Oranjeliefde en het nationalisme van gewone Amsterdammers rond 1900

De laatste decennia wordt volop gediscussieerd over ‘de Nederlandse identiteit’. Politici en opiniemakers grijpen daarbij voortdurend terug op oudere vormen van nationalisme. Nu is over Nederlands nationalisme in de 19de eeuw al veel geschreven vanuit het oogpunt van de maatschappelijke elite, maar wat betekende het nu eigenlijk voor de gemiddelde 19de-eeuwer om ‘Nederlander’ te zijn?

De historicus die onderzoek doet naar ‘gewone’ mensen uit het verleden, stuit al snel op een gebrek aan bronnen. Een schoenmaker schreef meestal geen nationalistische poëzie, het gemiddelde dienstmeisje schilderde geen historiestukken. Maar wel kunnen we de aanwezigheid van de natie in hun dagelijkse leefomgeving onderzoeken. Waar kwamen gewone burgers in aanraking met de nationalistische ideeën van de maatschappelijke bovenlaag? En op welke momenten gaven ze zélf vorm aan hun natiebesef?

 

Voor de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 was de hele stad versierd met poorten, zoals deze bij de Singelgracht. Onbekende fotograaf, Inhuldiging koningin Wilhelmnina (1898). Bron: Stadsarchief Amsterdam (OSIM00001005751)
Voor de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 was de hele stad versierd met poorten, zoals deze bij de Singelgracht. Onbekende fotograaf, Inhuldiging koningin Wilhelmnina (1898). Bron: Stadsarchief Amsterdam (OSIM00001005751)

 

Stap 1: het oprichten van standbeelden
Neem het 19de-eeuwse Amsterdam. Als hoofdstad van het land nam de stad in het proces van natievorming een bijzondere positie in, maar Amsterdam oogde vergeleken met Parijs of Londen halverwege de eeuw nog bij lange na niet als een metropool. Bekend is de uitspraak van de liberale staatsman Thorbecke in 1851 ‘dat zoo Amsterdam in den tegenwoordigen toestand het hart, de hartader van het land moet worden genoemd, dat hart en die hartader tamelijk flaauw kloppen’. Dit veranderde echter daarna wel snel. Amsterdam ging meedoen met wat internationaal al enige tijd een grote rage was: het oprichten van standbeelden.

Het uitbeelden van vaderlandse helden en grote gebeurtenissen uit het verleden in de openbare ruimte was een van de meest in het oog springende manieren om een nationaal verhaal te vertellen. In het buitenland leidde dit tot een ware statuomanie of Denkmalswut. Zover ging het in Nederland niet, maar toch hadden in de eerste helft van de 19de eeuw onder meer Erasmus, Laurens Jansz. Coster, Jacob Cats, Michiel de Ruyter en Willem van Oranje al hun plekje in het Nederlandse straatbeeld gevonden.

Rembrandt op een voetstuk
Amsterdam moest een inhaalslag maken: in 1852 kwam hier op de Botermarkt (nu Rembrandtplein) het eerste standbeeld, van Rembrandt. Dit initiatief van een groep kunstenaars sloot aan bij de internationale erkenning van Rembrandt als symbool van de rijke Hollandse schilderkunst uit de 17de eeuw. Eind 19de eeuw maakten hij en andere Hollandse meesters in bijvoorbeeld de Verenigde Staten furore. De keuze voor juist hem was dus vanzelfsprekend. Bovendien handelden de initiatiefnemers uit eigenbelang: met het beeld zetten zij ook hun eigen vak in de schijnwerpers.
 

Het standbeeld van Rembrandt op de Amsterdamse Botermarkt. J.M.A. Rieke, Botermarkt (ca. 1872). Bron: Stadsarchief Amsterdam (010097015444)
Het standbeeld van Rembrandt op de Amsterdamse Botermarkt. J.M.A. Rieke, Botermarkt (ca. 1872). Bron: Stadsarchief Amsterdam (010097015444)

 

Gewone Amsterdammers moesten van de bronzen nieuwkomer echter niet veel hebben. De Amsterdamse schoolmeester Jan Schenkman liet in zijn Jeremiade van Rembrandt van Rhijn uit 1852 verschillende (fictieve) stadsbewoners aan het woord. Zo vond ene Mie de nieuwe aanwinst maar een rare, nutteloze snuiter: ‘Zeg, LIJS!, kent gij dien vreemden klant?’/ ‘Wel zeker, MIE! het was een schilder!’/ ‘Een schilder? wel wat zeg je mij?/ ‘Dan kan mijn zoon er ook nog komen;/ Die leert er ’t glazenmaken bij.’

Andere geschriften en foto’s laten zien hoe gewone stadsbewoners het monument simpelweg negeerden. Deze onwelwillende houding is ook te merken bij de andere standbeelden die in de 19de eeuw in Amsterdam zouden verrijzen.

Hoe komt dat? De desinteresse van de gewone Amsterdammers heeft in elk geval niets te maken met een calvinistische afkeer van beeldenverering. Eerder lijkt het erop dat de uitgekozen figuren en thema’s een ver-van-mijn-bed-show bleven. Tevens boden de standbeelden maar weinig mogelijkheden om zélf actief aan de natie vorm te geven. Heel anders was dat bij twee andere grote thema’s in het Nederlandse nationalisme: Oranje en de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika.
 

Tijdens de inhuldiging van koningin Wilhelmina was de hele stad versierd, zoals de Willemstraat (Jordaan) hier. Onbekende fotograaf, Inhuldiging Koningin Wilhelmina (1898). Bron: Stadsarchief Amsterdam (OSIM00001005309)
Tijdens de inhuldiging van koningin Wilhelmina was de hele stad versierd, zoals de Willemstraat in de volkswijk de Jordaan hier. Onbekende fotograaf, Inhuldiging Koningin Wilhelmina (1898). Bron: Stadsarchief Amsterdam (OSIM00001005309)

 

Oranjeliefde in de eigen buurt
Het wijdverbreide enthousiasme voor het koningshuis was de gehele 19de eeuw een terugkerend fenomeen. Het Huis van Oranje en het vaderlandse verleden waren nauw met elkaar verweven. Oranjefeesten en nationale herdenkingen werden groot gevierd en bij deze gelegenheden gaven de stadsbewoners blijk van allerlei eigen initiatieven. Niet alleen vanwege de nationale gedachte, maar ook vanuit lokale trots en de behoefte om samen iets leuks doen, deden mensen uit de gewone buurten mee aan de Oranjefeesten en gaven ze zich op voor de voorbereidingen.

In Amsterdam richtten bewoners van volksbuurten bijvoorbeeld comités op om de eigen straat te versieren. Dit was een klus waar vervolgens de hele buurt aan deelnam, en de straatversieringen waren indrukwekkend van vorm.

Uit de symboliek blijkt direct een duidelijke nationale gedachte: leuzen als ‘Nederland en Oranje’, of ‘Hulde aan Willem I, Willem II en Willem III’ tooiden bijvoorbeeld de erebogen in 1863, de herdenking van het vijftigjarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden. Portretten en bustes van Willem III, en later Emma en de jonge Wilhelmina verschenen op allerlei plekken. Ook kroontjes, vlagvertoon en natuurlijk oranje sjerpen en kleding mochten niet ontbreken.
 

Gedenkblad ter herinnering aan de inhuldiging van koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 september 1898. Willem Zwart, Ter herinnering aan de Plechtige Kroning van H.M. Koningin Wilhelmina (1898). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-1909-1959)
Gedenkblad ter herinnering aan de inhuldiging van koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 september 1898. Willem Zwart, Ter herinnering aan de Plechtige Kroning van H.M. Koningin Wilhelmina (1898). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-1909-1959)

 

Voor de armere wijken waren de straatversieringen een manier om het imago van de buurt op te krikken. Ook de stedelijke elite zag dit. Getroffen door de inspanningen van de lagere sociale klassen begonnen de Amsterdamse notabelen prijzen uit te reiken voor de meest geslaagde decoraties. In 1887 merkte het juryrapport daarbij op dat de bewoners van de arbeidersbuurten door de handen uit de mouwen te steken ‘met uiterst geringe middelen’ meer voor elkaar hadden gekregen dan de bewoners van de chique grachten.

Transvaalgekte
Stond de populaire aanhang van de Oranjemonarchie in een lange traditie, het enthousiasme voor de Boeren in Zuid-Afrika openbaarde zich tegen het eind van de 19de eeuw als een nieuw fenomeen. De oorlogen tussen de Boeren en de Britten leidden in vrijwel alle lagen van de bevolking in Nederland tot een grote nationalistische geestdrift. Bij het uitbreken van de Eerste Boerenoorlog (1880-1881) kozen veel Nederlanders al de kant van de nazaten van de 17de-eeuwse Nederlandse kolonisten. Het idee van ‘stamverwantschap’ met de Boeren was hier het sleutelwoord. Tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899- 1902) bereikte de Transvaalgekte een hoogtepunt.

In Amsterdam bijvoorbeeld waren drukbezochte ‘Transvaalmeetings’ waar burgers hun mening over de zaak lieten horen. Bij de kiosk op de hoek was iedere dag op de aanplakbiljetten het laatste nieuws te lezen. En op allerlei plekken in de stad werd voor de slachtoffers van de oorlog geld ingezameld. In het klaslokaal, op de werkvloer, tijdens de kerkdienst: overal gingen intekenlijsten of collectezakken rond.
 

Nationalistisch enthousiasme voor de Boerenoorlogen leidde tot uitgaven als dit Boer- en Rooinekspel in 1902. De boer zie je rechts, met de rode baard. De Engelse soldaten werden wel ‘rooinekken’ genoemd, omdat hun nek snel verbrande in de felle zon. Gebroeders Koster, Boer- en Rooinekspel (ca. 1902). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-OB-201.528)
Nationalistisch enthousiasme voor de Boerenoorlogen leidde tot uitgaven als dit Boer- en Rooinekspel in 1902. De boer zie je rechts, met de rode baard. De Engelse soldaten werden wel ‘rooinekken’ genoemd, omdat hun nek snel verbrande in de felle zon. Gebroeders Koster, Boer- en Rooinekspel (ca. 1902). Bron: Rijksmuseum Amsterdam (RP-P-OB-201.528)

 

Zomaar op straat of in winkels bleken de inzamelingsacties ook te leven. Een voorstel van de Amsterdamse armbezoeker S. Slooten om ‘zusters’ aan het begin en einde van de Kalverstraat te laten collecteren haalde het niet, maar verschillende winkels, cafés en uitgaansgelegenheden verspreid over de stad plaatsten wel een collectebus. Zelfs in hun vrije tijd dachten de Amsterdammers aan de Boeren: zo wist in 1899 bijvoorbeeld de Amsterdamse kegelclub Nooit Raak 6 gulden bijeen te brengen, doneerde Sport staalt Spieren 8 gulden en zamelde kaartclub V.W. maar liefst 10 gulden in.

Waarom gaven de mensen geld? Het beeld van de dappere ‘stamverwanten’ was een van de redenen. In diverse media werden de strijders opgehemeld en alle ellende die hun echtgenotes en kinderen moesten doorstaan uitgebreid beschreven. Sociale druk speelde echter een cruciale rol. De alomtegenwoordige collectes waren niet te vermijden. De stadsbewoners keken niet alleen naar de Boeren, maar ook naar elkaar: wanneer een collega de intekenlijst tekende of de kerkganger twee plaatsen verder- op een muntstuk in de collectezak deed, dan kon men toch niet achterblijven?

Commercie
Een nieuw fenomeen dat zich tijdens de Boerenoorlogen manifesteerde: de commercie had het Transvaalnationalisme ontdekt. Zo exposeerde modehuis Gerzon prenten van de gebeurtenissen in Zuid-Afrika in de etalage en organiseerde het een ‘Transvaaldag’; voor ‘de goede zaak’, maar dit lokte ook klanten. Tijdens het bezoek van president Paul Kruger aan de stad in december 1900, die tevergeefs militaire steun voor Transvaal kwam vragen in Europa, verschenen bustes en portretten van de Boerenleider in menig winkelraam.
 

Oranje-merchandising: een fietsenfabriek in Zeist voerde het model Wilhelmina. Onbekende maker, Affiche: Wilhelmina Cycle & Co. Ltd. Zeist - Holland (ca. 1897). Bron: Wikimedia Commons
Oranje-merchandising: een fietsenfabriek in Zeist voerde het model Wilhelmina. Onbekende maker, Affiche: Wilhelmina Cycle & Co. Ltd. Zeist - Holland (ca. 1897). Bron: Wikimedia Commons

 

Hetzelfde gebeurde al wat langer met de portretten van de Oranjes tijdens Oranjefeesten. Tevens verschenen de beeltenissen van het koningshuis op allerlei producten, van koekblikken en bekers tot de welbekende Wilhelminapepermunt. Transvaal en de Oranjes scoorden ook hoog in het Nederlandsch Panopticum, het eerste wassenbeeldenmuseum van Nederland in de Amstelstraat. Sinds de opening in 1882 trokken de beelden van onder meer Kruger en koning Willem III nieuwsgierige bezoekers. Om door het draaihekje naar binnen te mogen, moesten bezoekers een toegangsprijs neerleggen van 49 cent (nu zo’n 5,50 euro). Op de natie was winst te behalen.

Maar mensen betaalden het graag, want veel van de bekende nationale thema’s vonden ook bij gewone burgers aansluiting. Toch moeten we niet denken dat ‘de’ nationale identiteit eenzijdig van bovenaf was op te leggen. Aan ‘het nationaal handelen’, het meedoen aan nationale evenementen van gewone Amsterdammers in de 19de eeuw lag een variëteit aan drijfveren ten grondslag: een combinatie van persoonlijke status, de eer van de buurt of de sociale klasse, groepsdruk, commerciële winst of simpelweg vermaak.

Deze beweegredenen vormden geen zwakte van het populaire nationalisme, maar verklaren juist de kracht van bepaalde nationale thema’s. Dat de 19de-eeuwse Amsterdammers aan de nationale evenementen een geheel eigen invulling konden geven, was cruciaal voor het succes.


Dit artikel verscheen eerder als ‘Trots op het vaderland. Het nationalisme van gewone Amsterdammers rond 1900’ in Geschiedenis Magazine 2017-6.

 

Delen: