Joodse Opstand 66-70 n.Chr.

De geschiedschrijver Flavius Josephus was een van de aanvoerders van de Joodse Opstand tegen Rome (66-70 n.Chr.). Zijn werk is onze belangrijkste geschreven bron over die oorlog, waarin hij later overliep naar de Romeinen. Het leverde hem de reputatie op van een aartsverrader. In nr.2 van Geschiedenis Magazine laat Eelco Glas zien dat het toch niet zo eenvoudig ligt. Eerder schreef hij voor ons over de Joodse Opstand. Waarom kwam het tot een oorlog? En waarom werd de grote Joodse tempel na de verwoesting in 70 n.Chr. niet herbouwd? U leest het hier!

In 66 kwamen de Joden in opstand tegen de Romeinse overheid. Maar waarom eigenlijk? Lang gold de verklaring dat de religieuze verschillen tussen Joden en Romeinen tot een onvermijdelijk conflict hadden geleid, maar voor deze hypothese is te weinig bewijs. Weliswaar vonden er eerder ook incidenten plaats, maar de relatief goede betrekkingen tussen Romeinen en Joden lijken destijds zwaarder te hebben gewogen. Deze ontstonden in de tweede eeuw v.Chr., toen er in Judea na de zogeheten Makkabese opstand tegen de Helleense overheid een onafhankelijk koninkrijk ontstond. De Romeinen onderhielden contacten met plaatselijke leiders en breidden hun invloed in het gebied uit door bij interne conflicten (gewapend) partij te kiezen. Uiteindelijk grepen ze in en maakten ze Judea tot vazalstaat. Vanaf de interventie door generaal Pompeius in 63 v.Chr. stond Judea onder Romeins gezag. Decennialang werkten de vorsten en adel over het algemeen nauw en goed samen met de Romeinse bestuurders.

Er kwam vermoedelijk een kink in de kabel toen er in 64 een grote brand in Rome woedde en van de provincies zoals gebruikelijk werd verwacht dat ze (financieel) bijdroegen aan het herstel. Ook Judea moest geld ophoesten. De Romeinse gouverneur dacht dit te innen door zeventien zilveren talenten uit de tempelschat in Jeruzalem te vorderen. Kort hierna braken naar verluidt ongeregeldheden uit onder de Joden in Jeruzalem. 

Daarnaast waren er elders in de regio spanningen die tot grootschalig Joods verzet leidden. De Joodse historicus Flavius Josephus, wiens boeken de belangrijkste bron over deze episode zijn, beschrijft een heftig conflict tussen Joodse en Griekse inwoners in Caesarea-Maritima, aan de kust tussen het huidige Haifa en Tel Aviv. Vanuit deze havenplaats bestuurden de Romeinen Judea, dus ze moesten wel ingrijpen om de orde te herstellen. Ze kozen de kant van de Grieken. Dit mondde uit in een bloedbad waarbij de Joodse minderheid volledig werd uitgemoord. Hierop volgden Joodse wraakacties in andere steden, tot aan het Egyptische Alexandrië toe.

 

18de eeuws portret van Flavius Josephus in fantasiekostuum.

 

Gezichtsverlies
Om volledige escalatie te voorkomen werd de Syrische gouverneur Cestius Gallus er met een leger naartoe gestuurd. Gezien de lange periode van relatieve rust en goede politieke relaties tussen Judea en Rome is het goed mogelijk dat Cestius geen zware militaire campagne in gedachten had. Hij verwachtte waarschijnlijk geen grote tegenstand want hij had slechts één legioen bij zich. Hij zal geschokt zijn geweest dat hij bij aankomst de poorten van Jeruzalem gesloten vond. Omdat hij niet was voorbereid op een langdurig beleg was de enige logische beslissing om terug te keren naar Caesarea. Onverhoopt werd zijn leger onderweg in een hinderlaag bij Beth-Horon verslagen.

Dit gezichtsverlies zette keizer Nero aan tot rigoureuzere maatregelen. Hij stelde Vespasianus aan als aanvoerder van een nieuwe, grotere expeditie, die zonder veel problemen verliep. Grote veldslagen waren er niet, hiervoor ontbreekt in elk geval overtuigend bewijs. Archeologen hebben slechts sporen van beperkte schermutselingen en wat brandplaatsen gevonden. Josephus maakt in zijn Joodse Oorlog wel veel werk van de gevechten in Galilea, maar dat is waarschijnlijk omdat hij hier zelf aanwezig was als aanvoerder tegen Vespasianus. Doorgaans maakten de Romeinen relatief makkelijk korte metten met iedere vorm van verzet. Eind 67 had Vespasianus de kuststrook en Galilea onder controle, in 68 de gebieden ten oosten en zuiden van Jeruzalem. Pas in het voorjaar van 70 begon het beleg van Jeruzalem.

Dat de Romeinen er ondanks de beperkte militaire tegenstand jaren over deden, had te maken met de burgeroorlog in Rome. Nero had in 68 zelfmoord gepleegd en het jaar erop maakten vier personen aanspraak op de keizerstitel, onder wie Vespasianus. Hij zegevierde uiteindelijk met de hulp van generaals die in Italië het vuile werk voor hem opknapten. Pas toen de situatie in Rome onder controle was, kreeg het herstellen van de orde in Judea plotseling prioriteit.

 

Verwoesting van de tempel in Jeruzalem (1867, Franceso Hayez, Gallerie dell’Accademia, Venetië).

 

Indrukwekkende overwinning
Vespasianus stuurde zijn zoon Titus naar Judea om het verzet neer te slaan. Tot op dat moment was Vespasianus langzaam en stelselmatig te werk gegaan, om volgens goed Romeins gebruik met minimale inspanningen en verliezen maximaal resultaat te behalen. Maar Titus kreeg van zijn vader de opdracht om zo gauw mogelijk met een indrukwekkende overwinning te komen, ongeacht de kosten. 
Bijgevolg stortte Titus zich met man en macht op Jeruzalem. Normaal gesproken was een lang beleg het meest effectief; hongersnood en ziekte zouden op den duur Jeruzalem tot overgave hebben gedwongen. Titus had echter een snelle overwinning nodig. De aanval kostte vele legionairs en nog veel meer Joodse inwoners het leven. Losgeslagen Romeinse soldaten trokken plunderend door de straten. Een groot deel van de stad werd in puin gelegd en de Joodse tempel, onder koning Herodes I de Grote nog gerestaureerd en uitgebreid, ging in vlammen op. In 73/74 werd volgens Josephus bij Massada het laatste verzet gebroken.

Colosseum betaald met oorlogsbuit
Waarom veranderden de Romeinen bij Jeruzalem van militaire strategie? Hier zat een politieke agenda achter: een klinkende zege zou het blazoen van de nieuwe keizer behoorlijk oppoetsen. Vespasianus had namelijk niet zo’n indrukwekkend cv. Het neerslaan van de Joodse opstand was uitstekend geschikt om hem als goede heerser te presenteren en zijn Flavische huis als de ideale dynastie voor het rijk. Zeker toen er een politieke draai aan werd gegeven: Titus’ succes werd – uiteraard in het openbaar in Rome – gevierd als een overwinning op een gevaarlijk buitenlandse vijand. 

 

Laurens Alma Tadema schilderde in 1885 op basis van de destijds nieuwste inzichten de Flavische triomftocht na de overwinning in 70. Keizer Vespasianus loopt voorop, achter hem de zegevierende generaal Titus. Op de achtergrond worden de zevenarmige kandelaar (menora) en andere tempelschatten getoond (Walters Art Museum, Baltimore).
 

Er  werd een triomftocht gehouden, in 71, en een van de leiders van de opstand, Simon bar Giora, werd op het  Forum geëxecuteerd. Vespasianus en zijn opvolgers lieten munten slaan met de tekst ‘Iudaea Capta’ (Judea veroverd), alsof het niet om een Romeinse provincie maar om een externe verovering ging. Vespasianus maakte bewust publiek dat hij de bouw van het populaire Colosseum, het grootste amfitheater in het rijk, die in 72 begon, financierde met de oorlogsbuit uit Judea.

De keizer wijdde tevens de Vredestempel (waarvan slechts enkele restanten bewaard zijn gebleven) in, waar hij volgens Josephus de buitgemaakte (en inmiddels verdwenen) tempelschatten tentoon liet stellen, zoals een enorme zevenarmige kandelaar. Deze is ook prominent aanwezig op de triomfboog die in 81 bij de toegang tot het Forum voor Titus werd opgericht. De zegetocht door Rome is erop afgebeeld. De boog is behouden gebleven omdat hij in de middeleeuwen deel werd van de verdedigingswerken van Rome. 

Er was eerder al een triomfboog voor Titus gemaakt (waarvan enkel de fundamenten bewaard zijn gebleven), waarop ook propaganda werd bedreven: de generaal werd geroemd als de eerste die het Joodse volk onderwierp en Jeruzalem veroverde. Dit is een onverholen leugen. Pompeius had immers iets soortgelijks bewerkstelligd in 63 v.Chr., om nog maar te zwijgen over de pre-Romeinse geschiedenis.

 

De Franse beeldhouwer Jean-Guillaume Moitte maakt omstreeks 1791 deze kopie van de beroemde scène op de triomfboog voor Titus. Legioensoldaten dragen de buit uit Judea met zich mee. Duidelijk zichtbaar zijn de kandelaar, de tafel met toonbroden en ceremoniële blaasinstrumenten (Museum Associates/Los Angeles County Museum of Art).
 

Speciale belasting
Het kwam Vespasianus politiek beter uit om de Joden neer te zetten als een bedreiging voor de stabiliteit van het rijk. Dit werd onderstreept door een serie maatregelen. Zo werd het Tiende Legioen Fretensis permanent in Judea gevestigd, dat nu onder direct Romeins bestuur viel. Joden werden gedwongen om een speciale belasting betalen, de fiscus Iudaicus, in Judea maar ook daarbuiten. Tot in Egypte zijn betaalbewijzen gevonden. 

De heffing werd gedeeltelijk gebruikt voor de wederopbouw van de tempel van Jupiter Capitolinus in Rome, die in 69 was afgebrand en in 75 opnieuw werd ingewijd. Dit was zeer wrang, want de Joden hadden vóór 70 belasting afgedragen voor de offercultus in Jeruzalem, terwijl ze nu hun tempel in die stad niet mochten herbouwen. Dit verbod moet politiek gemotiveerd zijn geweest. Onder de Romeinen was ieder volk vrij om zijn eigen religieuze gebruiken te beoefenen. De Joden onderscheidden zich weliswaar omdat ze slechts offers brachten aan één God, maar dit was voor de Romeinen nooit een punt geweest. Vespasianus liet als onderdeel van zijn propagandamaatregelen nu zelfs een andere Joodse tempel in Leontopolis in de Egyptische Nijldelta sluiten.

 

Twee kanten van een munt van Vespasianus uit 71 n.Chr.. Het opschrift luidt ‘Iudea veroverd’. Classical Numismatic Group, Inc.

 

De anti-Joodse maatregelen werden nog heel lang in stand gehouden, mogelijk omdat de Flavische propaganda aansloeg onder de Romeinen. Joden in Egypte, Libië en Mesopotamië kwamen in de zogenoemde Kitosoorlog van 115-117 in opstand tegen deze systematische repressie. Om het Joodse verzet definitief de kop in te drukken, besloot keizer Hadrianus om Jeruzalem om te vormen tot de Romeinse kolonie Aelia Capitolina. Voor Joden was de stad nu verboden terrein. Deze beslissing leidde tot de bloedig neergeslagen opstand van 132-136 onder leiding van Simon Bar Kochba. Al snel was de Joodse aanwezigheid in de tot Syria-Palaestina omgedoopte provincie dermate verzwakt dat hun hoop op een nieuwe tempel in Jeruzalem was vervlogen.

Dat de tempel ook na de Romeinse tijd niet werd herbouwd, kan voornamelijk worden verklaard door de islamisering van Jeruzalem vanaf de 7de eeuw. In 691/692 bouwde kalief Abd al-Malikin de Rotskoepel op de Tempelberg, zijn zoon Al-Walid liet twintig jaar later de Al-Aqsamoskee neerzetten. Jeruzalem was ook voor de islam een heilige plaats geworden. Met alle gevolgen van dien.

 

VERDER LEZEN

  • Jona Lendering, Israël verdeeld. Hoe uit een klein koninkrijk twee wereldreligies ontstonden, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2014
  • Martin Goodman, Rome and Jerusalem. The Clash of Ancient Civilizations, Allen Lane, 2007

 

Dit artikel verscheen eerder in Geschiedenis Magazine, 2020 afl. 3

Delen: