerk opnieuw aan de macht zou brengen. Daarom wensten ze het koninkrijk te behouden. 

Onderbelicht
Er is meestal weinig interesse voor wat de verdedigers van het oude regime meemaken. Wat zij fysiek, materieel en psychologisch doorstonden, blijft vaak verzwegen, maar hun kant van het verhaal biedt een heel nieuw perspectief. Zo blijkt de Belgische revolutie gewelddadiger dan algemeen bekend is, vooral in de eerste fasen in 1830. 

Geweld tegen de bestuurselite, tegen fabrikanten, tegen journalisten, tegen magistraten, tegen fiscale ambtenaren, tegen burgemeesters, geweld bij het afdwingen van adhesies, bij afzettingen en bestraffing van collaborateurs, vele fysieke aanvallen tot en met een paar lynchpartijen en tal van uitbarstingen van volkswoede, meestal georganiseerd door ‘geweldentrepreneurs’, specialisten in het rekruteren van vrijwilligers en huurlingen, die de gevechtsscènes voorbereiden en de gevechten organiseren – de tegenstanders van de revolutie maakten het allemaal mee. Deze fysieke aanvallen, plunderingen en vernielingen zetten velen van hen tot vluchten aan. In Aken, Rijsel (Lille), Parijs en ook in Nederland ontstonden ballingengemeenschappen.

Gevechten bij het park in Brussel (1830) Jean-Louis Van Hemelryck (prent uit collectie Rijksmuseum, publiek domein)

 

Hulp en tegenstand van hogerhand
Revoluties volgen vaak een min of meer vast patroon; ook de Belgische Opstand volgde het. Na de gewelddadige machtswisseling en de extremistische fase volgt doorgaans een periode waarin de gematigden en de voorstanders van de restauratie het roer opnieuw trachten over te nemen. In België gebeurde dit tussen januari en juni 1831. Voor de orangisten leverde dit echter weinig winst op. Waarom slaagden zij er niet in opnieuw de bovenhand te krijgen? 

Dit kwam mede door een machtsstrijd tussen Willem I en zijn zoon, die de beweging verdeelde. De koning wilde zelf de soevereiniteit over het zuiden houden, maar zijn zoon had ook ambities om koning van België te worden. De Prins van Oranje was populair in het zuiden: hij verbleef er graag, was er een graag geziene gast in het societyleven en had er talrijke vrienden. Zijn troonaanspraken leidden echter tot botsingen en zaaiden verwarring en verdeeldheid in Belgische orangistische kringen en stonden gestroomlijnde contrarevolutionaire acties in de weg.

Geheimschrift
Ondanks het neerslaan van deze halfslachtige orangistische tegenrevoluties kwam de beweging toch uiteindelijk sterker uit de bus, doordat Willem I de leiding nam. Met een kleine groep ministers
en medewerkers onderhield hij nauwe banden met de Belgische orangisten en stippelde mede hun beleid uit. Met Willems financiële en morele steun ontwikkelde het Belgische orangisme zich tussen midden 1831 en eind 1839 tot een wijdvertakte en krachtige beweging. Duizenden vooraanstaande Belgen maakten er deel van uit, wat het in een bestel met een kleine politieke participatiegraad tot een belangrijke oppositiegroep maakt.

De gegevens over deze orangisten bevinden zich in België, maar ook in het Nationaal Archief en het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, en zijn veelal in geheimschrift opgesteld: Willem en zijn Belgische aanhangers zetten zich immers af tegen de wil van de Europese mogendheden die vasthielden aan de scheiding tussen België en Nederland, en opereerden dus liever in het geheim. Uit hun rekesten, rapporten en brieven rijst een beeld op van een zeer verscheiden groep. 

Koning Willem I door Joseph Paelinck (1819) (Collectie Rijksmuseum, publiek domein) 
 

Den vaderland getrouwe
Ten eerste waren er de legitimistische edellieden die trouw wilden blijven aan de eed die ze aan de koning hadden afgelegd. De legitieme vorst was voor hen Willem I, niet Leopold I die in 1831 op de troon kwam. De economische elite was een belangrijke en zelfs leidinggevende component; intellectuelen, beoefenaars van vrije beroepen zoals advocaten speelden ook een prominente rol, evenals journalisten, voormalige bestuurders en magistraten. Daarnaast was er een vrij grote groep ambtenaren in Belgische overheidsdienst, die ofwel binnenskamers orangisme aan de dag legden of zelfs openlijk verzet pleegden. Heel wat ontevreden officieren in het Belgische leger namen er eveneens aan deel, net als overigens midden- en arbeidersgroepen die onder de economische en sociale gevolgen van de revolutie te lijden hadden. 

De orangisten waren goed georganiseerd. De hoofdkwartieren bevonden zich in Den Haag en Brussel; de overkoepelende Association nationale, die door het hof in Den Haag werd gefinancierd, coördineerde de activiteiten van de lokale netwerken in Gent, Antwerpen, Luik en Brussel en in kleinere provinciesteden in Vlaanderen en Wallonië. De orangisten waren als stedelijke elitebeweging hoofdzakelijk Franstalig. Onderling en in de contacten met Den Haag communiceerde men in het Frans. De beweging telde een klein aantal Vlaamsgezinden maar die speelden nauwelijks een rol.

Laatste aanval op de Nederlandse troepen in Antwerpen (1830) Anoniem (prent uit collectie Rijksmuseum, publiek domein)


Cultus
Wat merkte men van de orangisten? Zij probeerden ten eerste Willem I met militaire acties te steunen in zijn zogeheten volhardingspolitiek. Acht jaar lang verzette de koning zich tegen het
besluit van de Europese grootmachten dat België een zelfstandige staat moest blijven, en wilde hij het zuiden terug. Deze militaire plannen maakten van het orangisme een gevaarlijke beweging
voor de consolidatie van de Belgische staat. Vandaar dat deze reageerde met repressie, elke uiting van orangisme strafbaar stelde en zelfs vormen van gewelddadige volksterreur zoals hierboven beschreven toeliet. Daarnaast weerden de orangisten zich als politieke oppositiebeweging en schakelden daartoe zowel de pers als hun stedelijke machtsposities in. 

Vooral op koning Leopold I en zijn regering – niet het wettige gezag in hun ogen – richtten zij hun pijlen. Ten slotte lieten de Belgische orangisten op allerlei manieren zien dat zíj trouw bleven aan Oranje. In hun familienetwerken en politieke en culturele organisaties begeleidden symbolen en rituelen een stevig omarmde Oranjecultus. Meer dan de helft van de vrijmetselaarsloges bleef trouw aan de grootmeester, de Nederlandse prins Frederik. In deze en andere verenigingen werd elk jaar de verjaardag van de koning gevierd. Ook stonden de orangisten jaarlijks stil bij de herinnering aan de Slag van Waterloo, waar de Prins van Oranje – de latere Willem II – zijn heldenstatus aan te danken had. Toen de Nederlandse koningin Wilhelmina van Pruisen in 1837 overleed, namen de Belgische orangistische verenigingen de rouw aan. Na de dood van Willem in 1843 ontstond een belangrijke rouwcultus.

De ondergang
De steun van Willem I en na diens aftreden in oktober 1840 van zijn opvolger Willem II was onontbeerlijk voor de Belgische orangisten. Vooral Willem I was de spil van de beweging, het centrum van hun leefwereld, hun toeverlaat en steun in moeilijke tijden en via zijn volhardingspolitiek stond hij ook symbool voor een betere toekomst. Wie loyaal was of in dienst van de beweging stond, kon steeds op de financiële en morele ondersteuning van Willem rekenen.

Op de economische en politieke elite, het parlement en de publieke opinie in Nederland konden de Belgische orangisten daarentegen weinig of niet vertrouwen. Reeds vanaf 1832 sloeg de twijfel over de door Europa bestreden volhardingspolitiek in deze kringen toe. Men vond het in Nederland over het algemeen beter deze dure en uitzichtloos geachte politiek te beëindigen, en wenste de Belgische orangisten daarom niet te steunen. In 1837 en 1838 werd de druk op de koning sterk opgevoerd, zodat deze het Verdrag met België halverwege 1839 ratificeerde.

Stille dood
Dit luidde het aftakelingsproces van het politieke orangisme in, al zou het nog een decennium duren voor de beweging helemaal van het politieke toneel verdwenen was. Tot 1843 sloegen enkele
orangisten de weg naar integratie in het Belgische bestel in, daarbij geholpen door koning Leopold die hen aan zijn hof uitnodigde en sommigen hielp om in de Belgische Kamer of de Senaat verkozen te worden. De Nederlandse gezant, A.R. Falck, nooit een aanhanger van de volhardingspolitiek, gaf hen daarbij zijn morele steun. De onverzettelijke orangisten legden zich echter ook nu nog niet neer bij België. Dat zij geldelijke ondersteuning uit Den Haag bleven ontvangen, sterkte hen in die houding. 

Pas toen de koninklijke steun afnam en uiteindelijk verdween, stierf het politieke orangisme een stille dood. Het overlijden van Willem I in december 1843 en de toenadering van Willem II tot Leopold in het revolutiejaar 1848 – de Nederlandse vorst vreesde dat het republikeinse Frankrijk België zou veroveren en dat zijn troon in gevaar verkeerde – vormden kantelmomenten. Toen Willem II een jaar later stierf, maakte zijn opvolger Willem III definitief een einde aan de Belgische orangistische politieke formatie. Eén voor één stierven de leiders of ze verlieten de beweging. Er restte nog slechts een heimweecultus naar het verloren koninkrijk.
 

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine gepubliceerd artikel (jaargang 49 (2014) nummer 4)

Delen: