Veel minder aandacht voor het verzet in België dan in Nederland

Belgen kijken anders naar het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog dan Nederlanders. In Vlaanderen hebben verzetsmensen zelfs lange tijd een negatief imago gehad. Bas Kromhout vertelt waarom de beeldvorming in de twee Lage Landen zo verschillend is.

Nederlanders zijn gewend het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog op een voetstuk te plaatsen. Wij beschouwen verzetslieden als moedige mensen die, toen het erop aankwam, de juiste keuzes maakten. Hun gedrag dient tot voorbeeld. Talloze boeken, films en tentoonstellingen zijn er in Nederland aan het onderwerp gewijd. Dit lijkt vanzelfsprekend, totdat we over de grens kijken. De Belgen zijn op een totale andere manier omgegaan met hun verzetsverleden.

Revolver, verzetskruis en Binnenlandse-Strijdkrachtenspeldje van de Nederlandse schrijver Tonny van Renterghem, vanaf 1940 in het gewapend verzet. In 1943 richtte hij ook, met Fritz Kahlenberg, De Ondergedoken Camera op. De aangesloten leden maakten foto’s van de gevolgen van de bezetting, wat illegaal was. Rijksmuseum Amsterdam
 

Herdacht samen met doden WO I
Aanvankelijk werden in het bevrijde België, net als in Nederland en andere voormalige bezette landen, de verzetsstrijders geëerd als nationale helden. De herinnering aan het Belgische verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog kon gemakkelijk aanknopen bij de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Nieuwe monumenten waren niet nodig; de namen van de gevallenen van 1940-1944 voegde men simpelweg toe aan de ontelbare gedenktekens voor de doden van 1914-1918. Bij de Congreskolom in Brussel, waar zich sinds 1922 het Graf van de Onbekende Soldaat bevindt, werden direct na de Tweede Wereldoorlog de eerste verzetsherdenkingen gehouden.

Koningskwestie
Het initiatief kwam echter van oud-illegalen en oorlogsveteranen zelf, niet van de Belgische staat. Dit had te maken met de zogeheten Koningskwestie. Die ging over de vraag of Leopold III, die tijdens de Duitse bezetting in zijn land en op de troon was gebleven, schuldig was aan collaboratie. De kwestie spleet de Belgische samenleving en ook het voormalige verzet. Van de grote verzetsorganisaties was het Geheim Leger altijd loyaal gebleven aan de koning, maar het Onafhankelijkheidsfront zag hem als verrader.

Zolang de Koningskwestie de gemoederen bezighield, was het te riskant voor regeringsvertegenwoordigers om aan herdenkingen deel te nemen. Dit gebeurde voor het eerst pas in 1951, nadat Leopold gedwongen was zijn functies over te dragen aan zijn zoon Boudewijn en afstand te doen van de troon.

Meer Walen dan Vlamingen in verzet
Ook nadat de Koningskwestie was opgelost, bleek het ondoenlijk de Belgische bevolking te verenigen rond één nationaal verhaal over de oorlogsjaren of verzet. Terwijl het verzet in ere werd gehouden door met name Franstaligen, hadden de meeste Vlamingen een radicaal ander perspectief. Verhoudingsgewijs waren minder Vlamingen dan Walen lid geweest van illegale organisaties. In Vlaanderen was het aandeel verzetsmensen op de totale bevolking 0,5 procent (net als in Nederland), in Wallonië 2,5 procent. Vlaamse nationalisten hadden op grote schaal met de Duitse bezetter gecollaboreerd.

Een lid van de Canadese Militaire Politie praat met twee Belgische weerstanders. Foto: Canada. Dept. of National Defence / Library and Archives Canada / PA-116733
 

Oud-illegalen blazen IJzertoren op
Het verhaal ging dat deze collaborateurs na de bevrijding door de dienaren van de Belgische staat onevenredig hard waren gestraft. In flamingantenkringen sprak (en spreekt) men van ‘de repressie’. Patriottische verzetsmensen hoorden politiek tot het andere kamp: zij hadden gestreden voor de eenheidsstaat België en golden daarom als anti-Vlaams. Deze indruk werd versterkt door het feit dat oud-illegalen in 1946 hét symbool van het Vlaamse nationalisme, de IJzertoren in Diksmuide, met dynamiet opbliezen.

Nadruk op collaboratie
Volgens de Vlaamse nationalisten bestond het verzet uit avonturiers, criminelen en opportunisten die pas kort voor de bevrijding in actie waren gekomen (‘septemberweerstanders’). Dit beeld is terug te zien in de Vlaamse literatuur uit de jaren ’40, ’50 en ’60. Weinig oorlogsromans gaan expliciet over verzet; de nadruk ligt op collaboratie. Wanneer schrijvers het verzet ter sprake brengen, doen ze dat zelden zonder ambivalentie of kritiek. In latere romans komen ook wel ‘goede’ weerstanders voor, maar die worden meestal tegengewerkt door medestrijders met minder nobele intenties.

Laat begonnen met geschiedschrijving
Terwijl in Nederland direct na de oorlog het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie aan de slag ging, kende België lange tijd geen professionele geschiedschrijving over de bezetting. Pas in 1967 richtte de centrale overheid onder druk van organisaties van oud-verzetsstrijders een landelijk studie- en documentatiecentrum op. Twee jaar later publiceerde Henri Bernard  het eerste overzichtswerk over het Belgische verzet.

In de late jaren ’60 zag Franstalig België een opleving van patriottisme en daarmee van de belangstelling voor het verzet. Net als in andere West-Europese landen overheerste het beeld dat de actieve verzetsstrijders waren gesteund door de hele bevolking – zo niet in praktische, dan toch in geestelijke zin.

Omslag
In de buurlanden begon dit patriottische beeld van een breed gedragen verzet echter te kantelen. Een nieuwe generatie, die de oorlog niet of alleen maar als kind had meegemaakt, werd volwassen. Jonge intellectuelen stonden kritisch tegenover de oudere generaties en hun houding tijdens de oorlog. In Nederland droeg in 1965 het verschijnen van Jacques Pressers Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 bij aan de omslag. Als het waar was dat de hele natie bevangen was geweest door een ‘verzetsgeest’, waarom waren er dan zo veel Joden gedeporteerd?

Slechts een handjevol mensen
Het oude verhaal van een ‘volk in verzet’ maakte plaats voor een pessimistisch beeld, waarin slechts een handjevol mensen de moed had gehad om in verzet te komen terwijl het overgrote deel van de bevolking de andere kant op keek. Dezelfde verschuiving deed zich een paar jaar later voor in Frankrijk. De nog jonge oorlogsgeschiedschrijving in België haakte aan bij deze internationale trend. In L’an 40: la Belgique occupée (1971) wezen José Gotovich en Jules Gérard-Libois erop dat de Belgische staatsinstellingen een ‘politiek van het minste kwaad’ hadden gevoerd en dat het verzet slechts een marginaal fenomeen was geweest.

Een rol in oorlogseducatie
In de laatste decennia van de 20ste eeuw kwam overal in West-Europa de Holocaust centraal te staan in de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Hulp aan Joden en andere vervolgden werd nu belangrijker gevonden dan paramilitaire acties tegen de bezetter. Verzetsmensen werden minder gezien als vechters voor de eer van het vaderland en meer als beschermers van humanistische waarden zoals naastenliefde en mensenrechten.

Om het belang van deze waarden over te dragen aan nieuwe generaties, zette de Nederlandse overheid vanaf het midden van de jaren ’80 zwaar in op oorlogseducatie. Behalve het onderwijs kregen de verschillende oorlogs- en verzetsmusea hierin een voorname rol. Sinds de jaren ’90 kwam er ook in België een actief overheidsbeleid dat de herinnering aan het verzet koppelde aan het belang van mensenrechten in de moderne samenleving. Daar kwam bij dat de voortschrijdende politieke decentralisatie in België in die tijd deelstaten de gelegenheid bood een eigen identiteitspolitiek te voeren. In Wallonië werd de verzetsgeschiedenis een belangrijk middel om zich mee af te zetten tegen Vlaanderen.

Alle soorten slachtoffers
De afgelopen twintig jaar hebben historici en journalisten zich ingespannen om ook onder het Vlaamse publiek een positiever beeld van het verzet te verspreiden. De belangrijkste herinneringsplaats aan het Belgische verzet bevindt zich in Vlaanderen. Het Fort van Breendonk werd door de Duitse bezetter gebruikt als werkkamp voor opgepakte illegalen, politieke gevangenen en vervolgden.

De ingang van het fort van Breendonk bij Willebroek. Tijdens de Duitse bezetting werd het gebruikt als werkkamp voor opgepakte illegalen, politieke gevangenen en vervolgden. (Foto via Wikimedia Commons, Trougnouf (Benoit Brummer) [CC BY-SA 4.0 (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0)])
 

Kort na de oorlog, in 1947, maakten oud-gevangenen er een museum van over het patriottische verzet. Communistische en Joodse herinneringen werden er vrijwel genegeerd, terwijl het museum wel aandacht besteedde aan Vlaamse SS’ers. Vooral jonge Vlamingen waren het niet eens met deze aanpak en de bezoekersaantallen liepen in de jaren ’90 terug. Mede daarom is het fort in 2003 herschapen tot Human Rights Memorial waar alle soorten slachtoffers van het nazisme aan bod komen.

Waardering in populaire cultuur
Ook in België geldt het verzet tegenwoordig als een bron van inspiratie voor het heden. Toch is de aandacht en waardering voor het verzet er nog lang niet zo groot als in Nederland. Voor lange tijd was het thema in de Vlaamse cinema vrijwel afwezig, totdat onlangs de film Torpedo uitkwam. In Nederland verschijnen al jarenlang aan de lopende band (kinder)films over het verzet. De ene na de andere biografie over Nederlandse verzetshelden ziet het licht en de musical Soldaat van Oranje trekt al meer dan negen jaar lang volle hangars. Hebben onze zuiderburen een blinde vlek voor hun verzetsverleden? Of moeten we misschien spreken van een Nederlandse obsessie?

Dit is een bewerkte versie van een eerder in Geschiedenis Magazine verschenen artikel, jaargang 53 (2018), nummer 2.

 

Delen: