Op expeditie naar Palmyra

Palmyra... Grote kans dat u nu vooral aan verwoestingen en barbaarse executies denkt. Strijders van Islamitische Staat hebben hier inderdaad verschrikkelijk huisgehouden. Dit was een bewuste keuze. Palmyra was namelijk de trots van het regime-Assad. De oasestad in Syrië die in de Romeinse tijd tot grote bloei kwam en later deel uitmaakte van het Byzantijnse rijk, staat sinds 1980 op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Vanaf eind 17de eeuw trokken toeristen, wetenschappers en tekenaars ernaartoe vanwege de indrukwekkende antieke monumenten. Joost Vermeulen reisde dit voorjaar in hun voetspoor naar de ruïnes en sprak er met deskundigen over de restauratie.

‘De tempel die, zo heb ik begrepen, aan de god Bel is gewijd heeft een magnifieke toegangspoort. […] deze grote tempel behoort ongetwijfeld tot een van de meest glorieuze bouwwerken van de wereld.’ Aldus een Engelse reiziger die de beroemde tempel van Bel, de grootste van Palmyra, in 1691 verbluft aanschouwde. Over de vele antieke monumenten die hij aantrof, schreef hij in een reisverslag dat in 1695 werd gepubliceerd in de Philosophical Transactions: ‘De bouwwerken stralen een ongekende tederheid en een exclusiviteit uit. […] nog nooit zag ik ergens in steen uitgehakte werken van een krachtigheid en een levendigheid die deze bouwwerken uitstralen, en de afbeeldingen zijn van een ongekende natuurlijke schoonheid.’

Meer geschiedenis? Meld je aan als abonnee van Geschiedenis Magazine

De reiziger was predikant William Halifax. Hij nam deel aan een expeditie van de British Levant Company, kooplieden die nieuwe handelsmogelijkheden zochten. Halifax en zijn gezelschap waren de eerste West-Europeanen die de ruïnestad bezochten en erover schreven. Tot dat moment was Palmyra in het Westen alleen bekend uit antieke bronnen, maar men had aangenomen dat er van deze magnifieke stad niets meer over was, verwoest door lokale stammen en verzwolgen door het zand.

De tempel van Bel zoals die er tot 2015 nog stond werd aan het begin van de eerste eeuw gebouwd op de restanten van een eerdere tempel. In de eeuwen daarna werd het complex nog uitgebreid. De tempel was gewijd aan de Mesopotamische godheid Bel (Baäl). Later werd deze vereenzelvigd met de Griekse Zeus en de Romeinse Jupiter (Foto: Joost Vermeulen)

 

Vaten met explosieven

In het late middaglicht wandelen we in mei 2019 vergezeld van een aantal gewapende militairen door Palmyra. Het is een vreemd gezicht: alles wat er rest van de tempel van Bel, is een enorme toegangspoort boven op een berg met puin. Er circuleren filmpjes op het internet waarop te zien is hoe in het zwart gehulde mannen vaten met explosieven aan alle zuilen ophangen. ‘Eigenlijk had er van de tempel niets meer overeind moeten staan,’ zegt Hosam Khamish, de directeur van het museum in Homs die ons bij ons bezoek aan Palmyra begeleidt. ‘Het beton waarmee de toegangspoort in de jaren ’30 is gerestaureerd was echter zo sterk dat de poort als enige de klap heeft overleefd.’ 

Wat ze met de verwoesting aan moeten, weet hij niet. Hij wijst nog maar eens op de enorme stapel puin. Die is nog onaangeroerd. ‘Er is nog geen enkel plan voor de restauratie van de tempel, gewoon omdat niemand weet waar we zouden moeten beginnen.’

De ruïnes van Palmyra zijn totaal verlaten. Hoewel de laatste IS-strijders al in maart 2017 zijn verdreven, is de site alleen met een speciale vergunning en onder strikte militaire begeleiding te bezoeken. De aanwezigheid van een grote militaire basis in de nabijheid maakt dat elke bezoeker door het Syrische gezag met argwaan wordt gevolgd.

De volstrekte stilte die er heerst, wordt slechts doorbroken door het geluid van krekels. Even lijkt alle verwoesting vergeten en waan ik mij een ontdekkingsreiziger. De droom wordt snel verstoord als er plotseling afgebroken marmeren zuilen schuin over de weg liggen. Er steken metalen pinnen uit: de restanten van een eerdere restauratie. Het vierhoekige monument dat dit punt markeerde, de kruising van twee belangrijke stadsstraten, was eind jaren ’90 door een team Poolse archeologen gerestaureerd. De mannen van IS bliezen het op, net als de daar vlak achter gelegen tempel van Baal Shamin en enkele markante graftorens.

Ingekleurde ets van Palmyra uit een Franse verzameling, 1745-1775 (Publiek domein, Rijksmuseum Amsterdam)
 

Tekenaars

‘Hier stond hij.’ Hosam Khamish wijst op wat verspreid liggende brokstukken langs de kant van de met brede stenen geplaveide weg. ‘Er is echt niets van over.’ Hij toont een brokstuk: ‘Kijk hoe mooi dit bewerkt was.’ Een rij subtiel uitgehakte acaciabladeren slingeren zich over het stuk steen. ‘Van het dak, denk ik.’ Hij legt de steen zorgvuldig weer terug. Hij heeft het over de beeldbepalende grote triomfboog van keizer Constantijn aan het begin van de lange met zuilen omgeven weg die Palmyra van noord naar zuid doorkruiste.

Hoewel belangrijke monumenten zoals deze boog totaal vernield zijn, weten we van de meeste heel goed hoe ze eruit hebben gezien. Dat komt omdat bezoekers aan Palmyra altijd al hun bevindingen hebben gedocumenteerd. De eerste expedities namen daarvoor speciaal schilders en tekenaars mee. Zo bevond zich in Halifax’ groep de schilder Gerard Hofsted van Essen. En in het National Museum of Scotland hangt een schilderij uit 1758 van twee in witte klassieke toga’s gehulde mannen in een oosters aandoend landschap, omringd door Ottomaanse figuren. Ze wijzen naar een op de achtergrond geschilderde monumentale Romeinse poort: de nu verdwenen boog van Constantijn. De mannen zijn Robert Wood en James Dawkins. Geïnspireerd door de berichten van eind 17de eeuw dat het legendarische Palmyra nog overeind stond, bezochten zij de ruïnes in 1751. Net als Halifax schreef Wood na terugkeer in Engeland een reisverslag. Zijn The ruins of Palmyra (1753) kreeg vooral veel aandacht omdat er zeer gedetailleerde tekeningen in waren opgenomen van de verschillende monumenten waarover hij berichtte. Ze waren gemaakt door de Italiaanse architect Giovanni Battista Borra, die ook van de partij was geweest.

Gezicht op de ruïnes van Palmyra (1693) door Gerard Hofsted van Essen, (via Wikimedia Commons, publiek domein)
 

Onthoofd

Even verderop langs de brede stadsstraat ligt het grote amfitheater uit de Oudheid. Als er, om met de schilder Armando te spreken, een ‘schuldig landschap’ bestaat, dan is dit het. Beulen van IS voerden hier tijdens hun kortstondige bezetting van Palmyra hun barbaarse straffen uit. Berucht werd de wrede onthoofding van de Syrische archeoloog Khaled Assad, de directeur van het museum in Palmyra. Om hem en de publieke opinie te tarten werd hij omgebracht op zijn eigen geliefde werkterrein.

Hij was niet de enige. Volgens het Syrische observatorium voor de mensenrechten zijn er in het theater tientallen mensen geëxecuteerd, inwoners van de moderne stad Palmyra en gevangengenomen militairen. De theatrale plek leek IS uit te dagen er een show van te maken, een show die ook op het internet werd getoond.

Waar de executies plaatsvonden, ligt nu slechts puin. Het front van het theater werd namelijk tijdens de bevrijding van Palmyra geraakt door een mortier. Niet alle schade in Palmyra is dus moedwillig door IS aangebracht.

We eindigen ons bezoek waar we het eerder die dag begonnen: in de hal van het plaatselijke museum. Die is leeg op een kapotte bank en twee stoelen zonder leuningen na. In de hoek ligt een standbeeld zonder hoofd. Op de verwoeste bovenverdieping liggen er tussen de resten van kapotgeslagen vitrines nog meer.

Dit zijn niet de eerste zwaar beschadigde beelden die ik zie tijdens mijn verblijf in Syrië. Twee dagen eerder waren we in de kelder van het nationale museum in Damascus. Hier waren drie mensen bezig om beschadigde standbeelden uit Palmyra te restaureren, een hele rij, waarvan vooral de gezichten zijn beschadigd: afgehakte neuzen en oren, verbrijzelde kaken.

Foto's van het interieur van het museum in Palmyra. Dit is het werk van IS. Eind 2011 was er melding van de eerste gevechten tussen het Syrische leger en opstandelingen in de omgeving van Palmyra. In 2013 laaide de strijd op en trok IS op richting de stad (en kondigde verwoesting aan). In mei 2015 nam IS Palmyra in. Op 23 maart 2016 verdreef het Syrische leger met hulp van Russische eenheden IS tijdelijk, tot de strijders in december 2016 terugkeerden en stellingen tussen de ruïnes betrokken. In maart 2017 werden de allerlaatste IS strijders verdreven. (Foto's: Joost Vermeulen) 
 

Signaal

‘De radicale moslims die dit op hun geweten hebben, hebben goed gekeken naar de geschiedenis,’ laat een van de restauratoren weten. ‘De christenen hakten in het verleden ook de gezichten van beelden kapot en sloegen godenbeelden kapot.’

Ik moet denken aan onze beeldenstorm. Voor de beeldenstormers van IS was Palmyra een monument van de heidenen en voelde het logisch om de tempels, graftorens en markante monumenten te vernietigen. Toch was de kaalslag ook een direct politiek statement. Palmyra was in de ogen van de islamisten een belangrijk symbool van het goddeloze regime waar zij tegen streden. Door de symbolen van dat regime te vernietigen, en de publieke moord op de alom bekende archeoloog Khaled Assad behoorde hier ook toe, gaf IS een ijzersterk signaal af: wij zullen het regime treffen waar we kunnen, niets en niemand is veilig voor ons.

Al vrij snel nadat Palmyra in 2017 definitief was bevrijd, verscheen er op de website news.artnet.com een artikel waarin de gouverneur van Homs voortvarend liet weten dat Palmyra weer bezocht kan worden en dat er grote plannen zijn voor de restauratie van de beschadigde monumenten. Najaar 2018 zou het museum volgens hem weer opengaan.

Een jaar later zien wij een heel andere werkelijkheid.

 

Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door een bijdrage uit het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Bij uitzondering publiceren wij een volledig artikel uit het nieuwste nummer van Geschiedenis Magazine online (jaargang 54 (2019), nummer 6). Wilt u alle artikelen uit dit nummer lezen? Koop het nu in de winkel! 

Delen: