Ook in de 17de en 18de eeuw was Nederland een toeristische bestemming

In Parijs kon je je als Britse reiziger in de 17de en 18de eeuw aan uitspattingen overgeven, in Italië was volop kunst en schoonheid. Maar wat kon je in Holland eigenlijk, behalve er zo snel mogelijk doorheen reizen? Ook toen kwamen toeristen Nederland al bekijken

Al in de 17de en 18de eeuw was er een levendig verkeer tussen Engeland, Schotland en Nederland. Er waren familiebanden tussen de Oranjes en het Engelse koninklijke huis, in het Staatse leger dienden een aantal Schotse regimenten en Britse studenten bezochten Nederlandse universiteiten. Ook als alternatief voor het schavot of de gevangenis was Holland een gewilde bestemming, zowel voor politieke vluchtelingen als criminelen. Van de zoon van een herbergier in Hellevoetsluis werd beweerd dat hij in Londen twee banken voor meer dan 10.000 pond sterling opgelicht had.

Meer geschiedenis? Meld je aan als abonnee van Geschiedenis Magazine

Werk, plezierreisjes en een Grand Tour 

Ook zaten er veel Britten in de Hollandse en Zeeuwse havensteden. Ze importeerden of exporteerden en zeilden regelmatig heen en weer tussen hun eerste en tweede vaderland. In Amsterdam en Rotterdam ('Little London') hadden ze hun eigen kerken en scholen.

En dan waren er nog de Britten die Nederland voor hun plezier bezochten. Sommige reizigers maakten ter afsluiting van hun studie een Grand Tour, en waren wel een jaar of langer op pad. Anderen beperkten zich tot een rondreis door de Lage Landen. Zo'n plezierreis was overigens slechts weggelegd voor leden van de bevoorrechte klassen. Omstreeks 1770, toen een arbeider een gulden per dag verdiende, bedroegen de kosten van een negen weken durende reis door Holland en Vlaanderen naar Parijs, en vandaar weer terug naar Londen, voor drie heren en een bediende, alleen al voor het vervoer, niet minder dan 750 gulden.

Er zijn geen cijfers bekend over de exacte aantallen Britse toeristen. Wel is duidelijk dat de interesse in Holland groeide: hier verschenen in de loop van de 18de eeuw namelijk steeds meer reisgidsen over.  In de 17de eeuw moest men zich meestal behelpen met een van de vele vertaalde edities van Lodovico Guicciardini's Beschrijving der Nederlanden (1567; 166023) of een daarvan afgeleid werk. Aan het einde van de 18de eeuw was er echter een ruime keus, variërend van praktische gidsen tot gespecialiseerde werken in de vorm van een reisverhaal.

Kaart van Vlissingen (1582) door Lodovico Guicciardini (Gemeente Archief Vlissingen, publiek domein via Wikimedia Commons)

 

Hellevoetsluis, Rotterdam en Delft

Als een Brit in Hellevoetsluis van boord stapte, zag hij twee nette rijtjes huisjes aan weerskanten van de haven, met fraai geel of groen geverfde luiken en een houten of stenen bank bij elke voordeur. In de winkels stonden achter de toonbank welgevulde middenstanders met pijpen in hun mond en grote blauwe of donkere zijden sjerpen om hun middel, zoals op de schilderijen van Teniers en Van Ostade. Vergeleken met Engeland zat Holland misschien iets primitiever in elkaar: om het openbaar vervoer te gebruiken, moest men naar de 'commisaris'. Die luidde een bel waarna een stuk of tien jongens verschenen. Die jongens dobbelden eerst om uit te maken wie het vrachtje mocht rijden in hun boerenwagen. 

Ook Rotterdam was iets bijzonders, voor alle buitenlanders trouwens. Achter de Boompjes, de schitterende promenade langs de Maas, lagen zeeschepen recht tegenover de woon- en pakhuizen van de kooplui. Overal wit ge­schilderde ophaalbruggen en op de kades, vanaf de jaren 1760, 'romantische' scènes met zeelieden uit allerlei windstreken. Tussen het groen van de bomen door zag je de wieken van de stadsmolens, scheepsmasten met vlaggen en wimpels, en de kleurige daken van de huizen, waarvan de rode bak­stenen gevels soms wel twee voet naar voren hingen. Hier bekeek men het standbeeld van Erasmus, en vanaf 1736 de Beurs (die in 1940 verwoest werd).

De Laurenskerk in Rotterdam (ca.1760) door Leendert Brasser (1717-1793) (Publiek domein via Wikimedia Commons

 

Na twee uur in de trekschuit, bij voorkeur in de gereserveerde roef, ver van de pijprokende en spugende autochtonen, werd in Delft de Oude en Nieuwe Kerk bezocht met de praalgraven van Willem van Oranje en Maarten Harpertszoon Tromp. Men overnachtte hier vrijwel nooit en reisde meteen door naar Den Haag, om daar in een paar dagen bij te komen van de vermoeienissen.

 

Het "elegantste dorp ter wereld"

De bezienswaardigheden waren hier de vergaderzalen op het Binnenhof, het Huis ten Bosch, Scheveningen, en vanaf ongeveer 1760 de schilderijen en naturalia van de stadhouder. Hier maakte men misschien kennis met de Britse ambassadeur die met een beetje geluk voor verdere contacten zorgde. In de 18de eeuw ging men 's avonds naar het Franse theater, en voelde zich in het internationale gezelschap bijna thuis. De charme van Den Haag lag in de combinatie van natuur en cultuur: 'een stukje platteland in de stad', vooral in de wijk waar toeristen kwamen, rondom het Voorhout, de Vijverberg en het Plein - fraaier dan de meeste pleinen in Londen. Het Mauritshuis en het huis van Graaf van Wassenaer-Obdam op de Kneuterdijk, het 'Buckingham House van Den Haag'... het leken wel paleizen. In de 18de eeuw hadden bijna alle fraaie huizen modieuze schuiframen, soms met wel 60 of 80 ruitjes. Den Haag leek wel een toneel met een realistisch geverfd achterdoek! Volgens een reiziger moest je dit 'elegantste dorp ter wereld' bij een rondreis voor het laatst bewaren. Anders zouden de echte steden maar tegenvallen.

De volgende stad was Leiden. Voor een bezoek was een paar uur voldoende. De nadruk lag op de universiteit: het anatomisch theater, het kabinet van natuurlijke historie, de hortus botanicus en eventueel de bibliotheek. Verder beklom men de Burcht en bekeek men in het stadhuis het wel erg 'onelegant' geschilderde Laatste Oordeel van Lucas van Leyden. Als je daarna de boot naar Haarlem niet miste, kon je nog voor de avond in Amsterdam aankomen. Mensen die in Haarlem rondkeken, noemen vooral de Grote Kerk met in de toren de 'damiaatjes' [klokjes] en na 1738 het reusachtige orgel van Christian Müller.

                                                                                                                                                                                                                         

Het "Kruythoff" (hortus) Van Leiden uit het Stedenboek (ca. 1698) van Frederick de Wit (Uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, publiek domein via Wikimedia Commons)

                                                                                                                                                                                                                                                                                                      

Oneindige mogelijkheden in Amsterdam

In Amsterdam was het voor serieuze toeristen hard werken. Met behulp van stadsgidsen werd het programma aangepast aan de beschikbare tijd. De belangrijkste bezienswaardigheid was het stadhuis op de Dam, vol beeldhouwwerk en schilderijen. Dan de Nieuwe en de Oude Kerk met hun kolossale orgels, oude glas-in-loodramen en praalgraven van Michiel de Ruyter en andere zeehelden. Daarna de weeshuizen, bejaardenhuizen en de emplacementen en pakhuizen van de Oost- en West-Indische Compagniën. Hier lagen de kruidnagels op grote hopen alsof het steenkool betrof; tweede kwaliteit werd niet op de markt gebracht maar verbrand.

Verplichte nummers voor een toerist waren een rondvaart in de haven en 's avonds een bezoek aan een 'muziekhuis', waar arbeiders en matrozen heengingen om een meisje op te pikken. Op vrijdagavond een Joodse dienst in de Portugese of Hoogduitse synagoge en op zondag, na de eigen presbyteriaanse of episcopaalse kerkdienst, ook nog even kijken bij de gereformeerden, katholieken, lutheranen, armeniers en kwakers.

Interieur van de Portugese synagoge in Amsterdam (ca. 1680) door Emanuel de Witte (Collectie Rijksmuseum Amsterdam, publiek domein, via Wikimedia Commons)

 

Een rariteitenkabinet, sprookjesland of Elysium?

Vanuit Amsterdam werd ook altijd een uitstapje gemaakt naar Zaandam en Broek in Waterland, voor het echte Holland, waar het moderne leven nog niet had toegeslagen. De huizen waren hier van hout en geschilderd in verschillende kleuren. Verbaasde reizigers speculeerden over de merkwaardige huisdeuren, drie voet boven de grond, die alleen maar open gingen bij doop, huwelijk en begrafenis. In Broek waren de bewoners vrijwel allemaal rijke zakenlieden, vooral assuradeurs, die hier rustig leefden 'als eenvoudige boeren'. Toeristen kregen hier niet de kans een huis van binnen te bekijken: overal waar ze langs kwamen werden de deuren dichtgegooid. Er werd verteld dat zelfs keizer Jozef II in 1781 maar ternauwernood binnengelaten was, misschien wel omdat men bang was dat hij het huis met zijn laarzen zou bevuilen. Dit dorp deed onwerkelijk aan. Was het een rariteitenkabinet, sprookjesland of Elysium? Eén reiziger noemde het 'een nieuwe schepping bewoond door een ander soort wezens'.

 

De laatste etappe

Na een week in Amsterdam hadden de meesten het wel gezien, ook al vanwege de stank uit grachten die hier, anders dan in Rotterdam, niet door het getij doorgespoeld werden. Per schuit reisde men via Amstel en Vecht, met uitzicht op fraaie buitenhuizen en tuinen, naar Utrecht. Hier beklom men de Domtoren en bezocht men een verzameling rariteiten in de nu afgebroken Mariakerk. Het bezoekersboek van 1758 tot 1808 bevat onder anderen de naam van de beroemde Schot James Boswell. In de 18de eeuw lagen de grootste bezienswaardigheden buiten de stad. Vlakbij de aanlegplaats van de Amsterdamse schuit het park Zijdebalen, vol tuinbeelden en schelpengrotten en een werkende zijdemolen.

In Zeist bezocht men altijd de Hernhutters, piëtisten die er omstreeks 1750 uit Duitsland waren neergestreken; ook in Londen hadden ze een vestiging. Toeristen kochten er souvenirs en woonden indien mogelijk een kerkdienst bij. De wereldreiziger Joseph Banks was onder de indruk van hun vroomheid, iets wat hem in geen enkele andere kerk ooit was overkomen.

Vanuit Utrecht hing het er een beetje van af hoe men verder reisde. De kortste weg terug naar huis liep via Gouda naar Rotterdam. Voor Vlaanderen was dat ook de meest gebruikelijke route. Na Rotterdam ging men dan via Dordrecht en Breda naar Antwerpen. Reizigers voor het sjieke kuuroord Spa reden van Utrecht in twee dagen via 's Hertogenbosch naar Maastricht, waar ze uitvoerig aandacht besteedden aan de vestingwerken. Iets wat ook gebeurde in Bergen-op-Zoom, vooral na 1747 toen die 'onneembare' vesting bij verrassing (of door verraad) door de Fransen werd veroverd.

De plundering van Bergen op Zoom in 1747 (Onbekende kunstenaar, publiek domein, Wikimedia Commons
 

Welvaart, innovatie en zuinigheid 

Reisgidsen boden niet alleen hulp bij het beschrijven van de bezienswaardigheden; ze gaven ook veel algemene informatie over land en volk. Het beeld dat Guicciardini (1567) geeft van de nette, ijverige Hollanders en hun kuise, zelfstandige vrouwen die een land zonder natuurlijke rijkdommen gemaakt hebben tot een van de welvarendste ter wereld, komt via de vele drukken van Jean de Parival's Les delices de la Hollande (1651; 172813) en van William Temple's Observations upon the United Provinces of the Netherlands (1673; 17478) vrijwel ongewijzigd terecht in het 18de-eeuwse The Grand Tour (1749; 17783) van Thomas Nugent. Toeristen zagen dit beeld bevestigd door het (vrijwel) ontbreken van bedelaars in de steden en door de weiden vol koeien en schapen, allemaal veel groter dan thuis.

Dit beeld werd versterkt door rondleidingen in een Delftse tegelfabriek, een Goudse pijpenmakerij, en een Noord-Hollandse kaasboerderij, maar vooral door een bezoek aan de molens in Zaandam: volledig gemechaniseerde productiebedrijven van onder andere papier, verf en snuiftabak. Ook werden er in een mum van tijd grote boomstammen tot mooie planken gezaagd, iets waar in Engeland tientallen mannen dagenlang mee bezig waren. De conclusie was duidelijk: de Hollandse rijkdom was niet alleen het gevolg van ijver, ook innovatie speelde een grote rol. Een gevoelig punt voor Britten die zich er aan ergerden dat de Hollanders met honderden haringbuizen onder de Britse kust opereerden en de gerookte haring in Engeland verkochten. En hoe kwam het dat men in de blekerijen bij Haarlem zelfs linnen uit Schotland en Ierland kreeg toegestuurd?

De Hollandse rijkdom werd ook vaak gezien als direct gevolg van zuinigheid. Hollanders gaven nooit meer geld uit dan ze verdienden, terwijl in Engeland schulden maken doodnormaal was. Die zuinigheid was goed af te lezen aan de ouderwetse, zwarte lakense pakken van de kooplieden op de Amsterdamse beurs. Mogelijk waren het geen beschaafde mannen van de wereld en waren ze er alleen maar op uit om geld te verdienen, want zelfs Goede Vrijdag was hier een gewone beursdag, maar intussen was het centrum van de internationale handel, ook de geldhandel, niet Londen maar Amsterdam. Hier werd onderling afgerekend zonder sjouwen met zakken goudstukken en eindeloos tellen, maar met eenvoudige overschrijvingen op de befaamde Amsterdamse wisselbank, gevestigd op de begane grond van het stadhuis.

De visvrouw van Adriaen van Ostade (1672) (Collectie van het Rijksmuseum, publiek domein, Wikimedia Commons)

 

Geen lofzang: Hollanders zijn ijverige lomperiken. 

Ondanks hun bewondering voor de welvaart maakten Britse toeristen hun reisverhalen over Holland nooit tot een lofzang. Veel opmerkingen over zeden en gewoonten zijn afkomstig uit Owen Felltham's A Brief Character of the Low-Countries, een tekst geschreven omstreeks 1620 en voor het eerst gedrukt in 1648, vier jaar voor de Eerste Engelse Oorlog. Hierin worden de ijverige, maar vooral lompe Hollanders afgeschilderd als roofzuchtige, goddeloze egoïsten. Reizigers herkenden dit in het gedrag van koetsiers, kruiers die de koffers ongevraagd oplaadden en herbergiers die voor een simpele lunch een fortuin in rekening brachten.

Voor een toerist in een minder kritische bui waren Hollanders mensen die met hun klederdracht ergens in het verleden waren blijven steken. De beste voorbeelden daarvan waren te zien tijdens een kermis en liefst nog in Noord-Holland. De mannen gingen hier allemaal in het zwart of donkerbruin met typische wijde kniebroeken en vaak op klompen. De vrouwen, eigenlijk best schilderachtig, met batisten kapjes en een gouden beugel strak over het haar, en een half dozijn geplooide onderrokken. Alleen jammer dat ze zo bazig waren, niet liepen maar strompelden, meestal geen behoorlijk gebit hadden en hun gezicht volplakten met ronde zwarte pleisters. Zaten er onder het uiterlijk van die mensen die zo als plaatje neergezet werden, eigenlijk wel gevoelens? De auteur van het humoris­tische A Ramble through Holland, France and Italy (1793) meende van niet: 'Hollandse vrouwen praten over de liefde maar voelen hem zelden. Als je een Française eens vriendelijk aankijkt, begint haar hele lichaam te trillen van genegenheid. Maar als je een Hollandse ontleedt, raakt je mes bot bij het doorsnijden van de gevoelige snaren.'

In reisverslagen blijft het meestal bij dit soort opmerkingen over het lagere volk. Je leest vrijwel nooit iets over mensen uit de hogere standen, behalve wanneer het echt bijzondere individuen betrof zoals de kunstverzamelaars Jan Bisschop en Gerrit Braamkamp, die ondanks hun rijkdom eenvoudig gebleven waren. Die werden dan ook meteen neergezet als exponenten van het 'Hollandse volkskarakter'.

 

Een interessant uitstapje

Voor welgestelde Britten in de 17de en 18de eeuw was een plezierreisje in Holland een interessant uitstapje. Niet meer en niet minder. Eventuele bewondering voor de prestaties van de Hollanders, concurrenten en vaak politieke tegenstanders, wordt in hun reisverslagen nooit overdreven. Holland was het land van fraaie steden en exotische uithoekjes die keurig schoongehouden werden en waar je aan alles kon zien dat er geld verdiend werd. Het was er echter niet alles goud wat er blonk. Met de mensen zelf viel er, behalve voor de sentimentele reiziger, immers niet te praten. 

 

Dit is een bewerkte versie van een eerder gepubliceerd artikel in Geschiedenis Magazine (jaargang 39 (2004), nummer 7/8)

 

Delen: